Leesfragment: Avond in het paradijs

10 november 2018 , door Lucia Berlin
|

15 november verschijnt de Nederlandse vertaling van Elles Tukker, Maaike Bijnsdorp en Lucie Schaap van Lucia Berlins Avond in het paradijs. Lees hier alvast een volledig kort verhaal!

Lucia Berlin schrijft over het goede en het slechte, en alles daartussenin: worstelende jonge moeders, echtgenoten die hun biezen pakken, ontevreden dochters en tantes op het dak. Met een buitengewone oprechtheid gebruikt ze haar eigen geschiedenis om haar personages tot leven te wekken en weet ze in vluchtige, veelzeggende details, van banale tot aangrijpende, de haast onzichtbare wereld om ons heen te vangen.

N.B. Eerder publiceerden we Maartje Wortels voorwoord bij Handleiding voor poetsvrouwen. Lees het op Athenaeum.nl.

 

Kersenbloesemtijd

Daar was hij weer, de postbode. Toen hij haar eenmaal een keer was opgevallen, zag Cassandra hem overal. Zoals wanneer je leert wat idiosyncratisch betekent en opeens iedereen het gebruikt en het zelfs in de ochtendkrant staat.
Hij liep over Sixth Avenue, lichtte zijn glimmende schoenen hoog boven de grond op. Een-twee. Een-twee. Bij Thirteenth Street keek hij naar rechts, draaide een kwartslag en verdween. Hij bezorgde de post.
Cassandra en Matt, haar zoontje van twee, liepen hun eigen ochtendroute. De delicatessenwinkel, de supermarkt, de bakker, de brandweerkazerne, de dierenwinkel. Soms de wasserette. Naar huis voor melk en koekjes en dan weer terug naar Washington Square. Naar huis voor de lunch en een slaapje.
Toen de postbode haar eenmaal was opgevallen, hoe hun paden zich steeds opnieuw kruisten, begreep ze niet dat ze hem niet eerder had gezien. Was haar leven in vijf minuten totaal veranderd? Wat zou er gebeuren als het na een uur weer veranderde?
Vervolgens viel het haar op dat zijn route zo perfect getimed was dat hij straten lang precies op het moment dat het verkeerslicht op rood sprong de stoep aan de overkant bereikte. Hij week nooit van zijn pad af, zelfs de zeldzame beleefdheden waren in de planning meegenomen en voorspelbaar. Toen viel het haar op dat dat evenzeer gold voor die van Matt en haar. Om negen uur bijvoorbeeld werd Matt door een brandweerman op de wagen gezet of kreeg hij diens helm op zijn hoofd. Om kwart over tien vroeg de bakker Matt hoe zijn grote knul het vandaag maakte en gaf hem een haverkoekje. Of de andere bakker zei ‘Goedemorgen, schoonheid’ tegen Cassandra en gaf haar het koekje. Als ze de winkel uit kwamen en Greenwich Street in liepen, was daar de postbode, die net de straat overstak.
Dat is ook logisch, hield ze zichzelf voor. Kinderen hebben een ritme nodig, vastigheid. Matt was nog zo klein. Hij hield van hun wandelingetjes, hun uitstapjes naar het park, maar stipt om één uur werd hij vervelend, had hij eten nodig en een slaapje. Toch begon ze te proberen wat meer variatie in hun dagen te brengen. Dat viel niet goed bij Matt. Hij was pas na hun wandeling klaar voor de zandbak of voor dromerig schommelen. Als ze te vroeg thuiskwamen, was hij nog te opgewonden voor een slaapje. Als ze na het park naar de winkel gingen, jengelde hij en weigerde in het winkelwagentje te blijven zitten. Dus keerden ze terug naar hun oorspronkelijke schema, soms in de voetsporen van de postbode, andere keren aan de overkant van de straat. Niemand liep hem voor de voeten of stond hem in de weg. Een-twee, een-twee baande hij zich een rechte weg over het midden van de stoep.
Op een van die ochtenden zouden ze hem waarschijnlijk hebben gemist als ze zoals anders een tijdje hadden rondgekeken in de dierenwinkel. Maar midden in de winkel stond een nieuwe kooi. Japanse dansmuizen. Tientallen grijze muisjes die als een dolle rondjes om hun eigen as draaiden. Ze waren gefokt op een gebrek in hun evenwichtsorgaan waardoor ze steeds maar bleven draaien. Cassandra nam Matt mee de winkel uit en buiten botsten ze bijna tegen de postbode op. Aan de overkant stond een lesbische vrouw omhoog te roepen naar haar geliefde in de vrouwengevangenis. Ze stond daar elke morgen om halfelf.
Op Sixth Avenue gingen ze bij de delicatessenwinkel naar binnen voor kippenlevertjes en een deur verder haalden ze hun was op. Matt droeg de boodschappen, zij duwde het karretje met de was. De postbode maakte een sprongetje om de wieltjes van het karretje te ontwijken.
Cassandra’s man, David, kwam om kwart voor zes thuis. Hij drukte drie keer op de bel en zij belde terug van boven. Matt en zij gingen boven bij de balustrade staan wachten en zagen hem dan een, twee, drie, vier trappen beklimmen. Hallo! Hallo! Hallo! Ze gaven elkaar een knuffel en hij ging mee naar binnen. Dan ging hij aan de keukentafel zitten met Matt op schoot en deed zijn das af.
‘Hoe was het?’ vroeg ze dan.
‘Hetzelfde,’ was het antwoord. Of: ‘Erger.’ Hij was schrijver en bijna klaar met zijn eerste boek. Hij had een bloedhekel aan zijn baan bij een uitgeverij, waardoor hij geen tijd en energie over had voor zijn boek.
‘Wat vervelend, David,’ zei zij dan, en ze schonk hem iets te drinken in.
‘En hoe was jouw dag?’
‘Leuk. We hebben in het park gewandeld.’
‘Mooi.’
‘Matt heeft een slaapje gedaan. En ik heb Gide gelezen.’ (Ze probeerde Gide te lezen, meestal las ze Thomas Hardy.) ‘Er loopt altijd een postbode…’
‘Een brievenbesteller.’
‘Een brievenbesteller,’ corrigeerde ze zichzelf. ‘Daar word ik zo treurig van. Hij lijkt wel een robot. Dag in dag uit hetzelfde rondje, zelfs de verkeerslichten zijn ingepast in zijn schema. Het maakt me neerslachtig over mijn eigen leven.’
David werd boos. ‘Ja hoor, je hebt het heel zwaar. We doen allemaal wel dingen die we liever niet zouden doen. Denk je dat ik graag op de afdeling lesboeken werk?’
‘Zo bedoelde ik het niet. Ik ben heel blij met wat ik doe. Ik wil het alleen liever niet precies om 10.22 uur moeten doen. Snap je?’
‘Oké dan. Hé, moppie, laat het bad eens voor me vollopen.’
Dat zei hij altijd, bij wijze van grap. Dan liet zij het bad vollopen en maakte het eten klaar, terwijl hij in bad ging. Ze gingen aan tafel als hij er met zwart glimmend haar uit kwam. Na het eten schreef hij of dacht na. Zij deed de afwas, deed Matt in bad, las hem voor en zong ‘Texarkana Baby’ en ‘Candy Kisses’ voor hem tot hij in slaap viel met roze lipjes waaraan een slingerend draadje spuug hing. Dan ging ze meestal wat lezen of naaien tot David zei: ‘Zullen we naar bed gaan?’ en dat deden ze dan. Ze vreeën of ze vreeën niet en vielen in slaap.

De volgende ochtend werd ze wakker met hoofdpijn. Ze lag in bed te wachten tot hij zou zeggen: ‘Goeiemorgen, zonnetje van me!’ en jawel. Toen hij vertrok wachtte ze tot hij haar een kus zou geven met de woorden: ‘Doe geen dingen die ik ook niet zou doen,’ en jawel.
Op weg naar Washington Square bedacht ze dat er vandaag waarschijnlijk wel weer een kind van de schommel zou vallen en zijn lip zou openhalen. Toen ze even later in het park waren, viel Matt van de schommel en haalde zijn lip open. Cassandra hield een tissue tegen de bloedende lip en moest vechten tegen haar tranen. Wat heb ik? Wat wil ik dan nog meer? God, laat me oog hebben voor al het goede. Ze dwong zichzelf om zich heen te kijken, verder dan alleen zichzelf, en kijk eens, de kersenbomen stonden in bloei. De bloesems waren al een paar dagen aan het uitkomen, maar net die dag waren ze op hun mooist. Op dat moment, alsof het kwam doordat zij de bomen zag, ging de fontein aan. ‘Kijk, mama!’ riep Matt, en hij zette het op een lopen. Alle kinderen en hun moeders holden naar de bruisende fontein. De postbode liep er gewoon aan voorbij, zoals altijd. Hij leek niet eens te merken dat hij aan was, werd nat van het stuivende water. Een-twee. Een-twee.
Cassandra nam Matt mee naar huis voor een slaapje. Soms ging ze zelf ook even liggen, maar meestal naaide ze of deed dingen in de keuken. Ze hield erg van dat soezerige uur van de dag als de kat geeuwde en er buiten bussen voorbijreden en telefoons onafgebroken rinkelden. De naaimachine maakte het zomerse geluid van bromvliegen.
Maar die middag weerspiegelde het zonlicht fel in het chroom van het fornuis, brak de naald van de naaimachine. Vanaf de straat klonk lawaai van remmen en gepiep. Zilverwerk kletterde op het aanrecht, een mes kraste over het email. Cassandra hakte peterselie. Een-twee. Een-twee.
Matt werd wakker. Ze waste zijn gezicht, voorzichtig voor de lip. Ze dronken een milkshake en zaten met een chocoladesnor te wachten tot David zou thuiskomen, drie keer zou aanbellen.
Ze wou dat ze hem kon vertellen hoe rot ze zich voelde, maar hij was degene die het zwaar had met zijn werk en geen tijd had voor zijn boek. Dus toen hij vroeg hoe het was gegaan die dag, zei ze: ‘Het was een heerlijke dag. De kersenbomen staan in bloei en ze hebben de fontein aangezet. Het is voorjaar!’
‘Mooi.’ David glimlachte.
‘De postbode werd nat,’ zei ze ook nog.
‘De brievenbesteller.’
‘De brievenbesteller.’

‘We gaan vandaag niet naar de winkel,’ zei Cassandra tegen Matt. Ze bakten pindakaaskoekjes en hij drukte ze stuk voor stuk plat met een vork. Pats. Ze smeerde boterhammen, deed melk in een fl es en legde dekens en een kussen in het karretje voor de was. Ze namen een compleet nieuwe route, over Fifth Avenue naar Washington Square. Het was fraai om bij de triomfboog uit te komen die de bomen en de fontein omlijstte.
Matt en zij speelden met de bal en hij ging de glijbaan af en speelde in de zandbak. Om één uur spreidde ze de deken uit voor een picknick. Ze aten boterhammen en boden hun koekjes aan voorbijgangers aan. Na de lunch wilde hij eerst niet gaan slapen, zelfs niet met zijn eigen deken en kussen. Maar toen zong ze liedjes voor hem. ‘She’s my Texarkana baby and I love her like a doll, her ma she came from Texas and her pa from Arkansas.’ Steeds weer opnieuw tot Matt eindelijk in slaap viel en zij ook. Ze sliepen heel lang. Toen ze wakker werd, schrok ze eerst, omdat ze bij het opendoen van haar ogen de roze bloesem tegen de blauwe lucht zag.
Ze zongen de hele weg naar huis en stopten bij de wasserette om de was op te halen. Toen ze weer naar buiten kwam en het zware karretje voortduwde, zag Cassandra tot haar verbazing de postbode. Ze hadden hem de hele dag nog niet gezien. Loom liep ze achter hem aan naar de stoeprand. Ineens liet ze het karretje los zodat het over de stoep zeilde tot het hard tegen zijn hielen botste. Het raakte zijn voet zo dat zijn schoen eraf schoot. Hij keek met een blik vol haat naar haar om, bukte zich toen om de veter los te maken en de schoen weer aan te trekken. Ze pakte haar karretje weer en hij begon de straat over te steken. Maar hij was te laat, het licht sprong al op rood toen hij nog maar halverwege was. Een bestelbusje kwam de hoek om en wist de postbode met piepende remmen maar net te ontwijken. De postbode schrok zich rot en bleef even als aan de grond genageld staan tot hij doorliep naar de overkant en verder door Thirteenth Street, op een holletje nu.
Cassandra en Matt liepen rechtdoor tot Fourteenth Street en via de achterkant naar hun flatgebouw. Het was een heel nieuwe route naar huis.

David belde om kwart voor zes aan. Hallo! Hallo! Hallo!
‘Hoe ging het vandaag?’
‘Z’n gangetje. En bij jullie?’
Matt en Cassandra praatten door elkaar om hem over hun dag te vertellen, over de picknick.
‘Het was heerlijk. We hebben onder de kersenbloesem geslapen.’
‘Mooi.’ David glimlachte.
Zij lachte ook. ‘Op weg naar huis heb ik de postbode vermoord.’
‘De brievenbesteller,’ zei David, en hij deed zijn das af.
‘Alsjeblieft, David, praat met me.’

[...]

 

© 2018 Lucia Berlin
© 2018 Nederlandse vertaling Elles Tukker, Maaike Bijnsdorp en Lucie Schaap

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum