Leesfragment: Club Mars

05 mei 2018 , door Rachel Kushner
|

Op 9 mei verschijnt Club Mars, de nieuwste roman van Rachel Kushner, in de vertaling van Lidwien Biekmann en Maaike Bijnsdorp. Wij publiceren voor.

In Club Mars is de negenentwinitgjarige Romy Hall onlangs veroordeeld tot tweemaal levenslang plus zes jaar. Ze slijt haar dagen in een maximaal beveiligde vrouwengevangenis in Noord-Californië. Buiten is het San Francisco van haar jeugd en Club Mars, de stripclub waar ze ooit danste voor de kost. En haar zevenjarige zoontje Jackson. Binnen is de nieuwe, absurde realiteit: duizenden vrouwen die hun levensbehoeften bij elkaar proberen te scharrelen, dagelijks geweld door zowel bewakers als gevangenen. Romy ziet de toekomst voor zich uitstrekken in een lange, onverbiddelijk rechte lijn. Totdat ze uit haar sleur wordt gerukt door nieuws van buiten, en haar lot naar eigen hand moet proberen te zetten.

N.B. Eerder besprak Emmi Schumacher De vlammenwerpers voor ons.

 

Eens per week, op donderdag, is het chain night. Eens per week is dat het beslissende moment voor de zestig vrouwen die hier vastzitten. Voor sommige van die zestig komt dat beslissende moment steeds weer terug. Die zijn er al aan gewend. Ik heb het maar één keer meegemaakt. Om twee uur ’s nachts werd ik wakker gemaakt, vastgeketend en geteld, Romy Leslie Hall, gedetineerde w314159, en bij de andere vrouwen in de rij gezet voor een nachtelijke rit dwars door Californië.
Toen onze bus het gevangenisterrein af reed, drukte ik me tegen de met gaas beveiligde ruit om te proberen iets van de buitenwereld te zien. Veel bijzonders was dat niet. Tunnels en opritten, donkere, verlaten wegen. Er was niemand op straat. We reden door het holst van de nacht, waarin de stoplichten niet meer op rood of groen sprongen maar alleen oranje knipperden. Er kwam een auto langs. Zonder licht. Hij schoot voorbij, donker, en met een duivelse snelheid. Een meisje op mijn afdeling in het huis van bewaring had onvoorwaardelijk levenslang gekregen alleen omdat ze had gereden. Zij had niet geschoten, zei ze tegen iedereen die het wilde horen. Zij had niet geschoten. Alleen maar de auto bestuurd. Dat was alles. Ze hadden nummerbordherkenning gebruikt. Ze hadden alles met bewakingscamera’s gefi lmd. Wat ze hadden was een opname van de auto die ’s nachts over straat reed, eerst met het licht aan, daarna met het licht uit. Als de bestuurder de lichten dooft , is het voorbedachte raad. Als de bestuurder de lichten dooft , is het moord.
Dat ze ons op dat uur vervoerden had een reden, had meerdere redenen. Als ze ons in een capsule naar de gevangenis hadden kunnen schieten, hadden ze dat gedaan. Alles om de rest van de wereld de aanblik te besparen van een troosteloze groep geketende vrouwen in een politiebus.
Een paar van de jongsten zaten te janken en te snotteren toen we de snelweg op reden. Er zat een meisje in een kooi, zo te zien was ze een maand of acht zwanger, haar buik was zo dik dat ze een extra lang stuk ketting om haar middel hadden moeten doen om haar handen daaraan vast te ketenen. Ze zat te hikken en te trillen, haar gezicht onder de tranen. Ze hadden haar in die kooi gestopt vanwege haar leeft ijd, om haar tegen ons te beschermen. Ze was vijftien.
Een vrouw verder voorin draaide zich om naar de zielige geluiden die uit de kooi kwamen en siste alsof ze met een bus mierengif spoot. Toen dat niet werkte, begon ze te schreeuwen.
‘Kop dicht, godverdomme!’
‘Godsamme,’ zei iemand tegenover me. Ik kom uit San Francisco en ik kijk heus niet op van een trans, maar deze fi guur zag er echt uit als een vent. Schouders zo breed als het gangpad en een dun baardje langs de kaken. Ik nam aan dat ze uit de pottenafdeling van het huis van bewaring kwam. Het was Conan, die heb ik later beter leren kennen.
‘Godsamme zeg, het is een kind. Laat d’r janken.’
De vrouw zei tegen Conan dat ze haar kop moest houden, toen begonnen ze te bekvechten en kwamen de bewakers tussenbeide.
Bepaalde vrouwen in de gevangenis willen iedereen de wet voorschrijven en de vrouw die zei dat het stil moest zijn was er ook zo eentje. Als je je aan hun regels houdt, bedenken ze nog meer regels. Je moet tegen ze knokken, anders blijf je nergens.
Ik had al geleerd om niet te huilen. Twee jaar eerder, toen ik werd gearresteerd, kon ik daar juist niet mee ophouden. Mijn leven was voorbij en dat wist ik. De eerste nacht in de gevangenis hoopte ik nog dat ik wakker zou worden uit de droom waarin ik terecht was gekomen. Maar ik werd nergens anders wakker dan op een matras dat naar pis stonk, en ik hoorde niks anders dan slaande deuren, gillende gekken en alarmbellen. Het meisje dat bij mij op cel zat, en dat geen gek was, schudde me ruw door elkaar om mijn aandacht te trekken. Ik keek op. Ze draaide zich om en tilde haar gevangenishemd op om de tattoo op haar onderrug te laten zien, haar tramp stamp. Er stond

Shut the Fuck Up

Het werkte. Ik hield op met huilen.
Dat was aardig van mijn celgenote. Ze wilde me helpen. Niet iedereen kan z’n bek houden en hoewel ik wel altijd mijn best deed, was ik anders dan mijn celgenote, die ik later als een soort heilige ben gaan beschouwen. Niet door de tattoo op zich, maar door haar trouw aan dat voorschrift.

*

De politie had me naast een andere blanke vrouw in de bus gezet. Ze had lang, slap, glanzend bruin haar en een brede, griezelige lach, alsof ze reclame maakte voor een tandenbleekmiddel. In de gevangenis zijn er niet veel met witte tanden en die had zij ook niet, maar ze had wel die zelfi ngenomen, ongepaste grijns. Dat stond me niet aan. Ze zag eruit alsof een deel van haar hersenen operatief was verwijderd. Ze noemde haar voor- en achternaam, Laura Lipp, en vertelde dat ze werd overgeplaatst van Chino naar Stanville, alsof we allebei niks te verbergen hadden. Sindsdien heeft niemand zich ooit nog met zijn voor- en achternaam aan me voorgesteld, of bij de eerste kennismaking een geloofwaardig lijkend levensverhaal verteld, niemand doet dat, ik ook niet.
‘Lipp met dubbel p is de naam van mijn stiefvader, die heb ik later aangenomen,’ zei ze, alsof ik daarnaar had gevraagd. Alsof mij dat iets kon schelen, toen of wanneer dan ook.
‘Mijn vader-vader was een Culpepper. Een Culpepper uit Apple Valley, niet uit Victorville. Er zit een schoenmaker in Victorville die ook Culpepper heet, maar dat is geen familie.’
Het is niet de bedoeling dat je in de bus met elkaar praat. Van die regel trok ze zich niets aan.
‘Mijn familie woont al drie generaties in Apple Valley. Klinkt dat niet heerlijk, Apple Valley? Je kan de appelbloesem bijna ruiken, je hoort de bijen zoemen en je krijgt zin in verse appelcider en warme appeltaart. In juli hebben ze in de Craft Cubby al de herfstdecoraties staan, gekleurde bladeren en plastic pompoenen. Maar crystal meth brouwen is pas echt een traditie in Apple Valley. Niet in mijn familie, hoor, je moet geen verkeerde indruk krijgen. De Culpeppers maken zich nuttig. Mijn vader had een eigen aannemersbedrijf. Ze zijn niet zoals mijn schoonfamilie, die… O! O kijk! Daar is Magic Mountain!’
We kwamen langs de witte parabolen van een achtbaan naast de brede meerbaanssnelweg.
Toen ik drie jaar eerder naar Los Angeles verhuisde, leek dat pretpark de poort tot mijn nieuwe leven. Het eerste grote herkenningspunt langs de snelweg als je naar het zuiden raasde, schel, lelijk en spannend, maar dat deed er nu niet meer toe.
‘Er zat een vrouw op mijn afdeling die kinderen uit Magic Mountain stal,’ zei Laura Lipp, ‘samen met die psychopaat van een man van d’r.’
Ze gooide steeds haar gordijn van glanzend haar naar achteren zonder haar armen te gebruiken, alsof het haar met elektrische stroom aan haar lichaam vastzat.
‘Ze heeft me verteld hoe ze dat deden. De mensen vertrouwden haar en haar man omdat ze oud waren. Van die lieve, vriendelijke oudjes, weet je wel, en dan was er weleens een moeder met kinderen die alle kanten op renden en als die moeder dan achter een van die kinderen aan ging, zat die oude mevrouw – ik zat in het ciw bij haar op cel, toen heeft ze me het hele verhaal verteld –, dan zat zij daar te breien en zei ze tegen zo’n moeder dat ze wel even op haar andere kind wilde letten. Zodra de moeder uit het zicht verdwenen was, werd dat kind met het mes op de keel naar een wc gesmokkeld. Die oude vrouw had met haar man een heel plan bedacht. Het kind kreeg een pruik op, andere kleren aan, en werd daarna door dat gluiperige ouwe stel mee het park uit genomen.’
‘Wat verschrikkelijk,’ zei ik. Ik probeerde wat verder bij haar vandaan te gaan zitten, voor zover dat met die ketting mogelijk was.
Ik heb zelf een kind, Jackson.
Ik hou van mijn zoon, maar het valt me zwaar om aan hem te denken. Ik probeer dat niet te doen.

[...]

 

© 2018 Rachel Kushner

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum