Leesfragment: De seringenboom

05 maart 2018 , door Toon Tellegen
| |

Morgen verschijnt Toon Tellegens nieuwe, autobiografische boek De seringenboom. Herinneringen aan mijn broer. Wij publiceren voor.

Als kleine jongen keek Toon Tellegen op tegen zijn zes jaar oudere broer, die onverzettelijk was, alle regels aan zijn laars lapte en zijn eigen weg ging. Toen die broer in 2016 overleed, begon hij zijn herinneringen op te schrijven aan de tijd dat ze allebei nog thuis woonden. Zijn grote broer kon alles, hij durfde alles en vaak liep dat uit de hand. Maar al berusten Tellegens kleurrijke herinneringen voor een groot deel op waarheid, zijn fantasie geeft de stoere heldendaden een nog absurdistischere wending. Moeten we al die heldendaden geloven? Ja, want als het niet echt gebeurd is, had het wel zo kúnnen gebeuren!

Net als in Een vorig leven roept Tellegen in De seringenboom de wereld van zijn jeugd op, en wekt hij die voorbije tijd tot leven in mooie, ontroerende en grappige verhalen.

Toon Tellegen (1941) schrijft proza en poëzie, voor volwassenen en kinderen. Zijn werk is veelvuldig bekroond - voor zijn gehele oeuvre ontving hij de Theo Thijssenprijs, de Hendrik de Vriesprijs en de Constantijn Huygensprijs. Behalve dierenverhalen schrijft Tellegen herinneringsproza als De trein naar Pavlovsk en Oostvoorne en Een vorig leven.

N.B. We publiceerden eerder voor uit De werkelijkheid en Schrijver en lezer.

 

Mijn broer stond achter mij

Mijn broer stond plotseling achter mij,
tikte op mijn schouder en zei:
‘ik ben dood’

hij verdween, ik weet niet waarheen,
maar even later stond hij daar weer en vroeg:
‘je gelooft me toch wel?’
‘ja,’ zei ik, ‘ik moet wel’

hij verdween opnieuw,
maar hij was nog niet weg of hij stond er wéér,
‘ik ben het echt,’ zei hij, ‘echt dood’
‘ja,’ zei ik, ‘ik weet het, je bent echt dood’

het was op een ochtend in maart,
de zon scheen, er zaten knoppen aan de prunus en de kastanje,
een hond blafte
en weer stond hij achter mij,
ik mocht mij niet omdraaien en niets meer aan hem
vragen,
niets meer tegen hem zeggen, zelfs niet meer aan hem denken,
en als híj iets zei, dan móést ik het doen

hij bleef daar staan, mijn broer,
hij was niet dood.

De seringenboom

Mijn broer was de seringenboom achter in onze tuin. De seizoenen kwamen en gingen.
Hij ging dood en werd weer levend, liet mij de as zien waaruit hij herrees, maar ook de steen op zijn graf, waarop stond: Hij ruste in vrede...
Mijn broer en vrede... Als het oorlog was en ze wilden vrede sluiten, moesten ze in elk geval mijn broer erbuiten laten.
Op een dag in september bleek er een perzik aan hem te groeien.
Mijn moeder was jarig.
Vol verbazing stonden de gasten om hem heen.
De notaris – ik zal zijn naam niet noemen, hij was een wijd en zijd bekende intrigant, die talloze mensen over de rand van een afgrond had geduwd, zodat ze zelf niet hoefden te springen, zoals mijn moeder zei – zette zijn bril op, bekeek de perzik van dichtbij, deed een stap achteruit en zei: ‘Als er aan een seringenboom een perzik groeit is het geen seringenboom.’
Alsof hij dat kon weten, die kale notaris, die perverse flessentrekker en rokkenjager, met die enorme, nog gestaag in omvang toenemende pukkel die, zoals mijn moeder zei, zijn neus ontsierde, maar ook zijn ware aard toonde en waar ik mijn ogen nooit van af kon houden.
Maar iedereen leek het met hem eens te zijn.
Ik stond daar ook. Ik was zes. Ik kon al lezen.
Ik zei: ‘Het is mijn broer.’
Ze hadden daar geen weerwoord op.
Als het om mijn broer ging kon alles.

pro-mbooks1 : athenaeum