Leesfragment: Amsterdam. Stad van aankomst

05 juni 2018 , door Eva Cossée
| | | |

Op 27 juni vindt bij Athenaeum Roeterseiland de presentatie van Amsterdam. Stad van aankomst, een bloemlezing samengesteld door Eva Cossée, plaats. Wees welkom! En lees hier alvast een stukje uit deze bundel: een dagboekfragment van Josef Hilel Borensztajn en een gedicht van Hanny Michaelis.

Amsterdam is een stad van immigranten en heeft door de eeuwen heen een grote aantrekkingskracht op handwerkslieden, handelaren, kunstenaars en gelukszoekers. Nu herbergt Amsterdam meer verschillende nationaliteiten dan New York. In Amsterdam. Stad van aankomst neemt Eva Cossée de lezer mee voor een wandeling door de stad en geeft en passant een boeiend beeld van de naoorlogse geschiedenis van de hoofdstad.

In de haven komen in de jaren vijftig de repatrianten terug uit de nieuwe republiek Indonesië, in de Raadhuisstraat worden rookbommen gegooid tijdens het huwelijk van Beatrix en Claus in 1966, een beeld dat over de hele wereld ging. Net als de beelden van de grote krakersrellen in de binnenstad, van de vrije liefde, die bloeit in het Vondelpark, van de straathandel op het Waterlooplein en van de ludieke Provo acties op het Spui. Als Suriname onafhankelijk wordt in 1975 wordt het straatbeeld in Amsterdam nog kleurrijker en krijgt zijn weerslag in de Nederlandse literatuur. De Antillianen, de Turken, de Marokkanen, de Joegoslaven, de Syriërs, allemaal vinden ze hun plek in de meest multiculturele stad ter wereld en in deze bloemlezing. Zo veel mogelijk bewoners van de stad krijgen een stem, tot de dieren in de dierentuin Artis aan toe.

'Don't trust anybody over thirty kalkte ik met grote letters op de buitendeur van mijn kamer. Het was een van de motto's die in 1967 tijdens de spraakmakende summer of love vanuit de straten van San Francisco, tegelijk met de hasjwalmen, lange haren, gekleurde brillenglazen, blote voeten, bloemenkettingen en tokkelende gitaren, Amsterdam bereikte.' - Saskia Goldschmidt.

 

Josef Hilel Borensztajn

Terug in Amsterdam

Dinsdag 12 juni

Tien uur ’s avonds zijn we dan eindelijk in Amsterdam. Ook hier juichende mensen en overal vlaggen, maar een donker perron. Via de enige verlichte uitgang komen we direct in de wachtkamer. Waar we weer net zoveel soep kunnen krijgen als we willen. Daarna de gebruikelijke registratie. We moeten een paar tafeltjes langs en krijgen ten slotte ook distributiekaarten. Na deze ceremonie konden we gaan en staan waar we wilden.
Het is echter al laat op de avond – zeker halftwaalf – en ik weet niet wat ik moet doen. Er zijn geen trams en bovendien is heel Amsterdam in het donker gehuld. Ik zit erover te denken om naar mijn kennis Meier toe te gaan, maar ik kan moeilijk midden in de nacht bij vreemde mensen aan komen zetten. Wanneer ik hoor dat er een wagen naar het piz [het Portugees-Israëlitisch Ziekenhuis] gaat, besluit ik daarop te wachten. Na enige tijd komt er inderdaad een busje en stappen we met zijn vijftienen in. Ik kan geen hand voor ogen zien, maar word gewoon naar binnen geduwd.
Het busje rijdt daarop de stille, donkere nacht in. Tot in de Plantage Franselaan.* Tot mijn verbazing merk ik dat er in het piz wél licht brandt – het enige huis in de omgeving met elektriciteit, hoor ik later. Die nacht slaap ik voor het eerst sinds lange tijd weer in een schoon, wit bed. De volgende dag krijg ik een stamkaart (nummer 73542) en een adres, Weteringschans 104, waar ze me kunnen vertellen wat ik verder moet doen. En ook het adres van Volksherstel: Raamgracht 4.

Woensdag 13 juni De volgende ochtend ga ik er direct op uit om te zien of mijn oude vriend Lewinsohn zich nog in Amsterdam bevindt. Ik loop zijn deur binnen en... niet te geloven, hij zit daar alsof er nooit iets is gebeurd. Wat een vreugde! En van Lewinsohn komend, loop ik in de Kerkstraat zowaar een andere vriend tegen het lijf, Fuks. En meteen daarna tref ik mijn neef Frits Mindlin. Mijn verschijning moet hen hebben verrast, alsof ik uit de dood was opgestaan.
In de middag komt ook Fenius nog bij me langs en word ik uitgenodigd om de volgende dag bij Mindlin te komen eten. Overal moet je te voet naar toe, omdat er geen trams zijn. Er is ook geen licht, Amsterdam is nog niet tot leven gewekt.

De tram rijdt weer

Donderdag 14 juni

Direct na het ontbijt naar Lewinsohn toegegaan. Ik ben er nog maar net of Jan Pulizi, ‘de Griek’ – onze kostganger van vóór de oorlog –, komt me begroeten. Vandaag probeer ik informatie te krijgen over de transporten uit Theresienstadt, om iets over mijn vrouw te weten te komen.

Amsterdam maakt op mij de volgende indruk. Veel beschadigde huizen. Het is een barre winter geweest en de mensen hebben de huizen waar de Joden woonden, gesloopt en het hout opgestookt. De voedselvoorziening is nog niet op orde, al schijnt het beter te zijn dan een paar weken geleden. In het piz krijgen we toch goed te eten. Geen elektriciteit en geen gas. De feesten zijn achter de rug en het leven gaat zo z’n gangetje. Elke dag een beetje beter. Er verschijnen wat komisch aandoende kranten met de namen van de illegale pers: De Waarheid, Het Parool en Trouw. De inhoud doet amateuristisch aan, alsof ze door kinderen worden uitgegeven. Zo’n krant bestaat uit niet meer dan twee kantjes en wat kan daar al in staan? Het gaat de mensen voornamelijk om de distributieberichten. Vandaag staat er echter belangrijk nieuws in. De tram begint volgende week te rijden, maar voorlopig nog maar een paar uur per dag.
Er is witbrood... en ik kan me niet herinneren dat het ooit zo wit is geweest. Maar de mensen eten voornamelijk biscuits uit blikken die uit Amerika en Engeland komen. Op straat zie je die blikken overal liggen. Ook lege conservenblikjes. Er bestaan distributiebonnen voor chocolade en bijna iedereen ziet er reikhalzend naar uit om zijn bonnetje te kunnen inwisselen voor een tablet echte chocolade. Je ziet ook al wat groente en fruit om je heen, aardbeien bijvoorbeeld. En er schijnt binnenkort ook vis op de markt te komen. Als je zo gelukkig bent een café te vinden waar ze bier verkopen, kun je voor 35 cent een glas pils krijgen.
De mensen zien er afgemat uit. Ze hebben het voortdurend over de afgelopen winter, die moet verschrikkelijk zijn geweest. Men spreekt van de ‘hongerwinter’. Duizenden zijn omgekomen van de honger en vele mensen hebben aan hongeroedeem geleden. Maar nu heeft men goede hoop voor de toekomst.

*

Hanny Michaelis

AFSCHEID VAN AMSTERDAM

De tram stopt knarsend voor ’t Centraal Station.
Wij stappen uit – een prop schiet in mijn keel.
Goddank: ik word dus toch sentimenteel.
Discreet en tactvol sluiert zich de zon.

Nog eenmaal fladderen mijn zware ogen
als moede vogels in de avondwind
over het sierlijk stenen labyrint
van gevels, kerktorens en koepelbogen,
zich kartelende in een bleke lucht
vol grijze, rafelige wolkenvegen.

Hoe lang zal ik dit alles niet meer zien?
Maar eens kom ik terug, misschien.
Misschien...

Terwijl ik de stationshal binnenvlucht.
valt er een druppel op mijn wang: het regent.

 

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum