Leesfragment: De Nederlandse Boekengids 2018-1

29 januari 2018 , door Piet Gerbrandy
| | | | | | | |

Vandaag verschijnt het eerste nummer van 2018 van De Nederlandse Boekengids. Wij publiceren het artikel van Piet Gerbrandy voor, over Tussentijd van David Jones, dat nu, honderd jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog, vertaald is door Hans Kloos.

In dit nummer onder andere essays in het kader van de Brouwersprijs en een voorpublicatie van de nieuwe verhalenbundel van Rodaan Al Galidi. We hebben het nummer voor u samengevat

N.B. Neem nu een abonnement op de Nederlandse Boekengids!

 

Modder en heroïek

Vroeger was oorlog normaal. Niet dat alle deelnemers er voortdurend van genoten, maar vechten behoorde nu eenmaal tot het leven en je kon ermee laten zien hoe sterk, dapper en edelmoedig je was. De tentoonstelling over Nineveh in het Leidse Rijksmuseum van Oudheden wekt de indruk dat Assyrische vorsten in de zevende eeuw v.Chr. niets liever deden dan naburige steden belegeren en met de grond gelijkmaken, waarna de plaatselijke bevolking werd afgeslacht of gedeporteerd. In ronkende inscripties werden dergelijke overwinningen bezongen als evenzovele bewijzen van superioriteit. In epische teksten als de Ilias, de Edda en het Chanson de Roland komt de tragische kant van het oorlogvoeren zeker aan de orde, maar dat doet weinig af aan het ideaal van heldhaftigheid.
Aan die visie op het krijgsbedrijf is definitief een einde gekomen met de Eerste Wereldoorlog. Het doden en brandschatten is daarna natuurlijk gewoon doorgegaan, maar afgezien van gehersenspoelde IS-strijders zullen weinigen nog volhouden dat alleen een soldaat die bereid is zich op te offeren een echte kerel is. Tegenwoordig besteden we het moorden liever uit aan machines. Die bedrijfsmatige, industriële methode is uitgevonden in de klaproosvelden tussen Somme en Ieper.

De Grote Oorlog heeft veel literatuur opgeleverd. In Engeland zijn war poets als Wilfred Owen en Siegfried Sassoon beroemd gebleven, aan de Duitse kant is vooral Im Westen nichts Neues (1929) van Erich Maria Remarque een huiveringwekkend hoogtepunt, al wordt het in gruwelijkheid nog overtroffen door Johnny Got His Gun (1938) van de Amerikaan Dalton Trumbo. Minder bekend, maar volgens niemand minder dan W.H. Auden het beste boek dat ooit over die oorlog werd geschreven, is In Parenthesis (1937) van de Britse schrijver en beeldend kunstenaar David Jones (1895-1974).
Drie jaar diende Jones in de loopgraven, daarna kostte het hem bijna twintig jaar om een vorm te vinden die geschikt was voor wat hij erover wilde zeggen. Het resultaat is een zinderend prozagedicht in zeven delen, aangevuld met wonderlijke aantekeningen die vaak niet zozeer iets verklaren als wel het web van associaties vergroten en compliceren. Dat Hans Kloos erin geslaagd is het werk in swingend en indringend Nederlands te vertalen is niet minder dan een heroïsche prestatie, zeker omdat Jones vaak binnen één zin van stijlregister wisselt: verheven epiek, ambtelijk jargon, populaire liedjes en grove soldatentaal lopen voortdurend door elkaar.
‘I did not intend this as a “War Book”,’ zegt Jones in zijn inleiding, ‘it happens to be concerned with war. [...] We search how we may see formal goodness in a life singularly inimical, hateful, to us.’ En inderdaad, een groot deel van het boek gaat niet over oorlogshandelingen in eigenlijke zin, maar vertelt over regen en modder, zinloze exercities, eindeloos wachten, gewenning aan ontberingen, kameraadschap en kleine ergernissen tussen collega’s onder wie een blijkbaar hoogst willekeurige hiërarchie bestaat. De verteltrant is fragmentarisch en lijkt soms een stream of consciousness te verbeelden, al is lang niet altijd duidelijk met welk personage we meekijken. Het effect is desoriën tatie, hetgeen de perfecte vorm is om de lezer te laten ervaren dat de mannen in het veld doorgaans geen idee hadden waar ze precies waren, wat er om hen heen gebeurde en wanneer – en waarom – de strijd weer zou losbranden. Pas in het zevende en laatste deel wordt een echte veldslag beschreven, die dan ook de bloederige climax van het werk is.

Ongetwijfeld in navolging van T.S. Eliots The Waste Land heeft Jones het krijgsbedrijf in een mythische en literaire context geplaatst. De familie van zijn vader kwam uit Wales, dat een rijke traditie van heldenzangen kent. Een van de vroegste teksten in het Welsh is het epos Y Gododdin, dat wordt toegeschreven aan de zesde-eeuwse bard Aneirin, over een oorlog tussen Keltische krijgers uit het Noorden en Westen en de steeds verder opdringende Angelsaksen in Engeland. Bovendien is Wales de bakermat van de verhalen over koning Arthur, die vanaf de twaalfde eeuw ook op het vasteland immens populair zouden worden. Een befaamde bewerking van die verhaalstof is Le Morte d’Arthur van Sir Thomas Malory (1485). Jones heeft zijn tekst doorspekt met verwijzingen naar en citaten uit vooral deze werken, als om te benadruk- ken dat er tussen de oudheid en de twintigste eeuw in beginsel weinig veranderd is, voor zover het gaat om gevechtshandelingen. Misschien is dat troostrijk. Sterker nog, evenals Eliot heeft hij zich laten inspireren door The Golden Bough van Sir James Frazer, die onuitputtelijke antropologische materiaalverzameling waarin wordt betoogd dat alle mythologie uiteindelijk neerkomt op een verbeelding van de eeuwige kringloop van geboren worden, sterven en weer verrijzen, zoals de vegetatie ons die voorschotelt. Wie sneuvelt, aldus Jones, draagt bij aan de kosmische cyclus. Vandaar dat in Tussentijd het natuurlijk decor essentieel is. Maar gaat het wel goed met die natuur? ‘Heel traag openbaart de optrekkende mist doornat groengrijs vlak land, en donkere omhoogstekende dingen, en knotstammen die gesnoeid zijn door een al te tijdige, al te slimme houtwerker – deze knotwilgen zijn geschoren.’ In het heetst van de strijd verschijnt ineens een ‘koningin van het woud’, in wie we wellicht de wrede godin Diana mogen herkennen. Zij geeft alle strijders een tak of een bloem, hetgeen gelezen kan worden als aanduiding van de plek waar ze sterven:

Sommigen geeft zij witte bessen
anderen geeft zij bruine
Emil heeft een merkwaardige kroon hij is
van goudveil.
Bollie draagt egelantier,
duizend jaar zal hij met haar regeren.
Voor Balder reikt ze heel hoog om de zijne te pakken.
Ulrich glimlacht om zijn mirtestaf.
Die smeerlap Lillywhite heeft madeliefjes in zijn ketting – dat verwacht je toch niet.

In passages als deze koppelt Jones de verschrikkingen van de oorlog aan pure, zelfs tedere schoonheid, waarmee hij zich een waardig erfgenaam van Homerus betoont. Elders schaart een soldaat zich expliciet in een lange reeks van mythische strijders:

Mijn vaderen stonden aan de zijde van de Zwarte Vorst van Wales
bij de toorn
van de blinde Boheemse koning.
Zij dienden op deze velden,
het staat in de historiën voor u te lezen, korporaal – jongens van Gower waren ze – het  staat
geschreven – jawel. [...]

Intussen is het niet gemakkelijk vast te stellen wat de toon van dit soort passages is. In zijn inleiding zegt Jones dat er in het begin van de oorlog nog een situatie bestond waarin binnen kleine contingenten ‘Roelant zijn Olivier kon vinden en, voor redelijke tijd, van hem kon genieten’. De oorlog had iets gewoons, iets rommeligs. Dat veranderde in 1916, toen het grote verdelgen begon. Tussentijd laat zien hoe een in de menselijke natuur ingebed verschijnsel onverhoeds omslaat in een onthut- sende machinerie die aan elke humaniteit een einde maakt, waarbij niettemin de mogelijkheid wordt opengelaten dat Moeder Aarde ook deze puinhoop weer in zich zal opnemen. Dit is een verpletterend boek, in een briljante vertaling.

 

© De Nederlandse Boekengids

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum