Leesfragment: De hartenjager

21 augustus 2018 , door René van Stipriaan
| | | |

Vandaag verschijnt René van Stipriaans biografie De hartenjager. Leven, werk en roem van Gerbrandt Adriaensz. Bredero. Wij brengen de eerste pagina's.

Het leven van Gerbrandt Adriaensz. Bredero (1585-1618) was kort maar ongekend vruchtbaar. In nauwelijks acht jaar schreef hij honderden gedichten en liederen die tot de mooiste uit de Nederlandse literatuur behoren, en meer dan tien toneelstukken die nog altijd sprankelen van leven. Zijn kluchten, het blijspel Moortje en vooral de onweerstaanbare Spaanschen Brabander hebben door de eeuwen heen vele duizenden mensen onvergetelijke uren bezorgd.

Wie was Bredero? Het is een van de grote vragen van de Nederlandse literatuur. Over zijn leven is weinig bekend, zijn werk is heel concreet alledaags, maar tegelijkertijd ook raadselachtig. Hoe hield hij zich overeind in het van energie en spanning bruisende Amsterdam? In De hartenjager ontrafelt René van Stipriaan de mythen en mysteries rond een van de meest getalenteerde en vrijmoedige auteurs uit het Nederlandse taalgebied: zijn afkomst, zijn vriendschappen en liefdes, zijn enorme productiviteit en zijn plotselinge dood. Weinig is wat het lijkt.

N.B. Wij publiceerden eerder voor uit Van Stipriaans Lof der botheid. En deze week vinden er verschillende activiteiten rond Bredero plaats, onder andere in de OBA en bij De Balie.

 

Inleiding

De sleutel van Bredero’s roem zit verborgen in een boek uit 1541, 44 jaar voor hij ter wereld kwam. Het loodzware werk zonder opschrift of enige bandversiering bevat de Nederlandse vertaling van Ab urbe condita van Livius: de geschiedenis van het Romeinse Rijk onder de titel Roemsche historie oft gesten. Tot zover niets bijzonders, gewoon een heel oud boek, een van de vele kostbare werken waar de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag goed op past. Na de laatste bladzijden van het gedrukte boek volgen nog een paar schutbladen, waarop wat losse aantekeningen staan. In een onregelmatig maar fijn handschrift wordt er, zo beknopt als het kan, verslag gedaan van een kort leven: ‘garbrandt adrianssen bredero is ghestoruen den 23 august anno 1618 op de wre sijnder gheboorten twussen 9 ende 10 ueren voor mijdaechgis quamt ter werelt 1585 den 16 maert laiyt begrauen Inde hiliger stede godt gheeft hem tEueghe leuen amen’. Ofwel: Gerbrandt Adriaenszoon Bredero is gestorven op 23 augustus 1618, op het uur van zijn geboorte, tussen negen en tien uur ’s ochtends; hij werd geboren in 1585, op 16 maart. Hij ligt begraven in de Heilige Stede, God geve hem het eeuwig leven, amen.

Uit: René van Stipriaan, De hartenjager. Leven, werk en roem van Gerbrandt Adriaensz. Bredero
‘garbrandt adrianssen bredero is ghestoruen den 23 august anno 1618 op de wre sijnder gheboorten twussen 9 ende 10 ueren voor mijdaechgis quamt ter werelt 1585 den 16 maert laiyt begrauen Inde hiliger stede godt gheeft hem tEueghe leuen amen’

Aantekening in Livius’ Roemsche historie oft Gesten (Antwerpen (1541)), exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag KW 1707 A 8. Dit werk is sinds 1870 in het bezit van de KB, verworven als onderdeel van de collectie van A. Bogaers. Het boek bevat ook nog aantekeningen uit 1646 over het overlijden van de vader van Bredero zelf. Een volgende eigenaar, Joannes Smissaert, tekende aan dat hij dit boek in juni 1647 had gekocht bij boekhandelaar Joost Hartgers, niet toevallig sinds 1644 de uitgever van Bredero’s volledig werk.

De aantekening komt van zijn vader, die meteen eronder het overlijden van zijn vrouw noteert, nog geen 16 maanden na hun zoon Gerbrandt. Ze is bij hem het graf in gegaan. Elk verder commentaar ontbreekt. De regels zijn door vader Bredero ongetwijfeld genoteerd om deze onuitwisbare feiten elk moment weer te kunnen ophalen. Het gebeurde wel vaker dat familieleden in gedrukte boeken geboorte en dood van hun dierbaren aantekenden. Meestal werden daar bijbels voor gebruikt.
Dat Bredero’s geboorte en overlijden zijn aangetekend in een heidens boek vol met opwindende verwikkelingen in het Romeinse Rijk, lijkt veelzeggend voor de reputatie van een van de meest levenslustige en omstreden auteurs uit de Nederlandse literatuur. Maar dat is speculatie. Over Bredero’s leven hangt veel onzekerheid. Over zijn scholing, zijn maatschappelijk succes, zijn liefdes, zijn vriendschappen of de oorzaak van zijn vroege dood weten we zo goed als niets. Het meest concreet zijn de toneelstukken, liederen en gedichten die op zijn naam staan. Van Bredero’s werk moeten we het hebben.
Dit werk is in de boekhandel, antiquariaten, op rommelmarkten en op veilingen nauwelijks meer courant. Bredero is een naam, een vast bestanddeel van de Nederlandse literaire canon, er zijn straten, scholen en disputen naar hem vernoemd. Zijn toneelstukken hebben een legendarische klank, de Klucht van de koe wordt nog wel gespeeld, de even beroemde Klucht van de molenaer al veel minder, en de Spaanschen Brabander, een veelgeprezen literaire klassieker, is al dertig jaar niet meer opgevoerd door een professioneel gezelschap. Gerbrandt Adriaensz. Bredero is nog altijd beroemd, maar ook pijnlijk onbekend.
Dat hij toch eens in de zoveel tijd weer tot leven komt, is te danken aan de precisie waarmee vader Bredero zijn geboorte en overlijden vastlegde. De roem van Bredero deint sinds het einde van de negentiende eeuw mee op de geoliede herdenkingscultuur in Nederland. In 1885 vond voor het eerst een herdenking plaats. Het werd een vrolijk en luidruchtig festijn, onder aanvoering van Tachtigers als Frank van der Goes en Willem Kloos. Bredero was sinds het einde van de zeventiende eeuw bijna geheel in vergetelheid geraakt, en nu was het of Nederland in hem zijn eigen levenslust herontdekte. In 1918 hing de slagschaduw van de Groote Oorlog over de herdenking, die met lezingen, voordrachten, liederenprogramma’s en nieuwe tekstuitgaven ingetogen gestalte kreeg. In 1935 was er opnieuw een initiatief voor een herdenking, die in slechts een paar weken van de grond werd getild, en daardoor gedoemd was om aan de eigen goede bedoelingen ten onder te gaan. Telkens verflauwde na zo’n opleving de belangstelling. Alsof er wordt herdacht om er daarna weer voor enige tijd van af te zijn. Het volgende herdenkingsjaar dat zich aandiende, 1968, leek daarmee te breken. De voorbereidingen begonnen jaren tevoren, er kwamen ruime overheidssubsidies voor een plechtige herdenking, een tentoonstelling, een standbeeld en een meerdelige wetenschappelijke uitgave van het verzameld werk. De volgende herdenking in 1985 viel samen met de voltooiing van dit enorme project. Het bleek de aanzet voor wat de uitbundigste viering tot nu toe zou worden: in maart 1985 werden in de binnenstad van Amsterdam vele straten afgezet voor een meerdaags theaterfestival. Daarna werd het weer langzaam stil, soms heel stil, rond Bredero.
Op 23 augustus 2018, tussen negen en tien uur in de ochtend, is Bredero vierhonderd jaar dood. Vier eeuwen waarin bewondering, onbegrip, verguizing, schaamte en desinteresse elkaar voortdurend hebben afgewisseld. De constante daarvan is misschien wel onbegrip. Het werk van Bredero is zo toegankelijk en veelzijdig dat het zich voor elk doel laat citeren. Vooral zijn bewonderaars zijn nogal eens met hem aan de haal gegaan. Het is het lot van alle grote auteurs, en van alle meesterwerken, dat er telkens weer nieuwe opvallend tijdgebonden ideeën op geprojecteerd worden, en dat is ook een bewijs van hun vitaliteit. Alle belangrijke auteurs zijn met terugwerkende kracht in psychoanalyse gegaan, op de postmoderne ontleedtafel gelegd en tot operette of musical verwerkt. Maar bij Bredero speelt in de bewondering, en ook in de verguizing, iets mee wat zich nog het vriendelijkst laat omschrijven als meewarigheid: ‘Och, kijk hem toch, die spontane, volkse, nauwelijks geschoolde Amsterdammer, wat kan hij raak uit de hoek komen, vooral als hij mensen tot leven brengt die hij van nabij kent.’ In die meewarigheid zit een denigrerende ondertoon. Het gevolg is dat zijn werk vaak erg oppervlakkig is gelezen, ook door mensen die ervoor hebben doorgeleerd.
En dat terwijl de schaarse harde feiten over Bredero tot nadenken stemmen. Hij werd 33 jaar – op die leeftijd moesten auteurs als Vondel, Multatuli of Elsschot hun vorm nog vinden. Hij schreef in acht jaar, tussen 1610 en 1618, een enorm oeuvre bij elkaar bestaande uit dertien toneelstukken, zo’n tweehonderd liederen en gedichten, en flink wat gelegenheidswerk. We moeten aannemen dat dit oeuvre in Bredero’s vrije tijd tot stand kwam; hij verdiende zijn brood als schilder, hoewel we niet zeker weten of hij dat tot zijn dood is blijven doen. Er is zonder meer weinig wat we met zekerheid over hem weten. Er zijn wat kleine brokjes biografische informatie uit archieven opgedolven, hier en daar kan uit zijn werk wel wat worden afgeleid. Het beeld blijft schimmig. Zoals ook het leven van William Shakespeare na vele eeuwen intensief onderzoek, waarbij de archieven in Londen en omgeving vele malen binnenstebuiten zijn gekeerd, nog altijd iets wazigs blijft houden.
Net als bij Shakespeare drong het besef dat er een literaire geweldenaar aan het werk was pas goed door toen Bredero al was overleden. Ze werkten beiden betrekkelijk in de schaduw – hun werk werd bij leven maar beperkt en met jaren vertraging in druk uitgegeven, ze maakten deel uit van een schrijverscoterie waarin ze wel opvielen, ze genoten zeker ook faam bij tijdgenoten. Ze werden ondertussen nederig gehouden door plagerijtjes, ruzies, harde concurrentie, en de eis om steeds weer met iets nieuws te komen. Daar paste geen prima-donnagedrag bij, en kennelijk ook geen archiefvorming en geschiedschrijving. Shakespeare zal zich niet hebben kunnen voorstellen dat zijn stukken na vier eeuwen over de gehele wereld gespeeld worden, meer dan ooit zelfs, en dat hij wordt gezien als een van de grootste ‘Britons of all time’.
Bij Bredero kwam het inzicht dat met zijn overlijden iets onherstelbaars was gebeurd vrij snel. Een jaar na zijn dood verscheen als toegift bij de postume uitgave van zijn toneelstuk Stommen ridder een reeks ‘Lijck-dichten’, geschreven door twintig vrienden en collega’s. Ze bevatten alle denkbare loftuitingen en uiteraard ook alle denkbare gemeenplaatsen over deze jonggestorven man die zoveel onsterfelijk werk had voortgebracht. Een anonieme dichter die met vaardige hand met een uitgebreid ‘Graf-dicht’ de reeks opende, durfde het aan Bredero te vergelijken met Homerus en Vergilius, en vermoedde dat hij zich in het hiernamaals zelfs heel dicht bij de speelse Ovidius zou ophouden. Hij stelde bovendien de vraag die zovelen sindsdien heeft beziggehouden: ‘En vraagt gij wie het is?’ Meteen gaf hij zelf het antwoord: ‘Zijn werk kan het getuigen.’
Zijn werk zal het móéten getuigen, we hebben niet veel anders. Om een beeld op te bouwen van Bredero’s ideeën, ontwikkeling en betekenis zullen we in de eerste plaats bij zijn werk te rade gaan, en bij zijn omgeving. Het Amsterdam waarin hij opgroeide, volwassen werd en schreef, maakte een ongekende snelle transformatie door van Hollandse havenstad tot een bruisende handelsmetropool. Hij was er niet alleen getuige van, maar ook de belichaming. De veranderingen in de stad voltrokken zich ook in zijn werk: provinciale naïviteit verdwijnt, kennis van de wereld komt ervoor terug, met gevoelens van onzekerheid, onbehagen over gestaag groeiende welvaartsverschillen, besef van doortrapte praktijken in handel en politiek, en daar niet alleen, ook in de liefde en zelfs de vriendschap.

De hartenjager. Leven, werk en roem van Gerbrandt Adriaensz. Bredero
Bij de ‘Lijck-dichten’ verscheen een portretgravure van Bredero, gekaderd in een lauwerkrans, van oudsher het hoogste eerbetoon aan een dichter. Eronder stond een bijschrift met precies die informatie die de vader van Bredero ook in zijn Livius had aangetekend: ‘Gerbrand Adriaensz Brederode Amsteldammer is geboren in ’t Jaer 1585, den 16.en maert, gestorven den 23.en Augusti des Jaers 1618, op d’uer zyns gheboorts, tusschen 9 en 10 ueren ’s voormiddaghs.’ (Bijzondere Collecties, Universiteit van Amsterdam, OTM PR E 3246)

Het lezen van Bredero’s werk voelt aan als het verglijden van de ene sfeer in de andere. Bredero valt zelden in herhaling. Zijn taal is helder en doet in moderne oren nog altijd weldadig warm aan. Het is zijn veelgeroemde ‘menselijkheid’. Het is de taal van iemand die goed luisterde en aandachtig rondkeek. Dit is een beladen bewering omdat er inmiddels veel wetenschappelijke bladzijden zijn volgeschreven over hoe bedrieglijk die door Bredero vertelde wereld in elkaar zit: veel is ontleend aan literaire bronnen, veel is retorische conventie, veel beelden zijn ontleend aan de Bijbel, de mythologie en aan het laatmiddeleeuwse verhalenrepertoire. Pogingen van de eerste generaties Brederovorsers in de decennia omstreeks 1900, om met name gedichten en liederen biografisch te interpreteren, zijn door latere generaties hardhandig ontmaskerd. Wat biografisch leek, bleek vaak zwart-op-wit uit oudere literaire bronnen te komen.
Vooral in de jaren vanaf 1968 sneuvelde de ene Brederomythe na de andere. Wat overbleef was het beeld van een auteur die hard werkte om die enorme productie te kunnen voortbrengen, die zich behendig door de mythologie, en de retorische en poëticale voorschriften heen blufte om maar aan de eisen van zijn zoveel geleerder tijdgenoten te voldoen. Dit is een opvallend gevoelsarme Bredero. Bijna alle grotere menselijke emoties worden hem, als reactie op het hineininterpretieren van een eeuw geleden, ontzegd. Joost van den Vondel kennen we als een fanatiek bestrijder van de orthodoxe predikanten, P.C. Hooft als een hartstochtelijk en bij vlagen wanhopig minnaar, en Bredero slechts als een plichtsgetrouwe pennenlikker. Dit alles bij gebrek aan archiefmateriaal.
Zonder weer in de val te trappen Bredero’s werk al te letterlijk te nemen, zal in dit boek een poging worden gedaan om de rijkdom en variatie in zijn oeuvre in het licht te zetten van de mogelijk nog rijkere en wendbaardere geest die dit allemaal voortbracht. Bredero leefde in de nadagen van een overgangstijd. De Reformatie, de Nederlandse Opstand, de opbloei van Holland en Amsterdam, de eerste wereldreizen, de toevoer van exotische handelswaar, en de snel toenemende wetenschappelijke kennis maakten het vasthouden aan het oude en vertrouwde zo goed als onmogelijk. De wereld werd complexer, ook voor de Hollanders die van oudsher zo trots waren op hun eenvoud, en het werk van Bredero ademt die verandering.
Het is opvallend hoe modern Bredero aandoet en lijkt te passen bij onze tijd van onstuimige vernieuwing, en alle fricties die daarbij horen. Het is niet moeilijk bij hem passages te vinden over economische vluchtelingen, fake news, globalisering, mensenhandel, de geseksualiseerde samenleving, gedwongen huwelijken, immigranten die worden voorgetrokken door de autoriteiten, woeker en speculatie, ongelijkheid van de seksen, obesitas, ontkerkelijking, het belang van netwerken, overlastgevende toeristen of seksueel machtsmisbruik.

[...]

 

Copyright © 2018 René van Stipriaan

pro-mbooks1 : athenaeum