Leesfragment: De geur van miljoenen

27 mei 2018 , door Merijn de Boer
| |

29 mei verschijnt Merijn de Boers nieuwe verhalenbundel De geur van miljoenen, 2 juni treedt hij op bij Athenaeum Haarlem. Vandaag publiceren we voor uit het titelverhaal!

In 2011 debuteerde Merijn de Boer met de verhalenbundel Nestvlieders, die werd bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs. Nu, na twee succesvolle romans, keert hij terug naar het genre van het korte verhaal.
In De geur van miljoenen gaan ernst en spel hand in hand. Veel verhalen zijn reacties op of geïnspireerd door het werk van schrijvers die De Boer bewondert, zoals Gogol, Springer, Nabokov en Proust. Een man krijgt tot zijn verbazing een rouwkaart van een oud-collega door wie hij altijd werd gehaat. Op de crematie krijgt hij tot zijn nóg grotere verbazing een vipbehandeling. In een ander verhaal zet een man een advertentie in de krant: hij wil samen met iemand alle romans van Vestdijk lezen. Iedereen die reageert beschouwt zijn oproep als een contactadvertentie, terwijl hij echt alleen maar Vestdijk wil lezen.

De geur van miljoenen toont De Boer in vele gedaanten. Met deze verhalen laat hij zien waartoe hij als schrijver in staat is.

N.B. Eerder interviewden we De Boer naar aanleiding van de nominatie voor de BNG Bank Literatuurprijs van 't Jagthuys, en publiceerden we uit die roman voor.

 

De geur van miljoenen

Edzard Maris, 32 jaar en al gepromoveerd chirurg, zat met zijn vrouw Anna in het vliegtuig naar Belgrado. Hij was uitgenodigd om te spreken op een congres, dat als hoofdonderwerp ‘De mogelijke complicaties bij colorectale ingrepen’ had. Daar ging zijn proefschrift ook over.
Hun plaatsen bevonden zich halverwege het vliegtuig. Maris verdiepte zich ter voorbereiding in een wetenschappelijk tijdschrift. Anna, die op een stoel aan het gangpad zat, stootte hem aan. ‘Ik geloof dat dat Alexandre Molenaar is, daar.’
Zo nieuwsgierig als zij altijd was naar haar omgeving, zo in zichzelf gekeerd en onverstoorbaar was hij. En hoewel haar woorden grote impact moesten hebben, sloeg hij rustig een bladzijde om en las verder. Mogelijk verstond hij zijn vrouw gewoon niet, omdat zijn oren nog dichtzaten na het opstijgen. Hij las trouwens een artikel over de karteldarm.
Anna pakte het tijdschrift en wierp dat op de vrije plaats naast hem. Verbaasd keek hij haar aan. ‘Daar verderop zit Alexandre Molenaar,’ zei ze.
Zonder iets terug te zeggen boog hij zich over haar heen. Met zijn ogen volgde hij haar vinger, die naar een stoel aan de andere kant van het gangpad wees, vier rijen voor hen.
Was hij het? Maris kon het niet met zekerheid zeggen. Hij herkende de lange vette haren, die tot over zijn kraag op de rug van zijn overhemd lagen. Bovendien hield de man ‘de krant van Wakker Nederland’ als een uitgevouwen landkaart voor zich. Maar er waren wel meer mannen die De Telegraaf lazen en lang haar hadden.
Anna klikte onrustig haar veiligheidsgordel open. ‘Ik loop naar de wc,’ zei ze, ‘en dan kijk ik op de terugweg of het ’m echt is.’
Terwijl ze opstond en wegliep, pakte hij zijn tijdschrift weer op. Ook al had ze gelijk en zat daar inderdaad de man die de afgelopen jaren nooit helemaal uit zijn gedachten was geweest, dan zou hij niet weten wat hij daar nu mee zou moeten doen. Wekenlang waren ze naar hem op zoek geweest. Maar toen hij eenmaal volledig van de aardbodem verdwenen leek, en ze de moed hadden opgegeven dat ze hem ooit nog zouden vinden, was zijn naam een abstract begrip geworden. Iets wat hooguit nog gekoppeld kon worden aan een schim of een historische figuur. Als het waar was dat ze nu met hem in een tamelijk krappe Airbus zaten, dan was dat iets wat hij maar nauwelijks kon bevatten. ‘Het is hem echt,’ zei ze toen ze weer zat.
‘Heeft hij je gezien?’
‘Nee, hij was uiteraard weer volledig verdiept in zijn krant.’
In Maris’ hoofd verscheen het beeld van Alexandre Molenaar die aan hun keukentafel zat en daar urenlang niet van was weg te slaan. De Telegraaf lag uitgespreid op diezelfde tafel. Maris begreep nooit hoe je zoveel uren kon doorbrengen met het lezen van deze krant.
De enkele keer dat hij zich had laten verleiden tot een politieke discussie met deze cryptofascistische jongen, die bij een studentenschietvereniging zat en regelmatig onsmakelijke grapjes maakte over allochtonen, was hij woedend geworden. Maar Maris was iemand die zich geen raad wist met woede. Waarschijnlijk had Alexandre Molenaar niet eens gemerkt dat hij boos was.
‘Wat doen we nu?’ vroeg Anna.
‘Wat mij betreft doen we niks,’ antwoordde hij. ‘We blijven rustig zitten en we vergeten dat hij daar ook zit.’
‘Maar die man is een oplichter!’
In 2005 woonden Anna en hij samen in een appartement in de Tweede Looiersdwarsstraat. Het was een smal en tamelijk bouwvallig huis, dat ondanks alle gebreken was voorzien van een royale huurprijs. Ze zaten allebei in de eindfase van hun studie. Omdat ze met z’n tweeën de maandelijkse huur niet konden betalen, en omdat er bovendien makkelijk drie of eigenlijk zelfs vier studenten in zouden kunnen wonen, moesten ze op zoek naar een derde huurder.
In hun eigen omgeving vonden ze niemand die bij hen wilde intrekken, wat niet zo vreemd was, want er is weinig vervelender dan een derde wiel aan de wagen te zijn. Daarom organiseerden ze op een maandagavond een hospiteerronde. En zo ontmoetten ze Alexandre Molenaar.
Hij ergerde zich ineens ontzettend aan dat ‘Alexandre’. Waarom heette hij niet gewoon Alexander? Een Franse achtergrond kon hij onmogelijk hebben, want Maris had hem eens het woord ‘entrecôte’ horen uitspreken.
Misschien heette hij eigenlijk wel heel anders.
‘Je hebt gelijk,’ zei hij, ‘we moeten iets doen.’ Hij legde zijn tijdschrift weg.
‘Gaan we naar hem toe?’ Ze wilde al opstaan.
Alleen al de gedachte aan een openbare ruzie in het vliegtuig, of nog erger: een scène, stond hem verschrikkelijk tegen.
‘Ik weet het niet,’ zei hij. ‘Misschien moeten we het toch maar laten...’ Hij keek Anna aan en wist dat de lafheid in zijn ogen stond.
‘Weet je hoeveel geld we nog van hem krijgen!’ riep ze. Een vrouw aan de andere kant van het gangpad, met stekeltjes en een paars brilletje op, draaide haar hoofd naar hen toe. Het leek wel of het mens geen ogen had, zo klein waren ze. Ze zaten met een bejaarde mol in de lucht.
‘Twaalfhonderd euro,’ zei hij. Hij staarde nog steeds naar de vrouwelijke mol, waardoor het leek alsof hij het tegen haar had. Ze keek hem vragend aan.

[...]

Copyright © 2018 Merijn de Boer

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum