Leesfragment: De val / Pech / Smithy

09 augustus 2018 , door Friedrich Dürrenmatt
|

14 augustus verschijnt van Friedrich Dürrenmatt De Val / Pech / Smithy, uit het Duits vertaald door Ria van Hengel. Wij publiceren voor!

In dit boek zijn drie verhalen van Friedrich Dürrenmatt gebundeld. De val verhaalt over een zitting van een Oost-Europees politbureau, waarin de dictator ten val komt en de macht opnieuw wordt verdeeld. In Pech is meneer Traps de hoofdpersoon. Door autopech en toeval belandt hij aan tafel met vier oude mannen, gepensioneerde gerechtsdienaren, die een proces nabootsen waarin hij de beklaagde blijkt te zijn. Smithy is een sjacheraar die lijken opruimt voor de New Yorkse maffia. Als hij een klus weigert, werkt hij zich daarmee ernstig in de nesten.
De valPech en Smithy zijn verontrustende verhalen. Het onvermijdelijke noodlottige einde dient zich al in de eerste regels van elk verhaal aan, en wordt door de protagonisten op een uiterst gelaten manier aanvaard. Er is niets aan te doen.

 

De val
1971 [1964-1966/1970]

A

B     C

D     E

F     G

H     I

K     L

M     N

O     P

Na het koude buffet met gevulde eieren, ham, toast, kaviaar, brandewijn en champagne, waarvan het Politbureau zich voor zijn vergadering in de feestzaal placht te bedienen, verscheen N als eerste in de vergaderzaal. Alleen in deze ruimte voelde hij zich veilig sinds zijn opname in het hoogste college, hoewel hij slechts minister van Post was en A ingenomen was geweest met de postzegels voor de vredesconferentie, zoals hij bij geruchte had vernomen van de kring rondom D, en nog duidelijker van E; maar zijn voorgangers waren, ondanks de toch nogal ondergeschikte plaats die Post in de staatsmachinerie innam, spoorloos verdwenen, en hoewel ook C, het hoofd van de Geheime Dienst, vriendelijk met hem omging, raadzaam was het niet om te proberen meer over de verdwenenen te weten te komen. Vóór het binnenkomen in de feestzaal was hij al gefouilleerd, eerst door de sportieve luitenant-kolonel die dat altijd deed, daarna door een blonde kolonel die N nog nooit had gezien; de kolonel die hem anders altijd bij de vergaderzaal fouilleerde was kaal, moest met vakantie zijn of was verplaatst, of ontslagen, of gedegradeerd, of doodgeschoten.
N legde zijn aktetas op de vergadertafel en nam plaats. L ging naast hem zitten. De vergaderzaal was lang en niet veel breder dan de vergadertafel. De muren waren tot halverwege bruin gelambriseerd. Het ongelambriseerde deel van de muren en het plafond waren wit. De tafelschikking volgde de hiërarchie van het systeem. A zat aan het hoofd. Boven hem, tegen het witte deel van de muur, hing de partijvlag. Tegenover hem bleef de andere kopse kant van de tafel leeg en daarachter bevond zich het enige raam in de vergaderzaal. Het raam zat hoog en was aan de bovenkant gewelfd, het was in vijf ruiten verdeeld en had geen gordijnen. B D F H K M zaten (vanuit A gezien) aan de rechterkant van de tafel en tegenover hen zaten C E G I L N, naast N zat nog hoofd Jeugdgroepen P en naast M minister van Atoom O, maar P en O hadden geen stemrecht.
L was de oudste van het college en had voordat A de Partij en de staat had overgenomen de functie bekleed die D nu bekleedde. I was smid geweest voordat hij revolutionair werd. Hij was lang en breedgeschouderd, zonder vet te zijn geworden. Zijn gezicht en zijn handen waren grof, zijn grijze haar was nog dik, en kortgeknipt. Hij was altijd ongeschoren. Zijn donkere pak leek op de zondagse dracht van een arbeider. Hij droeg nooit een stropdas. Het boord van zijn witte overhemd was altijd dicht. L was populair in de Partij en bij het volk, rond zijn daden tijdens de juni-opstand hadden zich legenden gevormd; maar dat was zo lang geleden dat A hem ‘het Monument’ noemde. L werd als rechtvaardig beschouwd en was een held, dus zijn degradatie was geen spectaculaire ondergang geweest maar een steeds-lager-zakken binnen de hiërarchie. De angst voor een aanklacht ondermijnde L. Hij wist dat zijn val ooit moest komen. Net zoals de twee maarschalken H en K was hij vaak dronken, zelfs op de vergaderingen van het Politbureau verscheen hij niet meer nuchter. Ook nu stonk hij naar brandewijn en champagne, maar zijn rauwe stem was kalm, en zijn waterige, bloeddoorlopen ogen keken spottend. ‘Kameraad,’ zei hij tegen N, ‘het is afgelopen met ons. O is niet gekomen.’ N gaf geen antwoord, hij kromp niet eens in elkaar. Hij deed alsof het hem niets kon schelen. Misschien was de arrestatie van O een gerucht, misschien vergiste L zich, en als L zich niet vergiste was de situatie van N misschien toch niet zo hopeloos als die van L, die voor Transport verantwoordelijk was. Als er iets niet klopte in de zware industrie, in de landbouw, bij de conventionele of de atomaire energievoorziening (en er was altijd wel iets wat niet klopte), dan kon ook de minister van Transport altijd verantwoordelijk worden gesteld. Pech, vertragingen, stremmingen. De afstanden waren aanmerkelijk, controle was moeizaam.

Secretaris-generaal D en minister I kwamen binnen. De secretaris-generaal was dik, fors en intelligent. Hij droeg een pak van militaire snit, waarmee hij A kopieerde, uit onderdanigheid zoals sommigen, uit spot zoals anderen dachten. I had rood haar en was slank. Na de machtsovername van A was hij procureur-generaal geweest en een bijzonder energieke kerel. Bij de eerste grote zuivering had hij de doodvonnissen voor de oude revolutionairen getekend, waarbij hij een vergissing had gemaakt. Hij eiste naar de wens van A de doodstraf voor diens schoonzoon, en toen A onverwachts intervenieerde om zijn schoonzoon toch nog te vergeven, was de schoonzoon al doodgeschoten, een lapsus die I niet alleen zijn baan als procureur- generaal had gekost, maar erger nog: hij kwam aan de macht. Hij werd tot lid van het Politbureau benoemd en daarmee op de gemakkelijkste van alle mogelijke zwarte lijsten gezet. Hij bereikte een positie waar hij alleen op politieke gronden uit de weg geruimd kon worden, en politieke gronden waren altijd te vinden. In het geval van I waren die er al. Niemand geloofde trouwens dat A zijn schoonzoon had willen redden. De executie van zijn schoonzoon kwam A beslist niet ongelegen (A’s dochter deelde toen al het bed met P); maar A had nu een publiek excuus om met I af te rekenen als hij ooit met hem wilde afrekenen, en omdat A nog nooit een kans onbenut had gelaten om met iemand af te rekenen, gaf men I geen enkele kans meer. I wist dat en deed alsof hij het niet wist, zij het wat onhandig. Ook nu. Hij probeerde al te opvallend zijn onzekerheid te verbergen. Hij vertelde secretaris-generaal D over een optreden van het Staatsballet. I vertelde op elke vergadering over de danserij en strooide om zich heen met vaktermen uit de balletkunst, vooral sinds hij ook nog het ministerie van Landbouw op zich had moeten nemen, hoewel hij als jurist helemaal geen verstand had van landbouw. Bovendien was het ministerie van Landbouw misschien nog wel verraderlijker dan het ministerie van Transport, op den duur schadelijk voor iedereen, want in de landbouw faalde de Partij automatisch. De boeren waren onopvoedbaar, egoïstisch en lui. Ook N haatte de boeren, niet de boeren op zich, maar de boeren als een onoplosbaar probleem waarop de planners stukliepen, en omdat stuklopen nu eenmaal levensgevaarlijk was, haatte N de boeren dubbel, en vanuit zijn haat kon hij zelfs het gedrag van I wel begrijpen: wie praatte er nou graag over boeren? Alleen minister van Zware Industrie F, die in een dorp was opgegroeid en net zoals zijn vader onderwijzer aan de dorpsschool was geweest en slechts een door een provinciale kweekschool grof en primitief in elkaar geknutselde halve ontwikkeling bezat, die er als een boer uitzag en als een boer praatte, vertelde in het Politbureau over boeren, diste boerenanekdotes op waarom alleen hijzelf moest lachen, citeerde boerenspreekwoorden die alleen hij begreep, terwijl de hoogopgeleide jurist I, die zoveel moeite met de boeren had en wanhopig werd van hun onverstand, zijn balletverhalen opdiste om maar niet over boeren te hoeven praten en daarmee iedereen verveelde, het meest nog A, die de minister van Landbouw ‘onze Ballerina’ noemde (eerder had hij hem ‘onze Hemelvaartjurist’ genoemd).
Toch verachtte N de vroegere procureur-generaal, wiens juristensmoel vol zomersproeten hem tegenstond. De behendige beul was in zijn ogen veel te snel veranderd in een angstige hielenlikker. N bewonderde daarentegen de houding van D. Ondanks al diens macht binnen de Partij en ondanks diens politieke intelligentie was ‘de Wilde Zeug’, zoals A hem noemde, zeker ook bang dat het nieuws van O’s wegblijven zou kloppen, maar D beheerste zich. Hij bleef altijd ontspannen. De secretaris-generaal bleef altijd kalm, ook in gevaar. Maar zijn situatie was onzeker. O’s arrestatie (als die niet slechts een gerucht was dat door zijn wegblijven de wereld in was geholpen) kon een voorbode zijn van een aanval op D, omdat O in de Partij ondergeschikt was aan D, ze kon echter ook uitlopen op de val van chef-ideoloog G, als wiens persoonlijke beschermeling hij gold. Dat de liquidatie van O (als die plaatsvond) zowel D als G bedreigde was op zichzelf mogelijk, maar niet erg waarschijnlijk.

[...]

Oorspronkelijke titels Der Sturz, Die Panne, Smithy
Copyright © 1986 Diogenes Verlag ag Zürich

pro-mbooks1 : athenaeum