Leesfragment: De Nederlandse Boekengids 2018-5

15 oktober 2018 , door Jouke Huijzer
| | |

Vandaag verschijnt het vijfde nummer van 2018 van De Nederlandse Boekengids. Lees bij ons alvast een deel van Jouke Huijzers bespreking van Merijn Oudenampsens De Conservatieve Revolte.

De Nederlandse Boekengids is het meest toonaangevende tijdschrift over boeken en ideeën in de Lage Landen, zes keer per jaar tientallen pagina's essays, boekbesprekingen, interviews en signalementen, op papier en digitaal, al vanaf € 30,- inclusief toegang tot ons hele archief van op papier en online verschenen stukken. In dit nummer:

  • Jouke Huijzer, Van Nieuw Babylon tot nieuwrechts in ‘non-ideologisch’ Nederland
  • Marjolijn Voogel, Herziening van l'Hexagone
  • Lisa Doeland, Onweerstaanbare, duistere gedachten
  • Rob Hartmans & Geerten Waling, Ontmanteling van de democratie of overspannen democratie
  • Kim Schoof & Lodewijk Verduin, Moed en monomanie
  • Matthijs Eijgelshoven, De ETA was overal
  • Piet Gerbrandy, Ik ben van een nieuwe collectie
  • René van Stipriaan, Shakespeare, Bredero, Rembrandt
  • Willem Otterspeer, I.M. Henk Wesseling
  • Eva Peek, Tijd van monsters en midlifecrises
  • Christien Franken, Over academisch Engels
  • Jelle Reumer, De maakbare stad
  • Jozef Waanders, Post-truth en terrorisme
  • Sam Rijken, Gedachten over tijd

N.B. Neem nu een abonnement op de Nederlandse Boekengids!

 

 

Van Nieuw Babylon tot nieuwrechts in ‘non-ideologisch’ Nederland

Door Jouke Huijzer

Als iets de politieke gemoederen sinds begin deze eeuw onophoudelijk heeft beziggehouden, dan is het wel de opkomst van radicaal rechts. Van Fortuyn tot Verdonk en van Hirsi Ali tot Wilders en Baudet, de ontwikkeling van nieuwe rechtse politieke geluiden wordt telkens zo breed mogelijk uitgemeten in de landelijke media. De geïnformeerde mediaconsument weet zo dat de opkomst van rechts vooral te maken moet hebben met de groeiende kloof tussen hoog- en laagopgeleiden. Grote maatschappelijke veranderingen zoals globalisering creëerden hoogopgeleide winnaars en laagopgeleide verliezers – waarbij de laatste groep geneigd blijkt om op anti-establishmentpartijen als de SP, maar toch vooral op de PVV te stemmen. In dit narratief zijn het met name laagopgeleiden die tegen migratie, tegen multiculturalisme en tegen de EU zijn, maar is hun weerstand jarenlang genegeerd door de gevestigde partijen. Daar komt nog eens bij dat onze democratische instituties vrijwel volledig door hoogopgeleiden worden gedomineerd, waardoor laagopgeleiden nog verder worden gemarginaliseerd. Het ongemakkelijke gevolg van de zo ontstane ‘diplomademocratie’ is dus dat politieke elites tegen hun wil tegemoet moeten komen aan de standpunten van laagopgeleiden om nog een beetje representatief te kunnen blijven.
Not quite so, betoogt Merijn Oudenampsen in de handelseditie van zijn proefschrift De conservatieve revolte. Niet alleen valt er methodologisch het een en ander aan te merken op bovenstaande analyse – zo was ook de meerderheid van hoogopgeleiden in 2005 tegen de Europese grondwet, lag hun opkomst altijd al hoger bij verkiezingen en bekleedden zij altijd al meer politieke ambten. Belangrijker nog, veel van de veranderingen van het begin van dit millennium waren helemaal niet de uitkomst van een groeiende trend. Tot de opkomst van Fortuyn was er nauwelijks een afkeer van de multiculturele samenleving in de publieke opinie waarneembaar. Pas tijdens de Fortuyn-revolte kwamen er ideeën naar voren die daarvoor slechts in relatief marginale intellectuele kringen besproken werden en politiek nauwelijks significant waren.
We kunnen ons dus afvragen of Pim Fortuyns succes werkelijk verklaard kan worden vanuit de gevoelens van onbegrepen kiezers, die bij Fortuyns opkomst dachten: hij zegt wat ik denk. Oudenampsen suggereert dat de manier waarop Fortuyn zich in het politieke spectrum positioneerde zijn kiezers juist hielp hun opvattingen politiek te articuleren. In Oudenampsens benadering is politiek geen eenrichtingsverkeer waarbij politieke elites de vaststaande opvattingen van hun kiezers vertegenwoordigen, maar eerder een wisselwerking waarbinnen politici en media de standpunten van hun electoraat mede vorm en betekenis geven. De Franse socioloog Pierre Bourdieu merkte al op dat wanneer mensen zich politiek uit proberen te drukken, zij meestal gebruikmaken van beschikbare posities in het maatschappelijk debat. Fortuyn slaagde er dus vooral in om een nieuwe positie in het Nederlandse politieke debat beschikbaar te maken, waar andere partijen vervolgens op moesten reageren. Daarmee was de Fortuyn-revolte niet zozeer de uitkomst van steeds verder opborrelende politieke sentimenten, als wel een succesvolle politieke strategie om een radicaalrechtse positie in het maatschappelijk debat te lanceren en te populariseren.
Oudenampsen houdt een overtuigend pleidooi voor de onmiskenbare rol van ideeën en ideologie in de Nederlandse politiek. Willen we de verandering in ons politieke klimaat begrijpen, dan is het niet afdoende om globaliseringsprocessen te bestuderen of om uitsluitend onze toevlucht te nemen tot surveyonderzoek. De standpunten van kiezers komen niet uit de lucht vallen, maar worden mensen actief aangepraat door media en politiek. Oudenampsen laat zien hoe een hele ideologische machine werd opgetuigd om de invloed van het nieuwrechtse wereldbeeld te vergroten: van de inmiddels ter ziele gegane Edmund Burke Stichting tot de ‘tendentieus, ongefundeerd en nodeloos kwetsend(e)’ blog GeenStijl die inmiddels binnen de Telegraaf Media Groep is ingebed tussen vergelijkbare rechtse media- platforms.
Met zijn nadruk op de rol van ideologie gaat Oudenampsen in tegen een lange traditie van bewust gedepolitiseerde en veelal positivistische sociale wetenschap in Nederland. Sterker nog, de dominante interpretatie van de opkomst van radicaalrechtse partijen als gevolg van een groeiende scheidslijn tussen hoog- en laag- opgeleiden, tussen kos- mopolieten en natio- nalisten, maakt zelf ook deel uit van een ideologie die zowel in de sociale wetenschap als binnen het poli- tieke establishment overheersend is. In deze ‘organicistische’ ideologie wordt de Nederlandse samenleving gezien als een historisch gegroeid geheel dat zich volgens zijn eigen logica ontwikkelt en wars is van abstracties waarmee de samenleving geordend of beheerst kan worden. Vanuit dat wereldbeeld worden de heersende macht en de bestuurscultuur in Nederland – die zogenaamd ‘accommoderend’, ‘conflict-avers’ en ‘consensus- georiënteerd’ is – eerder gelegitimeerd dan bevraagd. Volgen we vanuit dit perspectief de opkomst van nieuwrechts, dan is de manier waarop de VVD en het CDA de nationalistische ideologie van Fortuyn en Wilders omarmen inderdaad vooral op te vatten als een strategie van luisteren naar laagopgeleiden en tegemoetkomen aan hun opvattingen. Zo bezien hebben partijen zelf geen invloed op de onderwerpen en politieke conflicten die de agenda domineren, omdat dit soort ‘organische’ ontwikkelingen in de samenleving toch onbeheersbaar zijn.

‘Onze’ verworvenheden

Toch prijkt niet Pim Fortuyn, maar Frits Bolkestein op de voorkant van het boek van Oudenampsen; omdat de LPF weliswaar de nieuwe rechtse wind die door Nederland waaide het beste wist om te zetten in electoraal succes, maar het toch Bolkestein was die het nieuwrechtse ideologische paradigma naar Nederland importeerde. En om de ideologie is het Oudenampsen te doen – de centrale these van zijn werk is dat we de opkomst van nieuwrechts in Nederland tijdens de jaren ’90 en ’00 vooral moeten begrijpen als een verlate herhaling van de nieuwrechtse backlash die zich tijdens de jaren ’70 en ’80 in de Anglo-Amerikaanse wereld voltrok.
Voorzichtigheid is hier geboden: ‘nieuwrechts’ verwijst niet alleen naar de radicaalrechtse ideologieën van de LPF en de PVV – al ligt daar wel het zwaartepunt – maar omvat ook denkbeelden uit het rechts-liberalisme, de christendemocratie en zelfs de sociaaldemocratie. Nieuwrechts steunt enerzijds op het neoliberalisme van Reagan en Thatcher, dat de nadruk legt op privatisering, competitie en deregulering. Anderzijds spelen de neoconservatieve ideeën van de Amerikaanse publicist Irving Kristol en de Duits-Amerikaanse politiek filosoof Leo Strauss een belangrijke rol, met name vanwege hun weerstand tegen cultuurrelativisme. Oudenampsen laat zien hoe, naast Bolkestein, verschillende intellectuelen en politici, van liberalen als Ayaan Hirsi Ali, Paul Cliteur en Andreas Kinneging tot sociaaldemocraten als Paul Scheffer en Herman Vuijsje bijdroegen aan de totstandkoming van een Nederlandse variant van de nieuwrechtse ideologie. Daarbij is hij meer geïnteresseerd in iedere afzonderlijke bijdrage dan in het debat tussen de Nederlandse conservatieven zelf. De verschillen tussen hen worden dan ook vooral in abstracto besproken, zonder de concrete uitwerkingen en mogelijke spanningen in het Nederlandse debat te behandelen.
Oudenampsen heeft voornamelijk oog voor de manier waarop neoconservatieve intellectuelen de nieuwrechtse ideologie in de Nederlandse politieke context wisten in te passen. Doordat sommige van de verworvenheden van de jaren ’60 – secularisme, vrouwenemancipatie, acceptatie van homoseksualiteit – inmiddels diep in de Nederlandse samenleving verankerd waren, konden de conservatieve Anglo- Amerikaanse nieuwrechtse denkbeelden niet onaangepast worden geïntroduceerd. In plaats daarvan dichtten conservatieve ideologen deze verworvenheden geen universele geldigheid toe, maar plaatsten zij hen in het hart van de joods- christelijke traditie van Nederland. Op die manier werden het ‘onze’ verworvenheden, die moesten worden beschermd tegen religieuze en dan vooral islamitische bedreigingen. Hoewel Oudenampsen de vindingrijkheid van deze ideologische tactiek maar beperkt articuleert, had Nederland met Fortuyn een wereldprimeur die mettertijd veel navolging kreeg onder conservatieve partijen in het buitenland. Van Theresa May die beweert feministisch te zijn, tot Donald Trump die in zijn campagne aangaf niet aan de rechten van homo’s te zullen tornen. Het was dan ook deze vondst die de Nederlandse politieke turbulentie van de afgelopen decennia tot méér dan een ‘storm in een glas water’ maakt, zoals de in het boek veelvuldig aangehaalde W.F. Hermans eens stelde.

Consensuskritiek

Hoewel de opkomst van nieuwrechts in Nederland vooral een product van de jaren ’90 en ’00 is, moet die ontwikkeling tegen de achtergrond van de politieke en economische geschiedenis van de jaren ’80 worden begrepen. Veel historici en sociale wetenschappers zullen beweren dat de periode van de kabinetten-Lubbers, het Akkoord van Wassenaar en de nieuwe zakelijkheid van topambtenaar Frans Rutten het Nederlandse equivalent zijn van Thatchers en Reagans neoliberalisme. Maar waar Thatcher openlijk de confrontatie met haar tegenstanders zocht, werd Lubbers’ economisch beleid juist doorgedrukt onder het mom van consensus, compromis en no-nonsensebeleid. ‘Typisch Nederlands’, zullen veel historici, sociale wetenschappers en vooral politieke elites beweren.
Oudenampsen benadrukt daarentegen hoezeer de jaren ’80 een voortzetting van de voor Nederland zo kenmerkend geachte consensuspolitiek vormden, en geen breuk met de politiek-economische orde van daarvoor. Niet dat Lubbers’ beleid nu zoveel minder neoliberaal was dan dat van zijn Angelsaksische tegenhangers, maar door de indruk te wekken alle partijen tevreden te kunnen houden schiep hij wel nogal wat ongenoegen bij aanstormende nieuwrechtse intellectuelen. Zij besloten in de jaren ’90 de confrontatie met Lubbers’ consensuspolitiek aan te gaan, wat uiteindelijk leidde tot de nieuwe politieke partijen van een decennium later.
‘Consensuskritiek’ blijkt voor Oudenampsen een cruciale bouwsteen van de nieuwrechtse ideologie. Minstens zo belangrijk als het zorgvuldig formuleren van een nieuwe ideologie, is het uitdagen van heersende opvattingen en het ontwikkelen van een eigen politieke stijl. Zoals de uitdaging in de jaren ’60 en ’70 van links kwam, zo begreep men in de jaren ’90 en ’00 dat het vestigen van een nieuwe hegemonische consensus in de eerste plaats vereist dat de gevestigde orde van buitenaf wordt uitgedaagd. Hoe succesvol nieuwrechts daarin is geweest, leert het politieke debat sinds de afgelopen Tweede Kamerverkiezingen. Met uitzondering van D66 vallen de standpunten van de rechtse partijen in Nederland maar zelden buiten de nieuwrechtse ideologie zoals die door mensen als Bolkestein, Cliteur, Hirsi Ali en Fortuyn werd geformuleerd. En zelfs de PvdA, SP en D66 hebben er sinds de verkiezingen moeite mee om tegen de inmiddels dominante nieuwrechtse consensus in te gaan. Toen een mogelijke coalitie met CDA, VVD, D66 en GroenLinks struikelde over het vluch- telingenvraagstuk, schaarde D66-leider Pechtold zich opmerkelijk genoeg aan de kant van CDA en VVD. De SP besloot met het aantreden van de nieuwe partijleider Lilian Marijnissen open te staan voor de opvang van vluchtelingen ‘in de regio’, naar voorbeeld van de met Erdogan gesloten ‘Turkije- deal’. PvdA-leider Lodewijk Asscher vertelde onlangs bij Nieuwsuur dat sociaal beleid zoals betaalbare en beschikbare huisvesting vooral ook door migratie wordt beïnvloed. Zelfs GroenLinks- prominent Femke Halsema zei begin dit jaar dat ze de antiracismebeweging ‘overtrokken’ vond omdat een heldere publieke discussie niet gebaat zou zijn bij ‘permanent slachtofferschap’. Het lijkt, kortom, of politici van rechts tot links zich bij het bepalen van hun politieke standpunten met steeds grotere moeite weten te onttrekken aan de nieuwrechtse principes.

[...]

Meer lezen? Nederlandseboekengids.com. 

 

© De Nederlandse Boekengids

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum