Leesfragment: Bullshit jobs

23 juni 2018 , door David Graeber
|

Op 27 juni presenteert David Graeber zijn nieuwe boek Bullshit Jobs in De Balie. Lees bij ons alvast een fragment!

In Bullshit jobs stelt antropoloog en invloedrijk denker David Graeber dat een groot deel van ons werk zinloos moet zijn. Want dankzij de technologie kunnen we voor onze productiebehoefte met een vijftienurige werkweek toe, en toch maken we allemaal nog steeds volle dagen. Hij kreeg op een blog hierover duizenden reacties: over de hele wereld blijken veel mensen het fenomeen te kennen. Nota bene: een bullshit job is een baan waarvan de persoon zelf vindt dat het (deels) een onzinbaan is. Graeber beschrijft in dit boek het hoe en waarom van deze banen, die voortkomen uit het westerse kapitalisme maar er eigenlijk haaks op staan (ze lijken meer op de werkverschaffing in het voormalige Oostblok). Onzinbanen komen ook voort uit onze calvinistische overtuiging dat werkloos zijn slecht is. Graebers scherpe betoog is doorspekt met hilarische en tegelijk tragische voorbeelden en doet je met een andere blik kijken naar de rol van werk in onze samenleving.

N.B. Op Athenaeum.nl staat ook een fragment uit Schuld, en Misha Velthuis' bespreking van The Utopia of Rules: On Technology, Stupidity, and the Secret Joys of Bureaucracy.

 

Het fenomeen onzinbanen

In het voorjaar van 2013 heb ik onbedoeld een heel kleine internationale sensatie veroorzaakt.
Het begon allemaal toen ik werd gevraagd om een essay te schrijven voor een nieuw radicaal tijdschrift: Strike! De redacteur vroeg of ik nog iets provocerends had liggen wat elders waarschijnlijk niet zou worden gepubliceerd. Meestal zit ik toch al op een paar van dat soort ideeën te broeden, dus ik ging aan de slag en stuurde hem een kort stuk met als titel: ‘Het fenomeen onzinbanen’.
Het essay was gebaseerd op een vermoeden. Iedereen kent wel van die mensen die een baan hebben waarin ze, zo op het oog, niet veel wezenlijks lijken uit te voeren: hr-consultants, communicatiecoördinatoren, pr-onderzoekers, financieel strategen, bedrijfsjuristen of het soort mensen (zeer bekend in academische kringen) die de hele tijd in commissies zitten om te vergaderen over het probleem dat er zoveel overbodige commissies bestaan. De lijst leek wel eindeloos. Stel nou, mijmerde ik, dat deze banen écht zinloos zijn, en dat de mensen die dit werk doen zich daarvan bewust zijn. Je komt vast wel eens mensen tegen die hun werk maar zinloos en overbodig lijken te vinden. Wat zou er funester voor het moreel kunnen zijn dan wanneer je in je volwassen leven vijf van de zeven dagen in de week wakker wordt om werk te doen dat naar jouw idee eigenlijk niet hoeft te worden gedaan, werk dat gewoon zonde is van de tijd of hulpmiddelen of dat zelfs een negatieve invloed heeft op de wereld? Zou dat geen vreselijk psychologisch leed veroorzaken in onze hele maatschappij? Maar als dat zo was, zou het leed zijn waar niemand ooit over praat. Er waren zat enquêtes gehouden over de vraag of mensen gelukkig zijn op hun werk. Maar geen enkele, voor zover ik wist, over de vraag of ze vonden dat hun baan wel bestaansrecht had.
Deze mogelijkheid, dat onze maatschappij vergeven is van de zinloze banen waarover niemand wil praten, leek niet eens zo onaannemelijk. Het onderwerp ‘werk’ zit vol taboes. Alleen al het feit dat de meeste mensen hun baan niet leuk vinden en graag een excuus hebben om thuis te blijven, wordt gezien als iets wat je niet op televisie mag toegeven, zeker niet op het journaal, hoewel het soms aan bod komt in documentaires en stand-upcomedy. Ik had ervaring met die taboes: ik werkte ooit als woordvoerder voor een activistengroep die van plan was om door middel van burgerlijke ongehoorzaamheid het verkeer in Washington plat te leggen als protest tegen een economische wereldtop. In de dagen voor de top kon je als iemand die eruitzag als een anarchist amper de straat op gaan zonder dat een vrolijke ambtenaar je aanschoot met de vraag of het echt waar was dat hij of zij die maandag niet naar het werk hoefde. Maar tegelijkertijd lukte het verslaggevers om ambtenaren voor de camera te krijgen – en het zou me niets verbazen als dat soms precies dezelfde ambtenaren waren – die vertelden hoe erg ze het zouden vinden als ze niet op hun werk konden komen. Ze wisten dat ze met dat verhaal waarschijnlijk op tv kwamen. Het lijkt wel alsof niemand openlijk durft te zeggen wat hij echt van dit soort dingen denkt.
Het was aannemelijk, maar ik wist het niet zeker. Ik heb dat stuk eigenlijk als een soort experiment geschreven. Ik was vooral benieuwd naar wat voor reacties het zou oproepen. Dit is het artikel dat ik voor het nummer van augustus 2013 schreef:

Het fenomeen onzinbanen

In 1930 voorspelde John Maynard Keynes dat de technologie nog voor het einde van die eeuw zo ver zou zijn ontwikkeld dat in landen als Groot- Brittannië of de Verenigde Staten een vijftienurige werkweek zou zijn ingevoerd. We hebben alle reden om aan te nemen dat hij gelijk had. Technologisch gezien zou dat best hebben moeten lukken. En toch is het er niet van gekomen. In plaats daarvan is de technologie vooral ingezet om manieren te bedenken om ons juist meer te laten werken. Om dat te bereiken moesten er banen worden geschapen die in feite zinloos zijn. Grote groepen mensen, vooral in Europa en Noord-Amerika, voeren hun hele werkzame leven lang taken uit waarvan zij heimelijk vinden dat die niet hoeven te worden uitgevoerd. De morele en psychologische schade die deze situatie aanricht, is enorm. Het is een litteken op onze collectieve ziel. Toch rept vrijwel niemand erover.
Waarom is het door Keynes beloofde Utopia, waarnaar we in de jaren zestig nog reikhalzend uitkeken, er nooit gekomen? Het standaardantwoord daarop luidt vandaag de dag dat hij geen rekening had gehouden met de enorme toename van het consumentisme. Toen we konden kiezen tussen minder uren werken of meer speeltjes en pleziertjes, kozen we massaal voor dat laatste. Daar zit een mooie moraliteit in, maar als je er zelfs maar kort over nadenkt, weet je dat dit niet waar kan zijn. We zien inderdaad al sinds de jaren twintig een oneindige variatie aan nieuwe banen en industrieen ontstaan, maar slechts weinige daarvan hebben ook maar iets te maken met de productie en distributie van sushi, iPhones of dure sportschoenen.
Om welke nieuwe banen gaat het dan precies? Een recent rapport over de werkgelegenheid in de vs van 1910 tot 2000 geeft ons een duidelijk beeld. In de loop van de vorige eeuw is het aantal mensen dat werkzaam was in de huishouding, de industrie en de agrarische sector drastisch gedaald. Tegelijkertijd is het aantal eprofessionals en medewerkers op het gebied van management, administratie, sales en dienstverleningf verdrievoudigd, een toename evan een kwart van de beroepsbevolking naar driekwartf. Met andere woorden: productiegerichte beroepen zijn, precies zoals voorspeld, grotendeels weggeautomatiseerd. (Zelfs als je industriele arbeiders wereldwijd meetelt, inclusief de zwoegende massafs in India en China, vormen zij lang niet zofn groot percentage van de wereldbevolking als voorheen.)
De gigantische daling in arbeidsuren leidde er niet toe dat de wereldbevolking nu alle tijd had om zich bezig te houden met hun eigen projecten, pleziertjes, visies en ideeen. In plaats daarvan is er sprake geweest van een gigantische groei, niet zozeer van de edienstensectorf als wel van de administratieve sector, met volledig nieuwe bedrijfstakken zoals financiele dienstverlening of telemarketing, en van de ongekende expansie van sectoren als ondernemingsrecht, onderwijs. en zorgadministratie, personeelszaken en public relations. En daarin zijn nog niet eens al die mensen meegerekend die werken in de administratie, techniek en beveiliging van deze sectoren, en ook niet het hele scala aan dienstverlenende beroepen (hondenuitlaters, 24-uurspizzabezorgers) die alleen bestaan omdat alle andere werknemers zoveel tijd kwijt zijn aan die andere beroepen.
Dat zijn wat ik wil noemen bullshit jobs: onzinbanen.
Het lijkt wel alsof er iemand bezig is om zinloze banen te bedenken, enkel en alleen om ons allemaal aan het werk te houden. En dat is het rare van deze zaak. Dit is precies wat er in het kapitalisme niet hoort te gebeuren. Natuurlijk, in de oude inefficiente socialistische staten als de Sovjet-Unie, waar werkgelegenheid werd gezien als een recht en een heilige plicht, verzon het systeem net zoveel banen als er nodig waren.(Daarom kwamen er in de Sovjet-warenhuizen drie medewerkers aan te pas om een stuk vlees te verkopen.) Maar dat is uiteraard juist het soort probleem dat de marktwerking hoort op te lossen. Het laatste wat een op winst gerichte onderneming zal doen, is geld uitgeven aan werknemers die ze niet echt nodig hebben. Dat is althans de economische theorie. En toch is dat op de een of andere manier precies wat er gebeurt.
Terwijl grote bedrijven zich bezighouden met meedogenloze afslankrondes, komen de ontslagen en zwaardere arbeidslasten steevast neer op de klasse die toch al alle dingen maakt, vervoert, herstelt en onderhoudt. Als gevolg van een vreemde chemische reactie die niemand goed kan uitleggen, lijkt het aantal betaalde pennenlikkers uiteindelijk alleen maar toe te nemen. Bovendien werken steeds meer werknemers, eigenlijk net zoals Sovjet-arbeiders, op papier veertig tot vijftig uur per week, maar verrichten ze in werkelijkheid maar vijftien uur effectieve arbeid, precies zoals Keynes had voorspeld. De rest van hun tijd besteden ze aan het organiseren of bijwonen van motivatieseminars, het bijwerken van hun Facebookprofiel of het downloaden van televisieseries.
De oplossing is overduidelijk niet economisch van aard, maar moreel en politiek. De heersende klasse heeft ontdekt dat een gelukkige en productieve bevolking met veel vrije tijd een dodelijk gevaar vormt. (Denk maar eens aan wat er gebeurde toen die situatie in de jaren zestig bijna werd bereikt.) En het gevoel dat werk een morele waarde op zich is en dat iemand die niet bereid is om zich tijdens het merendeel van zijn dag over te geven aan een of andere intense arbeidsdiscipline niets verdient, komt hun aan de andere kant buitengewoon goed uit.
Toen ik ooit stilstond bij de schijnbaar oneindige groei van de administratieve rompslomp op Britse universiteiten, zag ik voor me hoe de hel eruit zou kunnen zien. De hel is een verzameling individuen die het grootste deel van hun tijd doorbrengen met werk dat ze niet leuk vinden en waar ze niet bijster goed in zijn. Stel bijvoorbeeld dat ze zijn aangenomen omdat ze uitstekende meubelmakers zijn, en dan ontdekken ze dat ze voornamelijk worden geacht vis te bakken. Dat is ook nog eens een taak die niet echt nodig is, althans, er is maar een beperkte voorraad vis die moet worden gebakken. Toch raken ze stuk voor stuk zo geïrriteerd door de gedachte dat sommige collega’s misschien meer tijd besteden aan meubels maken en zich aan hun verantwoordelijkheden van de visbakkerij onttrekken, dat er al snel bergen met onbruikbare, slecht gebakken vis ontstaan in de meubelmakerij, en dat niemand zich meer met iets anders bezighoudt.
Volgens mij is dat een vrij accurate beschrijving van de morele dynamiek in onze economie.
Ik besef dat een dergelijk betoog meteen op allerlei bezwaren zal stuiten: ‘Wie ben jij dat je mag bepalen welke banen er echt “nodig” zijn? Wat betekent “nodig” trouwens? Jij bent hoogleraar antropologie, is die baan soms “nodig”?’ (En inderdaad is mijn baan volgens veel sensatiebladlezers de ultieme definitie van verspilling van belastinggeld.) In zekere zin hebben ze gelijk. Er bestaat geen objectieve bepaling van maatschappelijke waarde.
Iemand die ervan overtuigd is dat hij of zij een zinvolle bijdrage levert aan de wereld, zal van mij niet te horen krijgen dat dit eigenlijk niet het geval is. Maar hoe zit het dan met mensen die ervan overtuigd zijn dat ze zinloos werk doen? Kortgeleden had ik weer contact met een oude schoolvriend die ik sinds mijn vijftiende niet meer had gezien. Tot mijn grote verbazing was hij dichter geworden en daarna de zanger van een indierockband. Ik had wel eens nummers van ze gehoord op de radio, zonder te weten dat de zanger iemand was die ik persoonlijk kende. Hij was een briljant en creatief persoon en met zijn werk had hij ongetwijfeld het leven van mensen in de hele wereld opgevrolijkt en mooier gemaakt. Maar na een paar geflopte albums werd zijn contract niet verlengd en dus had hij, gebukt onder de schulden en met een pasgeboren dochter, gekozen voor, zoals hij het noemde, ‘de standaardkeuze van al die mensen die niet weten wat ze willen: rechten studeren’. Nu werkt hij als bedrijfsjurist voor een prominent bedrijf in New York. Hij gaf ruiterlijk toe dat zijn baan volkomen nutteloos was, niets bijdroeg aan de wereld en, naar zijn idee, niet hoorde te bestaan.
Dat verhaal roept veel vragen op, zoals: wat zegt het over onze maatschappij dat er zo weinig vraag is naar getalenteerde dichters en musici, maar een schijnbaar oneindige behoefte aan specialisten op het gebied van ondernemingsrecht? (Antwoord: als het besteedbaar vermogen in handen is van 1 procent van de bevolking, is ‘de markt’ een afspiegeling van wat zíj nuttig of belangrijk vinden, en niemand anders.) Maar bovendien laat dit voorbeeld zien dat de meeste mensen met een zinloze baan zich er terdege van bewust zijn. Sterker nog, ik heb volgens mij nog nooit een bedrijfsjurist ontmoet die niet dacht dat zijn baan onzin was. Datzelfde geldt voor bijna alle nieuwe hiervoor genoemde industrieën. Er bestaat een hele klasse van betaalde professionals die, als je ze op een feestje leert kennen en vertelt dat jij iets doet wat misschien interessant wordt gevonden (je werkt bijvoorbeeld als antropoloog), liever niet over hun eigen werk praten. Geef ze een paar drankjes en ze beginnen aan een scheldtirade over hoe nutteloos en stompzinnig hun werk eigenlijk is.
Hier is sprake van diepgaand psychologisch geweld. Hoe kun je nu ook maar beginnen over waardigheid uit arbeid als je heimelijk vindt dat jouw baan niet zou moeten bestaan? Waarom zou deze situatie niet leiden tot een gevoel van diepgaande woede en afkeer? Maar het bijzondere talent van onze maatschappij is dat de heersers een manier hebben bedacht, net als in het geval van de visbakkers, om ervoor te zorgen dat die woede precies wordt gericht tegen de mensen die juist wel zinvol werk doen. Ook lijkt er in onze maatschappij een algemene regel te bestaan dat hoe duidelijker je werk van nut is voor anderen, hoe minder je ervoor wordt betaald. Ook hier is een objectieve bepaling moeilijk te bedenken, maar een gemakkelijke manier om erachter te komen is door de vraag te stellen: wat zou er gebeuren als deze hele beroepsgroep simpelweg zou verdwijnen? Je kunt zeggen wat je wilt over verpleegkundigen, vuilnismannen of monteurs, maar als zij in rook zouden opgaan, zouden de gevolgen daarvan direct merkbaar en rampzalig zijn. Een wereld zonder leraren of dokwerkers zou al snel in de problemen komen, en zelfs een wereld zonder sciencefictionschrijvers of skamuzikanten zou een minder leuke plek zijn. Het is nog niet helemaal duidelijk of de mensheid zwaar zou lijden onder het verdwijnen van alle private equity-ceo’s, lobbyisten, pr-onderzoekers, actuarissen, telefonisch verkopers, deurwaarders of juridisch adviseurs.1 (Volgens veel mensen zou de wereld daar gigantisch van opknappen.) Maar afgezien van een handjevol veelgenoemde uitzonderingen (artsen) gaat de regel verrassend vaak op.
Nog perverser is het algemeen geaccepteerde idee dat dit is zoals het hoort. Dat is een van de geheime sterke punten van het rechts-populisme. Je ziet het als rechtse sensatiebladen de lezers ophitsen tegen het metropersoneel, wanneer ze tijdens contractgeschillen heel Londen platleggen: het feit alleen al dat het metropersoneel heel Londen kan platleggen, laat zien dat hun werk echt nodig is, maar juist daaraan ergeren mensen zich. Je ziet het nog duidelijker in de Verenigde Staten, waar de Republikeinen met succes mensen ophitsen tegen leraren en arbeiders uit de auto-industrie (en, opvallend genoeg, niet tegen de schoolbestuurders of directeuren uit de auto-industrie die de problemen juist veroorzaken) vanwege hun zogenaamd gigantische salaris en prima arbeidsvoorwaarden. Het is alsof er tegen ze wordt gezegd: ‘Maar jullie mogen kinderen lesgeven! Of auto’s maken! Jullie hebben een echte baan! En dan hebben jullie het lef om daarnaast ook nog eens goede pensioenen en zorg te verlangen?’
Iemand die een arbeidsregime had willen bedenken dat perfect geschikt was voor het in stand houden van de macht van het financieel kapitaal, had het niet beter kunnen doen dan dit. Echte, productieve arbeiders worden meedogenloos uitgeknepen en uitgebuit. De overige arbeiders behoren ofwel tot een geterroriseerde groep van de wereldwijd verachte werklozen, ofwel tot een grotere groep die in wezen worden betaald om niets te doen, die een baan hebben die is bedacht zodat zij zich kunnen identificeren met de zienswijzen en gevoeligheden van de heersende klasse (managers, bestuurders enzovoort) en met name de financiele avatars ervan, maar die tegelijkertijd een sluimerende afkeer koesteren tegen iedereen die werk doet dat van duidelijke en onmiskenbaar maatschappelijke waarde is. Het systeem is uiteraard niet bewust ontworpen. Het is ontstaan na een eeuw van experimenteren. Maar het is de enige verklaring voor de vraag waarom we, ondanks onze technologische capaciteiten, niet allemaal een drie- tot vierurige werkdag hebben.

Als er ooit een essay was waarvan de hypothese werd bevestigd door de reacties erop, dan was dit het wel. ‘Het fenomeen onzinbanen’ ontketende een ware explosie.

[...]

© 2018 David Graeber

pro-mbooks1 : athenaeum