Leesfragment: Amsterdam en de Nachtwacht

07 oktober 2018 , door Gabri van Tussenbroek
| | | | |

11 oktober verschijnt Gabri van Tussenbroeks Amsterdam en de Nachtwacht. Van Tussenbroek schetst een uitleg over het meest bekende Nederlandse schilderij. Bij ons lees je alvast een fragment!

Weinig Nederlandse schilderijen zijn zo bekend als Rembrandts Nachtwacht. Tientallen miljoenen mensen hebben het schilderij in de Eregalerij van het Rijksmuseum met eigen ogen aanschouwd. Ontelbare miljoenen anderen kennen het uit tijdschriften, van tv, internet of koekblikken. Sommigen weten dat ‘De Nachtwacht’ niet de officiële naam van het schilderij is, en een enkeling kent de naam van Kapitein Frans Banninck Cocq, die zich samen met luitenant Willem van Ruytenburch gereedmaakt om er met zijn compagnie op uit te trekken.

Maar waarom besloten zeventien mannen zich rond 1640 door Rembrandt van Rijn te laten vereeuwigen en wie waren zij? Wat waren hun lotgevallen en hoe verhielden zij zich tot elkaar? En wat voor stad was Amsterdam op het moment dat de hoofdrolspelers zich met enkele streken van de kwast lieten vastleggen en daarmee onbewust maar definitief de geschiedenis ingingen als onlosmakelijk onderdeel van de Nederlandse identiteit? Gabri van Tussenbroek vertelt in de hem zo kenmerkende stijl over de stad van Rembrandt, in de tijd dat deze zijn meesterwerk schiep. Een werk dat was voorbestemd om het beroemdste schilderij van Nederland te worden.

 

 

2
De burgerwijk

[...]

De huizen waar de mannen [op de Nachtwacht] met hun families woonden en de plaats waar deze stonden, spraken boekdelen. De Nieuwendijk en het Damrak behoorden vanouds tot de duurdere plaatsen van de stad. Sinds de aanleg van het eerste deel van de grachtengordel in 1613 was daar weliswaar verandering in gekomen, want de overzijde van het Singel, de Herengracht en de Keizersgracht waren nu duidelijk de betere buurten, maar de handel was nog altijd in het oude stadshart te vinden. Meer dan in de nieuwe uitleg woonden arm en rijk daar in de drukte van de oude stad door elkaar heen. Dat zien we aan de mannen die op de Nachtwacht zijn afgebeeld. Hoewel er duidelijk overeenkomsten tussen hen bestaan – het zijn redelijk tot zeer welgestelde burgers, kooplieden, familievaders – waren er ook verschillen. De meeste mannen waren gereformeerd, maar kruidenier Barent Harmansen en lakenkoopman Jacob Dircksz de Roy waren katholiek, terwijl koopman Jan van der Heede remonstrants was. Ogenschijnlijk gingen de mannen goed met elkaar om en maakte het in de dagelijkse omgang geen verschil welk geloof iemand aanhing. Katholieken en remonstranten waren – net als leden van andere religieuze minderheden – uitgesloten van het stadsbestuur, dat geheel door de gereformeerden werd beheerst. Maar dat verhinderde niet dat iemand verder alle voordelen kon genieten die de stad met zich meebracht, ook in financiële zin.
Hoewel vaak wordt gezegd dat de verhoudingen in de Republiek weinig hiërarchisch waren in vergelijking tot andere landen die door vorsten en adel werden beheerst, waren er wel degelijk verschillen. Het is waar dat de adel in Amsterdam niets te zeggen had en dat de hoogste macht bij de burgers lag, een voor heel Europa unieke situatie. Maar wie de schuttersstukken en de vele regentenportretten bekijkt en die vergelijkt met de voorstellingen van de leprozenoptocht of het schilderij van de uitdeling van het brood in het Aalmoezeniershuis, begrijpt direct dat het niet alleen maar zwart fluweel en goud was wat er glansde. Veel Amsterdammers glommen van vuil en armoede. De officieren op de Nachtwacht behoorden tot de bovenlaag van 3 à 4 procent die werkelijk in goeden doen was. Het waren mensen die een groot huis bezaten, in staat waren een wapen en dure kleding te kopen om zich uit te dossen voor de schuttersparade. Maar ook de anderen waren geslaagde kooplui. Mannen die ook wel honderd gulden konden missen om hun portret te laten schilderen.
Zeker binnen die relatief kleine groep speelden rang en senioriteit een belangrijke rol. Ongelijkheid was het uitgangspunt. Voor de sociale orde in de stad was het noodzakelijk dat iedereen zijn plaats kende. Dit wil echter niet zeggen dat de leden van de verschillende klassen elkaar niet tegenkwamen of nodig hadden. De Nachtwacht is daarvan in feite het perfecte voorbeeld. Maar zelfs de eenvoudigste man op het schuttersstuk van Rembrandt kon niet ontkennen dat hij in een geprivilegieerde positie verkeerde. Voor de stad behoorde hij tot de top van de burgerij. Haar leden bezaten burgerrechten, konden alleen door het Amsterdamse gerecht worden veroordeeld, verheugden zich in vrijstelling van bepaalde belastingen en wisten dat – als het noodlot toesloeg – hun kinderen bij uiterste nood in het Burgerweeshuis zouden worden opgevangen, en niet in het Aalmoezeniersweeshuis voor de armen. Alleen burgers konden lid worden van een gilde, alleen burgers was het toegestaan een officieel ambt uit te oefenen. Het was met name deze rechtspositie die het mogelijk maakte om mee te doen in het stedelijk leven, in plaats van aan de kant te staan en de eindjes aan elkaar te moeten knopen.
Toch was dat laatste voor naar schatting twee derde van de Amsterdamse huishoudens de dagelijkse realiteit. Velen verdienden hun brood als schoenmaker, kleermaker of broodbakker, opperman of zeeman. Hun levens werden allerminst gekenmerkt door luxe, zeker in tijden dat oogsten mislukten of er handelsblokkades waren. Maar het waren de ongeschoolden, de mensen zonder financiële reserves, de dagloners, die helemaal waren overgeleverd aan de grillen van de markt. Als er genoeg werk was en de oogsten goed waren, konden zij overleven. Maar als er minder werk was, kregen zij het als eersten zwaar te verduren. Stijgende prijzen in duurtejaren zorgden er al snel voor dat ze het hoofd nauwelijks boven water konden houden. Immigranten werden als geduchte concurrenten gezien die hun het brood uit de mond konden stoten. De armenvaders of aalmoezeniers zagen de gevolgen van de prijsstijgingen. Zij deden uitdelingen van brood en turf aan de behoeftigen. Veruit de meeste Amsterdammers – hier geboren of hiernaartoe gekomen – behoorden tot de financiële onderlaag.
Velen zagen geen andere uitweg en monsterden aan op een van de schepen van de voc, die jaarlijks duizenden mannen nodig had. De Compagnie was de eerste multinational ter wereld en voor de Republiek een ware geldmachine. Bijna één op de tien Amsterdammers had wel iets met de voc te maken of verdiende er indirect zijn brood mee; kuipers, kruiers, haringpakkers, touwslagers, blokkenmakers, zeilmakers, mastenmakers, houtzagers, timmerlieden, ankersmeden, kompasmakers, kanonnengieters, brouwers, vleeshouwers, beschuitbakkers en vele anderen. Het verloop onder de zeelui was echter groot, evenals het sterftecijfer. Van de 300.000 mannen die in de zeventiende eeuw aanmonsterden bij de voc, zouden er 200.000 niet terugkeren naar Nederland. Ook de Admiraliteit, de Amsterdamse afdeling van de oorlogsvloot van de Republiek, had voortdurend behoefte aan duizenden jonge mannen. Door het hoge sterftecijfer onder mannen ontstond een vrouwenoverschot, wat de kansen van vooral jonge vrouwen zonder opleiding en familievangnet er niet beter op maakte. Zich verhuren als dienstmeid of erger – prostituee – kwam vaak voor, wat niet zelden leidde tot een neerwaartse spiraal, waardoor de vrouw moest aankloppen bij de armenzorg.

*

Van rijk tot arm, van Damrak tot Molsteeg, de burgerwijk van de mannen op de Nachtwacht was een bonte mix van rijke handelarenen kleine neringdoenden. 

[...]

 

© 2018 Gabri van Tussenbroek

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum