Leesfragment: De geschiedenis volgens Bicker (1746-1812)

24 november 2018 , door Mariëlle Hageman
|

De geschiedenis volgens Bicker (1746-1812) van Mariëlle Hageman verschijnt 30 november. Lees hier alvast een fragment!

15 oktober 1787. Weggedoken in een trekschuit ontvlucht Jan Bernd Bicker Amsterdam. Overal in de Nederlandse Republiek wordt gevochten en geplunderd. Bicker is er niet meer veilig. De democratische revolutie waarvoor hij zijn positie als stadsbestuurder, zijn voorname familie en zijn thuis op het spel zette is mislukt. Ruim zeven jaar lang trekt Bicker met zijn vrouw en negen kinderen van avontuur naar avontuur door een woelig Europa. Ook als hij ten slotte plaatsneemt in het allereerste gekozen Nederlandse parlement blijkt zijn strijd nog niet gestreden. Zijn belevenissen – grote historische gebeurtenissen en alledaagse voorvallen – beschrijft Bicker in talloze dagboeken, memoires, brieven en officiële documenten. De geschiedenis volgens Bicker vertelt het persoonlijke verhaal van een van de grondleggers van de Nederlandse democratie en is tegelijk een geschiedenis van Europa en Amerika in de tijd van verlichting en revolutie.

 

Vooraf

Dit boek vertelt de buitengewone geschiedenis van Jan Bernd Bicker en de tijd waarin hij leefde aan de hand van zijn archief. Bicker, een van de eerste Nederlandse voorvechters van democratische hervormingen – de patriotten – en een fel tegenstander van stadhouder Willem v van Oranje, documenteerde zijn leven en de verwikkelingen van zijn tijd in dagboeken, memoires en aantekeningen, en hij bewaarde talloze brieven en andere documenten, ook die van zijn familie.
Dat deed hij omdat hij vond dat hij in een belangrijke tijd leefde. Maar ook omdat hij zijn kant van het verhaal wilde vertellen. Want Bicker werd zoals hij zelf schrijft door enkelen geprezen maar vooral door velen verguisd: hij zou eigenwijs zijn, een listige intrigant, een nietsontziende egoïst, de ‘vinnigste van alle patriotten’. Ook in de anderhalve eeuw na zijn dood, toen de Oranjes op de troon waren gekomen, was het beeld dat geschiedschrijvers van Bicker en de patriotten schetsten ook overwegend negatief.
De geschiedenis volgens Bicker bestaat uit vijf delen, steeds met een eigen karakter, door de verschillende soorten documenten waarop ze gebaseerd zijn. Voor Bickers jongste jaren zijn dat vooral brieven en geschriften van anderen, aangevuld met verder onderzoek, maar steeds meer zijn het zijn eigen woorden: eerst zijn persoonlijke dagboek uit de tijd dat hij schepen was in het Amsterdamse stadsbestuur, dan de verhitte aantekeningen over zijn politieke strijd, de verhalen over zijn avonturen nadat hij uit Nederland had moeten vluchten, en ten slotte zijn notulen, autobiografische notities en brieven uit de woelige begintijd van de Nederlandse democratie. Ik ben dicht bij de bronnen gebleven, want Bicker is een geweldige verteller.
Het boek vertelt daarmee ook de geschiedenis vólgens Bicker. Een heel persoonlijke geschiedenis, die meteen ook de geschiedenis is van de tijd van de Verlichting en de tijd dat de revolutie door Nederland, Europa en Amerika waarde. En, eerlijk is eerlijk, het is ook de geschiedenis zoals ik hem nu, ruim twee eeuwen later, heb opgeschreven, op basis van de documenten die ik heb uitgekozen. Daarmee is de geschiedenis ook een verhaal geworden. In de verantwoording achterin verwijs ik niet alleen naar de bronnen, maar leg ik hier en daar ook uit hoe ik die bronnen geïnterpreteerd heb en welke keuzes ik bij het schrijven heb gemaakt.
De papieren Bicker leerde ik in de jaren dat ik me – af en aan – met hem bezighield goed kennen, net als de portretten die er van hem bestaan: vrij formele beeltenissen van een man met een pruik. Ik was al bijna klaar met het onderzoek toen ik plots oog in oog kwam met Bicker de man. Op een paspoort dat hij in 1793, 46 jaar oud, kreeg van de stad Brussel staan zijn uiterlijke kenmerken: vijf Franse voet en drie duim lang – dat was ruim 1,70 meter – met bruine ogen en lichtbruin haar, onder die pruik. Daar staat hij dus, Jan Bernd Bicker, en dit is zijn geschiedenis.

 

Proloog

Vluchteling

Jan Bernd Bicker hield zich heel stil in de roef van de trekschuit. Langs de oever van de Amstel klonk het dreigen en schelden van het Oranjevolk dat zich daar ondanks het vroege uur verzameld had om de vertrekkende patriotten uit te jouwen. ‘Vuile kezen!’ riepen ze, en erger. Pruisische soldaten duwden en schopten de mannen die aan boord probeerden te komen. Ze strompelden het ruim binnen, mannen vaak zonder pruik, soms zelfs zonder hoofddeksel. Om deze oploop bij herberg De Berebijt te vermijden was Bicker die 15e oktober 1787, al lang voor het eerste daglicht, nog binnen de stad bij de Hoge Sluis aan boord gegaan. Hij had een paspoort van de hertog van Brunswijk op zak, en een van de Franse commissaris, zelfs een van de keizerlijke consul, en van de Amsterdamse burgemeesters, want de naam Bicker dwong nog altijd respect af. Maar toen de schuit eindelijk van wal stak en de reis richting Rotterdam begon was hij net als de mannen in het ruim een vluchteling, met Balthasar Abbema als enige vriend en metgezel. Achter hem in de ochtendnevel verdwenen de contouren van Amsterdam, dat nu in handen was van de prins van Oranje.
Bicker had alles op het spel gezet, en verloren. De rechten en de vrijheid van het Nederlandse volk waarvoor hij gestreden had waren verder weg dan ooit, hijzelf was van alle kanten verguisd. Verguisd door de meeste andere regeerders, die hem ervan beschuldigd hadden allerlei nieuwigheden te willen invoeren en alles – het beproefde bestuur, hun manier van leven – op losse schroeven te willen stellen, zelfs een tomeloze democratie te willen invoeren in de Nederlandse Republiek. Anderen hadden hem juist verweten dat hij niet genoeg had gedaan of, erger, dachten dat hij niet oprecht was. Ze hadden hem ervan beschuldigd dat hij alleen uit persoonlijke ambitie en om er zijn eigen voordeel mee te doen de gunst van het volk had willen winnen. Dat hij zich dan wel patriot noemde, maar dat zijn vaderlandsliefde schijn was, dat hij geen zuivere liefhebber van de ware vrijheid was. In zijn hart was hij volgens hen gewoon een aristocraat. Het was alleen uiterlijk vertoon geweest, zoals hij was opgekomen voor de rechten van het volk. In werkelijkheid zou hij nooit van plan zijn geweest om het land een grondwet te bezorgen die het ware geluk van alle inwoners zou waarborgen. Misschien dachten sommige patriotten in het ruim van de trekschuit er ook wel zo over.
In Ouderkerk hoorden ze een stel mannen aan boord springen. De leren flappen van het ruim gingen omhoog en Pruisische soldaten staken hun hoofd naar binnen. Ze waren nauwelijks te verstaan maar hun gebaren en hun lachen maakten wel duidelijk wat ze van de passagiers vonden. De driftigsten onder de patriotten, zij die hun strijdlust nog niet kwijt waren, sprongen op, balden hun vuisten, en als verstandigere reisgenoten niet hadden ingegrepen was het vast en zeker tot een vechtpartij gekomen. Zo ging het ook in Alphen, en op nog meer plaatsen. De trekschuit was als een kruitvat, een lont nooit ver weg, en Jan Bernd Bicker vroeg zich af of hij het er levend van af zou brengen. Terugkijkend kon hij alleen maar erkennen dat hij en de andere patriotten fouten gemaakt hadden. Grote fouten zelfs. Maar hij wist ook dat hij altijd maar één drijfveer had gehad: de ware vrijheidsliefde. Alleen de belangen van het volk hadden hem bezield. Daaraan had hij zijn rust, huiselijke genoegens en bezittingen opgeofferd. Zou hij nu ook zijn leven moeten geven?
Aan het begin van de middag waren ze in Leiden, dat in de greep was van kloppartijen en plunderingen. Iedereen die geen oranje droeg liep gevaar, Bicker en de andere patriotten meer dan wie dan ook. Ze gingen van boord en trokken stilletjes over land met een ruime boog om de stad heen. Pas aan de andere kant konden ze weer een trekschuit in. Onder een dik wolkenpak ging het vervolgens verder over een grauwe Vliet. Toen ze door Delft voeren hoorden ze ook daar overal vechten, het splijten van hout en hier en daar ruiten die aan diggelen gingen.
’s Avonds om acht uur kwamen ze aan in Rotterdam. Door de donkere straten leidde de schipper Bicker en Abbema naar een van de beste herbergen van de stad, de Maréchal de Turenne aan de Zuidblaak. De knecht volgde met een kruiwagen met hun bagage. Een man met een witte mof haalde hen in. Op iedere straathoek, zo leek het, stuitten ze op plunderaars of op een knokpartij en zagen ze zich gedwongen een omweg te nemen. Zigzaggend vonden ze hun weg door de stad. Daar voor zich zagen ze plots de man met de witte mof weer. Ze passeerden hem, maar even later kwam hij opnieuw voorbij. Bij een lantaarn wachtte hij ze op en in het licht bekeek hij hen onverholen van top tot teen en probeerde zelfs onder hun hoeden te zien. Een spion. Bicker en Abbema versnelden hun pas totdat ze bij de herberg waren. Daar ontdekte de knecht dat hij ergens onderweg Bickers jas verloren was. ‘Mijn heer Abbema!’ – de knecht bekende wat er gebeurd was. ‘Bicker!’ riep Abbema hem er luidkeels bij. Bicker draaide zich om. Precies op dat moment zag hij de man met de witte mof de gang van de herberg binnenkomen. Nu wist de spion wie ze waren. Ze waren er niet meer veilig. De klok had inmiddels twee uur in de nacht geslagen, maar ze besloten alsnog naar het huis van een Rotterdamse kennis te gaan. Veel slaap kregen ze niet. Zodra de stadspoorten om vijf uur die ochtend opengingen, vertrokken ze in een zeilboeier richting Moerdijk.
Vrijwel direct stak er een harde tegenwind op. De boeier kwam nog maar langzaam vooruit. Zo zou de reis een stuk langer gaan duren dan verwacht. Daarvoor hadden ze niet genoeg proviand aan boord, zei de schipper, die ondanks protesten van Bicker en Abbema Dordrecht binnenvoer om inkopen te doen. Al het oponthoud maakte Bicker zenuwachtig. Iedere seconde die ze langer in het land van Oranje bleven bracht hun leven verder in gevaar. Toen ze eindelijk weg zeilden van Dordrecht, zagen ze recht voor zich het grote jacht van de admiraliteit opdoemen. Aan boord waren de hoge heren die op weg waren naar Zeeland om ook daar namens de prins van Oranje diens tegenstanders uit hun functies te zetten. In het smalle water van de Dordtsche Kil probeerde de boeier al laverend tegen de wind in het vijandelijke jacht voorbij te komen. Tevergeefs. Een harde klap deed het hele schip schudden: de boegspriet van de boeier had zich door de ruiten van het paviljoen van het jacht geboord. Ze werden herkend. ‘Laten we die kezen verzuipen!’ schreeuwden ze vanaf het admiraliteitsjacht. Veel scheelde het niet, maar net op tijd raakte de boeier weer los en wisten Bicker en Abbema te ontkomen.
Diep in de nacht, intussen was de 17e oktober aangebroken, kwamen ze ten slotte ter hoogte van Moerdijk. Daar zeilden ze een dichte mist in die hun ieder zicht op de wal ontnam. Aanleggen was onmogelijk. Urenlang dobberde de boeier rond in een grijze nevel die elk geluid dempte tot een fluistering. Pas om zes uur ’s morgens trok de mist op en konden Bicker en Abbema aan land gaan. Het directe gevaar was geweken. In herberg Den Uijl troffen ze tientallen andere gevluchte Hollanders aan. Er heerste een uitgelaten stemming terwijl iedereen zich ontdeed van de oranje insignes die ze dagenlang hadden moeten dragen. Bicker en Abbema reisden in een rijtuig verder naar Antwerpen, waar ze ’s middags om vier uur aankwamen. Ze namen eerst hun intrek in herberg Den Beer, die ook bekendstond als Den Keijser, maar omdat het daar, net als in alle andere herbergen in de stad, erg vol was, besloten ze kamers te huren bij de kunsthandelaar Pierpont, in de Rue des Aveugles. Daar in huis ontving Bicker het eerste bericht van zijn vrouw en negen kinderen, die hij had moeten achterlaten in Amsterdam.

[...]

 

© Copyright 2018 Mariëlle Hageman

pro-mbooks1 : athenaeum