Leesfragment: Afgrond zonder vangnet

28 oktober 2018 , door Yra van Dijk
|

Yra van Dijks Afgrond zonder vangnet verschijnt 30 oktober. Lees hier alvast een deel van de inleiding!

Proza is een ziekte. Toch blijft Arnon Grunberg schrijven – Waarom eigenlijk? Wat heeft de roman hem te bieden wat de krantenstukken, blogs en columns die hij ook de wereld in stuurt, niet kunnen zeggen? Afgrond zonder vangnet bespreekt de ontwikkeling van het auteurschap van Arnon Grunberg: van het ironische debuut tot de ernstige vervreemding in de latere romans, van het satirische spel met het publiek tot de politiek van de dagelijkse voetnoot. 

Afgrond zonder vangnet is geen biografie, maar gaat wel uit van Grunbergs joodse identiteit en de geschiedenis van zijn ouders – omdat in het licht daarvan zijn romans een andere betekenis krijgen. In het werk van Grunberg gaat het steeds daarin om de vraag hoe we met elkaar moeten leven, na de vernietigingen van de twintigste eeuw. Wat betekenen geloof, moraal, liefde, ouderschap wanneer het vertrouwen geschonden is en alles ‘kapot’ is? En hoe kun je leven met de ander, als die zelf niet meer echt leeft? Deze studie brengt in kaart hoe de romans van Arnon Grunberg zulke vragen stellen, en beantwoorden.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Goede mannen, MoedervlekkenHet bestand, Apocalyps en Huid en haar, en bespraken we Aan nederlagen geen gebrek, De man zonder ziekte en Brieven aan Esther. Lees ook, ten slotte, de eerste zin van Arnon Grunbergs Tirza, vertaald door Sam Garrett.

 

Leeswijzer

Welkom in de wereld van Arnon Grunberg. Hopelijk bent u klaar voor een rondleiding die niemand spaart, want zachtzinnig gaat het er niet aan toe in zijn romans. Grunbergs hoofdpersonen zijn steevast pechvogels met niets dan goede bedoelingen, die aan het einde van het verhaal met eigen handen alles hebben vernietigd wat hun lief was. Behaaglijk is anders.
Waarom doet Grunberg zijn lezer dat aan? Wat betekent het inktzwarte scenario dat zich steeds weer herhaalt? En wat is het effect op de lezer die zich ertoe moet verhouden? Om daarachter te komen, volgen we Grunbergs schrijverschap vanaf de eerste rebelse roman Blauwe maandagen, via het perverse Gstaad 95- 98 en het ontroerende De asielzoeker tot aan het meest recente boek, Goede mannen. In zes hoofdstukken ontstaat zicht op de betekenis van de afgrond die Grunbergs romans verbeelden.
Het spoor zal ons terugvoeren naar het ‘echt gebeurde’ van de vernietiging van de Joden in de Tweede Wereldoorlog en de gevolgen daarvan. Wat kunnen moraal, rechtvaardigheid en liefde nog zijn, vraagt de auteur zich af, als we erkennen dat het vertrouwen in de wereld sinds die slachtpartij ‘onherstelbaar gebroken’ is. ‘Er is geen continuïteit, maar evenmin is er een nieuw begin mogelijk.’ Hoe kunnen we leven met het besef dat de barbarij deel uitmaakt van wat wij als beschaving opvatten, ook in ons eigen heden? Dat is de vraag die in het oeuvre van Grunberg wordt gesteld. En hoe dat leven helemaal niet meer gaat, dat is wat de romans steevast laten zien.
Wanneer we zijn essays, columns en vooral zijn romans onder de loep nemen, blijkt het verleden niet alleen een morele, maar ook een individuele afgrond te zijn. Voor Grunberg, zoon van een Joodse moeder die verschillende concentratiekampen overleefde en een vader die ondergedoken zat, is de geschiedenis persoonlijk.
Twee trauma’s, dat van zijn moeders kampverleden en dat van zijn eigen jeugd als kind van twee beschadigde ouders, zijn met elkaar verknoopt en worden in de romans steeds in nieuwe gedaanten beschreven. Dat wil niet zeggen dat de concentratiekampen van de Shoah ooit daadwerkelijk het onderwerp zijn van de romans. Grunbergs vroege verhalen parodiëren, perverteren, en re-ensceneren deze geschiedenis die zich niet op een rationele manier laat vertellen of begrijpen. Bij de oorspronkelijke ervaring van het geweld in de concentratiekampen kan niemand in de buurt komen – ook literatuur niet.
De debuterende Grunberg wilde niet in het licht van de oorlog gelezen worden: ‘post-Shoah literatuur, dan hoef je toch al niet meer’, schreef hij aan zijn uitgever. Hij herkent zich niet in de verhalen van andere tweedegeneratie-auteurs: ‘Mijn werkelijkheid heb ik toch als smeriger ervaren.’ Door literatuur te maken van die ‘smerigheid’, van het lijden waarvan hij getuige was, kon er afstand van ontstaan. Dat is de motor van Grunbergs vroege schrijverschap. Tegelijkertijd verbindt hij zich aan de geschiedenis door in zijn romans steeds terug te keren naar zijn jeugd, en naar de ervaringen van zijn moeder. ‘Dit moet absoluut geheim blijven’, denkt de kind-verteller in een vroege tekst over het gezin waarin hij opgroeit: ‘wat hier gebeurt mag niemand te weten komen. Het zou het beste zijn als niemand wist dat mijn ouders bestonden en als ook niemand wist dat ik hier in dit huis woonde’ (DLM, 59). Niet veel later maakte Arnon Grunberg dit geheim publiek in Blauwe maandagen.
De tekst gaat over een jongen die zich tracht te bevrijden uit zijn claustrofobische gezin. Tegelijkertijd betekent de tekst ook een bevrijding omdat het vertellen zelf contact betekent met de buitenwereld. Het schrijven is een overwinning op de schaamte. Vandaar dat Grunbergs teksten zo transparant van stijl zijn: communicatie met de lezer is van levensbelang. En als om de aandacht van zijn lezers geen seconde te laten verslappen, publiceerde Grunberg na zijn debuut in een obsessief tempo roman na roman, verhaal na verhaal, column na column. Als zijn boeken niet uitgegeven zouden worden, zei Grunberg eens in een interview, dan zou hij ze wel bij de buurman in de brievenbus proppen: ‘Als hij het maar leest.’ Zijn bezeten schrijverschap is gericht op een gemeenschap van lezers, die hem niet groot genoeg kan zijn, en die hij wil besmetten met zijn proza.
Dat het leven van de auteur en zijn familie een rol speelt in de interpretaties in Afgrond zonder vangnet, betekent niet dat die interpretaties alles willen herleiden tot het bekende. Integendeel. Het is juist mijn fascinatie met het onbekende die dit boek heeft aangezwengeld. Want ook al komen Arnon Grunberg en ik uit dezelfde buurt, gingen we naar dezelfde basisschool, zaten we bij elkaar in de klas en lazen we dezelfde boeken: zijn wereld was mij werkelijk vreemd. Vooral Arnons oude vader, die hem dagelijks uit school kwam halen, vertegenwoordigde voor ons een gruwelijk geheim, dat we onder elkaar rond fluisterden: Arnons vader had De Oorlog meegemaakt. De Shoah, die voor ons in 1982 oneindig ver weg was, bleek springlevend in de gedaante van het geestige blonde joch bij ons in de klas. Toen Arnon ging schrijven, kwam daar iets fundamenteels anders uit dan wanneer zijn leeftijdgenoten schreven. Het plechtige zwijgen van oude mensen op 4 mei kreeg ineens een stem, vol humor en energie.
Dit boek gaat over een oeuvre, niet over een mens. Afgrond zonder vangnet is dus zeker niet biografisch. Maar de persoon Grunberg dringt zich wel op in zijn werk, en dus in dit boek. Zijn romans lijken sterk vertekende zelfportretten. De vraag is hoe ‘echt’ de persoon is die we daarin zien. Want alles is fictie bij Arnon Grunberg, zijn brieven, zijn feuilleton in de krant en volgens hemzelf ook ‘foto’s van zijn persoon’. Als we het hier hebben over ‘Arnon Grunberg’, duidt dat op de auteursfiguur met al zijn maskers, niet op de man van vlees en bloed. Al evenmin zullen we hier Grunbergs echte ouders bespreken en ze zo reduceren tot slachtoffers of ‘nooit ontplofte bommen uit WO II’. Wat we analyseren zijn de iconen en demonen die de verbeelding van die ouderfiguren maakt. Het gaat in Afgrond zonder vangnet niet om een particuliere ervaring, maar om de vraag hoe literatuur van die ervaring tot inzichten over het universele, het algemeen menselijke komt.
Vooral vanaf De asielzoeker uit 2003 zet Grunberg daar de allegorie voor in. Dat wil zeggen dat zijn romans op te vatten zijn als teksten met ten minste twee inhouden. Door Grunbergs verhalen schemeren altijd meerdere andere, oudere verhalen heen. Zo ontstaat er een verband tussen het romanheden en een verzwegen verleden, tussen het universele en het particuliere. Een prostituee uit De asielzoeker kan zowel een uitgebuite Oost-Europese immigrant in het Israël van 2003 zijn, als een beeld voor een mager en ziek kampslachtoffer. Aandacht voor de allegorische vorm legt bloot hoe verschillende verhalen over elkaar heen gelegd worden in de roman. Dat betekent niet dat duidelijk wordt wat de tekst ‘eigenlijk’ betekent: daar is deze allegorie te postmodern voor. Wel blijkt dan hoezeer Grunbergs romans gaan over het betekenis geven zelf. Hoe kunnen we de waarheid op het spoor komen in fictie? De zes thematische hoofdstukken van Afgrond zonder vangnet beschrijven de romans van Arnon Grunberg, maar ook verschillende manieren waarop literatuur onze wereld van betekenis kan voorzien.

[...]

 

Copyright © Yra van Dijk 2018

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum