Leesfragment: De avond is ongemak

27 januari 2018 , door Marieke Lucas Rijneveld
|

Volgende week verschijnt De avond is ongemak, de eerste roman van Marieke Lucas Rijneveld. Lees bij ons alvast een fragment!

De avond is ongemak is het schrijnende verhaal van een religieus boerengezin dat wordt getroffen door de dood van een kind. Matthies komt op een dag niet meer terug van het schaatsen en laat zijn zusje Jas in totale verwarring achter. Door de ogen van de tienjarige Jas zien we hoe de familieleden elk op hun eigen manier omgaan met het verlies. Vader en moeder zijn volledig verlamd door verdriet en zien niet hoe Jas en haar zusje Hanna en haar broer Obbe ondertussen langzaam ontsporen.
Onder leiding van Obbe ondernemen ze morbide experimenten met dieren en Hanna en Jas dromen hartstochtelijk van een Redder, een man als Boudewijn de Groot, een man die hen mee kan nemen naar de Overkant en hen in kan wijden in de geheimen van hun seksualiteit.

N.B. Op vrijdag 16 februari (19.30 uur) gaat Jan van Mersbergen bij Athenaeum Boekhandel aan het Spui te Amsterdam in gesprek met Rijneveld. U bent van harte welkom! Lees ook onze bespreking van Kalfsvlies!

 

3

‘Hij is toch niet dood,’ zei moeder tegen de veearts. Ze kwam overeind van de badrand en haalde haar hand uit een lichtblauw washandje, ze wilde net Hanna’s billen doen, anders liep ze kans op wormen, die maakten gaatjes in je als in koolbladeren. Ik was oud genoeg om er zelf voor te zorgen dat ik geen wormen kreeg, en klemde mijn armen om mijn knieën om minder bloot te lijken nu de veearts zonder te kloppen de badkamer ineens binnen was gekomen. Met gehaaste stem zei hij: ‘Vlak bij de overkant, door de vaargeulen, was het ijs veel te zwak. Hij reed lang aan kop, niemand zag hem meer.’ Meteen wist ik dat dit niet over mijn konijn Dieuwertje ging, dat zat zonet nog gewoon in zijn hok van het wortelloof te knagen. En de veearts klonk ernstig. Hij kwam vaak over de vloer om het over de koeien te hebben. Er kwamen hier maar weinig mensen die niet voor de koeien kwamen, maar dit keer klopte het niet, hij had de runderen nog niet één keer genoemd, ook niet als hij ons – de kinderen – er eigenlijk mee bedoelde en vroeg hoe het met de koeien ging. Toen hij zijn hoofd liet hangen, strekte ik mijn bovenlichaam om door het raampje boven de badkuip te kijken. Het begon al te schemeren, een groep diakenen in het zwart kwam steeds dichterbij, totdat ze hun armen om ons heen zouden slaan; zij kwamen hoogstpersoonlijk iedere dag weer de avond brengen. Ik hield me voor dat Matthies de tijd was vergeten, dat gebeurde wel vaker en daarom had hij van vader een horloge gekregen met een lichtgevend uurwerk, dat hij nu vast per ongeluk ondersteboven droeg, of hij was nog de kerstkaarten aan het rondbrengen. Ik liet me terugzakken in het badwater en legde mijn kin op mijn vochtige armen, gluurde tussen mijn wimpers door naar moeder. Sinds kort hadden we tochthaartjes voor de brievenklep in de voordeur zitten, zodat we niet steeds de wind in huis voelden en waardoor ik weleens naar buiten spiekte, en nu doordat ik door mijn wimpers keek had ik ook het idee dat moeder en de veearts niet doorhadden dat ik meeluisterde, dat ik in gedachten de trekken rondom moeders mond en ogen uit kon gummen omdat ze daar niet hoorden en met mijn duimen weer juskuiltjes in haar wangen kon drukken. Daarbij was moeder niet iemand van het knikken, daarvoor had ze te veel te zeggen, maar nu knikte ze alleen maar en voor het eerst dacht ik: zeg alsjeblieft iets, moeder, ook al gaat het over opruimen, over de kalveren die weer aan de dunne zijn, over het weerbericht voor de komende dagen, de klemmende slaapkamerdeuren, onze ondankbare houding, opgedroogde tandpasta in onze mondhoeken. Ze zweeg en keek naar het washandje in haar hand. De veearts trok het opstapkrukje onder de wasbak vandaan en ging erop zitten. Het kraakte onder zijn gewicht.
‘Boer Evertsen heeft hem uit het meer gevist.’ Even wachtte hij, keek van Obbe naar mij en vervolgde toen: ‘Jullie broer is dood.’ Ik keek van hem weg naar de handdoeken die stijf van de vrieskou aan het haakje naast de wasbak hingen, ik wilde dat de veearts opstond en dat hij zou zeggen dat dit alles een vergissing was. Dat koeien niet veel verschilden van zonen, zij trokken ook op een dag de wijde wereld in, maar keerden voor zonsondergang en voor voedertijd weer terug in de stallen.
‘Hij is schaatsen,’ zei moeder, ‘en komt zo terug.’ Ze kneep het washandje boven het badwater tot een prop, de druppels maakten kringen, ze stootte tegen mijn opgetrokken knieën aan. Om mezelf een houding te geven, liet ik een legobootje te water op de golven die mijn zusje Hanna maakte. Ze had niet begrepen wat er zojuist was gezegd, en ik bedacht dat ik ook kon doen alsof mijn oren in de knoop zaten, een knoop die je er niet meer uit kreeg. Het badwater begon lauw te worden en voor ik er erg in had liet ik mijn plas lopen. Ik keek naar mijn pis die okergeel was en uiteenwolkte en zich vermengde met het water. Hanna merkte het niet, anders was ze meteen met een gilletje opgesprongen en had ze ‘viespeuk’ geroepen. In haar hand hield ze een barbie boven het wateroppervlak. ‘Anders verdrinkt ze,’ zei ze. De pop droeg een gestreept badpak, ik had er een keer mijn vinger onder gestoken om de plastic tietjes te voelen, niemand had het gezien. Ze voelde stugger aan dan het vetbultje op vaders kin. Ik keek naar het blote lichaam van Hanna, dat hetzelfde was als het mijne. Alleen dat van Obbe was anders. Hij stond naast het bad, nog met zijn kleren aan, hij had net verteld over een computerspelletje waarin hij op mensen moest schieten die als vleestomaten uit elkaar spatten, en zou na ons in hetzelfde badwater gaan. Aan de onderkant, zo wist ik, had hij een kraantje zitten waardoor hij kon plassen, met daaronder een lelletje als bij een kalkoen. Soms maakte ik me er zorgen om dat hij daar iets had hangen waar niemand over praatte. Misschien was hij wel doodziek. Moeder noemde het een plassertje, maar misschien heette het eigenlijk kanker en wilde ze ons niet bang maken omdat oma van de lichte kant aan kanker overleden was. Die had net voordat ze stierf een advocaatje klaargezet, waarover vader zei dat de slagroom zuur was geworden toen ze haar vonden, dat alles zuur werd als iemand doodging, onverwacht of gepland, en nog wekenlang had ik niet kunnen slapen omdat ik steeds in het donker oma’s gezicht in de kist voor me zag waar op den duur uit haar halfgeopende mond, oogkassen en poriën advocaat zo dun als eigeel droop.
Moeder trok mij en Hanna aan onze bovenarmen uit de badkuip, haar vingers lieten witte vlekken achter in mijn huid. Normaal gesproken zou ze een handdoek om ons heen slaan en aan het einde vragen of we helemaal droog waren, zodat we niet zouden gaan roesten, of erger, gaan schimmelen, als de randjes tussen de badkamertegeltjes, maar nu liet ze ons klappertandend op de badmat staan, de sopresten nog in mijn oksels.
‘Goed afdrogen,’ fluisterde ik tegen mijn rillende zusje naast me terwijl ik haar een knoertharde handdoek aanreikte, ‘anders moeten we je straks ontkalken.’ Ik bukte me om mijn tenen te controleren, daar zou de schimmel als eerste beginnen, en zo kon niemand zien dat mijn wangen vuurrood werden, als twee hete Fireballs. Als je een konijn en een jongen een wedstrijdje laat doen, hoeveel kilometers aan snelheid komt de een tekort om de winnaar te worden? hoorde ik de meester in mijn hoofd zeggen, terwijl hij met de aanwijsstok in mijn maag prikte, me tot een antwoord dwong. Na mijn tenen controleerde ik vluchtig mijn vingertoppen – vader grapte weleens dat onze huid los zou laten als we te lang in bad bleven, en dat hij die dan met een spijker aan de houten wand van de schuur zou vasttimmeren, naast die van de gevilde konijnen. Toen ik weer overeind kwam en de handdoek om mij heen sloeg, stond vader ineens naast de veearts. Hij trilde en op de schouders van zijn overall zaten sneeuwvlokjes, zijn gezicht zag lijkbleek. Steeds opnieuw blies hij in de kommetjes van zijn handen. Ik dacht eerst aan de lawine waar de meester over had verteld, ook al kwamen die vast nooit voor op het platteland. Ik wist pas dat het geen lawine kon zijn toen vader begon te huilen, en Obbe zijn hoofd van links naar rechts bewoog als een ruitenwisser om de tranen weg te maken.

[...]

 

© 2018 Marieke Lucas Rijneveld

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum