Leesfragment: De kunst van het verliezen

29 september 2018 , door Alice Zeniter
|

Op 2 oktober verschijnt de Nederlandse vertaling van Alice Zeniters De kunst van het verliezen. Wij publiceren voor!

Het land van herkomst van haar familie – Algerije – was voor Naïma lange tijd een gegeven zonder veel belang. Maar in een tijd waarin identiteitskwesties elk debat domineren lijkt alles haar op haar wortels te willen wijzen. Hoe kan ze een band hebben met een familiegeschiedenis die haar nooit verteld is? Haar grootvader, een Berber uit de bergen, was al overleden voordat ze hem had kunnen vragen waarom de geschiedenis hem tot een harki (een collaborateur van de Fransen tijdens de Algerijnse Oorlog) had bestempeld. Sinds haar vader in 1962 in een Frans doorgangskamp arriveerde spreekt hij niet meer over het land van zijn kindertijd. Hoe wek je een doodgezwegen land tot leven? Alice Zeniter doet het in een even vrijgevochten als gedurfd, hartveroverend epos van een familie die generaties lang de gevangene is van een onwrikbaar verleden.

N.B. Joeba Bootsma besprak De kunst van het verliezen voor ons. Lees de recensie op Athenaeum.nl.

 

Proloog

Sinds een paar jaar kampt Naïma met een nieuw soort wanhoop: bij elke kater is het raak. Het blijft niet beperkt tot hoofdpijn, een droge mond of een door krampen ontregelde maag. Als ze na een avondje stevig doorzakken haar ogen opendoet (ze heeft dat soort avonden moeten beperken, ze kon er niet meer tegen om die ellende één, laat staan twee keer per week te doorstaan), is de eerste gedachte die bij haar opkomt:
Ik ga het niet redden.
Een tijdlang heeft ze zich afgevraagd waar die zekerheid dat het niet meer goed zou komen vandaan kwam. Misschien was het haar onvermogen om de schaamte te verdragen die haar gedrag van de vorige avond steevast bij haar opriep (je praat te hard, je zuigt verhalen uit je duim, je probeert voortdurend de aandacht te trekken, je bent ordinair), of de spijt dat ze zo veel had gedronken en niet van ophouden wist (jij was degene die riep: ‘Toe nou, zeg, we gaan toch zeker nog niet naar huis?’). Of misschien kwam het doordat ze zich fysiek zo brak voelde... En toen drong het tot haar door.
Op katerdagen realiseert ze zich hoe ontzettend moeilijk het is om te leven, iets wat gewoonlijk wordt verhuld door haar wilskracht.
Ik ga het niet redden. In z’n algemeenheid. Om elke ochtend uit bed te komen. Drie keer per dag te eten. Lief te hebben. Niet meer lief te hebben. Haar haar te borstelen. Te denken. Te bewegen. Te ademen. Te lachen.

Soms kan ze het niet voor zich houden en flapt ze het eruit wanneer ze de galerie binnenkomt.
‘Hoe voel je je?’
‘Ik ga het niet redden.’
Dan lachen Kamel en Elise, of ze halen hun schouders op. Ze begrijpen het niet. Naïma ziet hen door de expositieruimte lopen alsof ze nauwelijks last hebben van hun uitspattingen van de avond ervoor, niet gekweld door het inzicht dat haar verplettert: het dagelijks leven is topsport en zij heeft zichzelf zojuist gediskwalificeerd.

Omdat er toch niets uit haar handen komt, moet ze zich op katerdagen ook nergens aan wagen. Niet aan goede dingen, die er alleen maar slechter op kunnen worden, en niet aan slechte, die op geen enkele weerstand zouden stuiten en alles vanbinnen zouden verwoesten.
Het enige wat ze op katerdagen kan doen, is bordenvol pasta met wat boter en zout verstouwen, in geruststellende hoeveelheden en met een neutrale, saaie smaak. En televisieseries kijken. Critici hebben de afgelopen jaren vaak genoeg geschreven dat er een opmerkelijke kentering had plaatsgevonden. Dat de televisieserie tot een kunstvorm was verheven. Dat het fantastisch was.
Best mogelijk. Maar Naïma blijft erbij, de echte bestaansreden van tv-series is dat je katerzondagen moet kunnen vullen zonder dat je de deur uit hoeft.

De volgende ochtend is telkens weer een wonder. Als haar levensmoed terugkeert. Het gevoel dat ze iets tot stand kan brengen. Alsof ze herboren wordt. Dat die ochtenden bestaan is waarschijnlijk de reden dat ze nog steeds drinkt.
De ochtend na een nachtje doorzakken: ellende.
De ochtend na een katerdag: blijdschap.
De afwisseling tussen die twee zorgt voor een constant gevecht met de kwetsbaarheid die Naïma’s leven kenmerkt.

Die ochtend kijkt ze zoals gewoonlijk uit naar de volgende ochtend, zoals het geitje van meneer Seguin uitkijkt naar de zonsopgang.
‘Van tijd tot tijd keek het geitje van meneer Seguin op naar de sterren die dansten aan de heldere hemel en dacht het bij zichzelf: “Ach, ik hoop maar dat ik het volhoud tot de zon opkomt...”’
En dan, terwijl ze met een doffe blik zit te staren naar de zwarte koffie in haar kopje, waarin het licht van de plafondlamp weerspiegeld wordt, komt er behalve de gebruikelijke woekerende, heftige gedachte (‘ik ga het niet redden’) nog een tweede gedachte bij haar op. Een flard die als het ware haaks staat op de eerste.
Aanvankelijk flitst die gedachte zo snel voorbij dat Naïma er geen vinger op kan leggen. Maar daarna kan ze de woorden duidelijker onderscheiden: ‘...weet best wat jullie dochters uitspoken in de grote stad...’
Waar komt dat zinnetje vandaan dat maar door haar hoofd blijft malen?
Ze gaat naar haar werk. In de loop van de dag voegen zich nog andere woorden bij dat eerste fragment.
‘broeken dragen’
‘alcohol drinken’
‘zich als hoeren gedragen’
‘Wat denken jullie dat ze doen als ze zeggen dat ze studeren?’
En als Naïma uit alle macht probeert te achterhalen wat dit met haar te maken heeft (was ze erbij toen die woorden werden uitgesproken? Heeft ze ze op de televisie gehoord?), is het enige wat ze aan haar haperende geheugen weet te ontfutselen het woedende gezicht van haar vader Hamid, met gefronste wenkbrauwen en samengeperste lippen om het niet uit te schreeuwen.
‘jullie dochters die broeken dragen’
‘zich als hoeren gedragen’
‘ze zijn vergeten waar ze vandaan komen’
Het van woede vertrokken gezicht van Hamid schuift voor de foto’s van een Zweedse kunstenaar die om Naïma heen aan de witte muren in de galerie hangen, en waar ze ook kijkt, het duikt steeds weer op in het ontspiegelde glas dat de kunstwerken beschermt.

‘Mohammed zei dat op Fatiha’s bruiloft,’ vertelt haar zus haar die avond aan de telefoon. ‘Weet je dat niet meer?’
‘Had hij het over ons?’
‘Niet over jou. Jij was nog te klein, je zat vast nog op school. Hij had het over mij en een paar nichtjes. En het grappigste was...’
Myriem begint te lachen en haar gegiechel vermengt zich met de vreemde knispergeluiden van het internationale telefoongesprek.
‘Nou?’
‘Het grappigste was dat hij straalbezopen was toen hij ons, vrouwen, een islamitische donderpreek wilde geven. Weet je daar echt niks meer van?’
Wanneer Naïma geduldig en hardnekkig in haar geheugen graaft, komen er kleine beeldfragmenten boven: Fatiha’s wit met roze jurk van een glanzende synthetische stof, de partytent voor de receptie in de tuin van de feestzaal, het portret van president Mitterrand in het gemeentehuis (hij is er te oud voor, had ze gedacht), de tekst van het liedje van Michel Delpech over het departement Loir-et-Cher, het rood aangelopen gezicht van haar moeder (Clarisse bloost tot achter haar oren, haar kinderen hebben dat altijd grappig gevonden), de gepijnigde grimas van haar vader en de woorden van Mohammed – nu ziet ze weer voor zich hoe hij halverwege de middag tussen de gasten op zijn benen stond te wankelen, in een beige pak dat hem oud maakte.

Wat denken jullie dat jullie dochters uitspoken in de grote stad? Ze zeggen dat ze daar studeren. Maar moet je ze eens zien: ze dragen broeken, ze roken, ze drinken, ze gedragen zich als hoeren. Ze zijn vergeten waar ze vandaan komen.

Ze heeft Mohammed al jaren niet meer bij familiediners gezien. Ze had haar ooms afwezigheid nooit in verband gebracht met het voorval dat haar nu weer te binnen schiet. Ze dacht gewoon dat hij eindelijk volwassen was geworden. Hij was heel lang bij zijn ouders blijven wonen, zag eruit als een verlate puber met zijn petten, zijn fluorescerende trainingsjacks en zijn illusieloze werkeloosheid. De dood van Ali, zijn vader, had hem een uitstekende reden gegeven om nog een tijdje te blijven plakken. Als zijn moeder en zussen hem riepen, van het ene vertrek van de flat naar het andere of uit het keukenraam, wanneer hij op de bankjes bij het speelterrein hing, gebruikten ze de eerste lettergreep van zijn naam, eindeloos opgerekt:
‘Mooooooooo!’

Naïma weet nog dat hij, toen ze klein was, af en toe een weekend bij hen kwam logeren.
‘Hij heeft liefdesverdriet,’ legde Clarisse haar dochters uit, met het bijna medische mededogen van mensen die al zo lang een rimpelloos liefdesleven hebben dat zelfs de herinnering aan liefdesverdriet verdwenen lijkt te zijn.
Naïma en haar zussen vonden Mo er altijd een beetje belachelijk uitzien, als hij in zijn kakelbonte outfit en op zijn hoge sportschoenen door de grote tuin van hun ouders liep of met zijn oudste broer in het prieel ging zitten. Nu ze er nog eens over nadenkt – hoewel ze niet goed weet wat ze ter plekke verzint om de gaten in haar geheugen te verdoezelen en wat ze destijds heeft verzonnen, uit wraak, omdat ze buiten de gesprekken van de volwassenen werd gehouden – had hij heel andere redenen dan zijn liefdesaffaires om ongelukkig te zijn. Volgens haar heeft ze hem horen praten over zijn jeugd als drop-out die blikjes bier dronk in het trappenhuis en een beetje hasj dealde. Volgens haar heeft ze hem horen zeggen dat hij nooit van school had moeten gaan, als dat tenminste geen oordeel achteraf van Hamid of Clarisse was. Mo zei ook tegen zijn broer dat de wijk in de jaren tachtig in niets meer leek op de wijk die Hamid had gekend en dat je het hem niet kwalijk kon nemen dat hij geen vertrouwen in de toekomst had. Volgens haar heeft ze hem zien huilen, onder de donkere bloemen van de clematis, terwijl Hamid en Clarisse sussende woorden prevelden, maar ze weet niets zeker. Ze heeft jarenlang niet aan Mohammed gedacht (vaak somt ze in gedachten haar ooms en tantes op, alleen maar om te kijken of ze niemand vergeet, en soms vergeet ze iemand, wat ze heel vervelend vindt). Zolang ze zich kan herinneren is hij altijd somber geweest. Op welk moment heeft hij besloten dat zijn wanhoop zo groot was als een afwezig land en een verloren geloof?
De woorden van haar fluorescerende oom malen door haar hoofd als het irritante muziekje van een draaimolen die pal onder haar raam staat.

Is ze vergeten waar ze vandaan komt?
Met die woorden doelt Mohammed op Algerije. Hij neemt het Naïma’s zussen en nichtjes kwalijk dat ze een land zijn vergeten dat ze nooit hebben gekend. Hijzelf trouwens ook niet, want hij is geboren in Le Pont Féron. Wat valt er dan te vergeten?
Natuurlijk, als ik Naïma’s verhaal zou opschrijven, zou dat niet met Algerije beginnen. Ze wordt geboren in Normandië. Daar zou het dan over moeten gaan. Over de vier dochters van Hamid en Clarisse die in de tuin spelen. Over de straten van Alençon. Over de vakanties in Cotentin.
En toch, als je Naïma mag geloven, is Algerije altijd ergens aanwezig geweest. Het was een optelsom van allerlei dingen: haar voornaam, haar gekleurde huid, haar donkere haar, de zondagen bij Yemma. Dat is een Algerije dat ze nooit heeft kunnen vergeten omdat ze het vanbinnen en op haar gezicht meedroeg. Als iemand tegen haar zou zeggen dat dat niets met Algerije te maken heeft, dat het kenmerken zijn van de Noord-Afrikaanse immigranten in Frankrijk en dat zij tot de tweede generatie behoort (alsof er aan dat immigreren nooit een einde komt, alsof zijzelf in beweging is), en dat Algerije overigens een heus land is, dat echt bestaat, aan de overkant van de Middellandse Zee, dan zou Naïma daar misschien even bij stilstaan en toegeven dat ja, inderdaad, het andere Algerije, het land, pas veel later voor haar is gaan bestaan, in het jaar dat ze negenentwintig werd.
Daarvoor moet ze eerst op reis. Om het land te laten oprijzen uit de stilte die het beter dan de dichtste mist aan het oog had onttrokken, moet ze eerst Algiers vanaf het dek van de veerboot zien opdoemen.
Het kost tijd om een land te laten oprijzen uit de stilte, vooral in het geval van Algerije. Met zijn oppervlakte van 2.381.741 vierkante kilometer is het het op negen na grootste land ter wereld en het grootste op het Afrikaanse continent en in de Arabische wereld; tachtig procent van het grondgebied wordt in beslag genomen door de Sahara. Dat weet Naïma van Wikipedia, niet uit familieverhalen, niet omdat ze het land heeft bezocht. Als je voor informatie over een land waar je wortels schijnen te liggen op Wikipedia bent aangewezen, dan heb je misschien wel een probleem. Misschien heeft Mohammed gelijk. Dan begint het niet met Algerije.
Of toch wel, maar dan begint het niet met Naïma.

[...]

 

© 2017 Alice Zeniter
© 2018 Nederlandse vertaling Marijke Arijs, Floor Borsboom en Martine Woudt

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum