Leesfragment: De vulkaan

15 september 2018 , door Klaus Mann
|

De vertaling van De vulkaan van Klaus Mann, zoon van Nobelprijswinnaar Thomas Mann, verschijnt 18 september. Wij publiceren voor!

Een groep aan de nazi’s ontvluchte kunstenaars en bohemiens spreekt begin jaren dertig regelmatig af in een Parijs café. Onder hen de actrice Marion, de begaafde jonge, aan heroïne verslaafde dichter Martin (in wie we Klaus Mann zelf herkennen), zijn geliefde (de mooie Braziliaan Kikjou) en een Amsterdamse professor. Wat hen bindt is de angst voor het opkomende nazisme, de heimwee naar hun vaderland en de hoop op een betere toekomst. Maar in de jaren die volgen neemt de dreiging almaar toe: in 1939 staat Europa als een vulkaan op uitbarsten.
De vulkaan, door Klaus Mann als zijn beste boek beschouwd, is een van de belangrijkste exilromans ooit geschreven. Mann vluchtte voor de nazi’s naar Amsterdam, waar hij onderdak vond bij de door Emanuel Querido en Fritz Landshoff opgerichte exiluitgeverij Querido Verlag. In 1939 publiceerde hij er Der Vulkan, dat nu voor het eerst in een Nederlandse vertaling verschijnt.

 

Eerste hoofdstuk

Het kleine restaurant op de hoek van Boulevard Saint-Germain en Rue des Saints-Pères was om halfnegen al bijna helemaal leeg. In Parijs wordt gedineerd tussen halfzeven en acht uur, daarna zitten er alleen nog maar gekken of buitenlanders aan tafel. De laatste twee gasten, een Amerikaans echtpaar, zaten net hun koffie te drinken toen de serveerster geschrokken naar de deur keek: er kwamen nog vier mensen binnen, twee jongemannen, een jonge en een oudere vrouw.
Een van de jongemannen – hij was opvallend bleek en mager; boven zijn gezicht, dat wel van was leek, stonden zijn zwarte haren rechtovereind, als in voortdurende ontzetting te berge gerezen – informeerde of ze nog iets te eten konden krijgen. De serveerster wilde al nee zeggen toen de patronne van achter de bar haar stem liet horen: maar natuurlijk, ze had nog twee porties poulées en een ‘schnitzel viennois’, en voor een van de dames kon ze wel een omelet maken. De vier namen daar genoegen mee; terwijl ze aan een tafel in de hoek gingen zitten, zei de jongeman die de vraag aan de serveerster had gesteld: ‘Ik heb nieuwe kranten uit Berlijn te pakken gekregen!’ Hij legde een stapel bladen voor zich neer. De jonge vrouw trok een grimas en zei: ‘Bah!’
Ze spraken Duits – wat het echtpaar aan de tafel naast hen de oren deed spitsen. Nu was het de Amerikaanse die een grimas vol weerzin trok. Tegelijk haalde ze haar schouders op en zei ze iets tegen haar man, waarschijnlijk iets kwetsends over Duitsers in het algemeen en over die vier in hun hoekje in het bijzonder. Haar man leek haar op alle punten gelijk te geven; hij knikte verontwaardigd en riep toen met daverende stem: ‘L’addition, mademoiselle!’
De Duitsers hadden intussen hun kranten voor zich uitgespreid. De jonge vrouw zei, met een mooie sonore, wat mokkende stem: ‘Ook nog geld uitgeven voor die rommel! Schande!’ Terwijl haar gezicht van afkeer vertrokken bleef, alsof er iets stinkends, een dierenlijkje of braaksel, op het tafelkleed tussen de couverts lag, stak ze haar lange, onrustige, gespierde handen gretig naar de bladen uit. ‘Laat meteen maar het afschuwelijkste zien!’ riep ze met een duister lachje. ‘De Berliner Illustrirte!’
De magere zwartharige jongeman hield haar somber plagend de voorpagina van de Illustrirte voor; daarop stond de Führer en Rijkskanselier in een idyllisch tête-à-tête met een klein meisje met blonde vlechten, dat hem een enorme bos bloemen aanreikte. ‘Mooie man, hè,’ zei de bleke jongeman met een zuur glimlachje. De oudere vrouw – ze viel op door haar kortgeknipte, harde grijze haren en een roodbruin kapiteinsgezicht – zette haar armen in haar zij en riep bulderend: ‘Hoho!’
De Amerikaanse dame zei tamelijk luid: ‘Disgusting!’ en stond op. De vier Duitsers, verdiept in de foto, hoorden het niet; ze zagen ook niet hoe dreigend het gezicht van de Amerikaanse was toen ze, gevolgd door haar echtgenoot, de zaal doorkruiste op weg naar de uitgang. ‘Hij krijgt een buikje!’ constateerde de tweede jongeman, waarbij hij de Führer bedoelde.
Toen de Amerikaanse langs de tafel kwam waar Duits werd gesproken en de foto van Hitler werd bekeken, bleef ze even staan en zei heel duidelijk: ‘En bas les boches!’ Ze sprak het Frans vrij behoorlijk uit, veel beter in elk geval dan haar man, die er nog met een zwaar accent aan toevoegde: ‘En bas les nazis!’ Hij was inmiddels al bij de deur. Maar de dame draaide zich nog even om en nu spuugde ze. Van een afstand van minstens twee meter spuugde ze heel krachtig en trefzeker – van die respectabele, zeker niet meer jonge vrouw had je dat niet verwacht – zodat er een mooie, sappige portie speeksel vlak naast de schoenen van de magere jongeman op de vloer kletste. Toen viel de deur achter de Amerikaanse dicht.
De serveerster en de patronne van het restaurant hadden zwijgend naar het incident staan kijken; de serveerster met een nauwelijks zichtbare boosaardige grijns, de patronne met een schouderophalen, alsof ze wilde zeggen: ‘Waarom zou je je zo opwinden over die Duitsers? Zolang ze hun rekening betalen zal het me allemaal een zorg zijn.’
De vier aan tafel waren zo geschrokken en verbijsterd dat secondenlang geen van hen een woord kon uitbrengen. De twee jongemannen en de jonge vrouw waren erg bleek geworden, terwijl het gezicht van de oudere vrouw stralend roodbruin bleef. Zij was het die het zwijgen verbrak doordat ze keihard begon te lachen. ‘Geweldig!’ bracht ze schaterend uit, waarbij ze herhaaldelijk dreunend op de tafel sloeg. ‘Uitgerekend ons moet dat overkomen! Kostelijk! Ongelooflijk!’
De twee jongemannen probeerden mee te lachen, maar het resultaat was erbarmelijk, ze kwamen niet verder dan een bittere zweem van een glimlachje. De jonge vrouw keek naar haar bord en zei zacht: ‘Ik vind het helemaal niet grappig.’ Waarom niet grappig, hoezo niet? wilde de oudere vrouw weten. Maar nu bekende de tweede jongeman, die blond en fors was, met een licht, breed, knap, enigszins week en vermoeid gezicht: ‘Ik kan het eigenlijk ook niet zo leuk vinden. Mijn hemel, ik ben me doodgeschrokken!’ Hij legde zijn hand op zijn hart en keek met grote, verbijsterde ogen, koket om medelijden vragend, van de een naar de ander.
De magere zwartharige jongeman keek peinzend naar de fluim die nog naast zijn voeten op de grond lag. ‘Twee weken geleden,’ zei hij zacht, ‘precies twee weken geleden ben ik bespuugd door een sa’er in Berlijn, op de Kurfürstendamm. Ook van een tamelijk grote afstand. Hij mikte nog wat beter dan deze lady, zijn speeksel bleef aan mijn schoenen plakken.’ In de korte stilte die op deze mededeling volgde, zei de vrouw met het grijze haar: ‘Arme David.’ De serveerster zette met een demonstratief gebrek aan voorkomendheid de twee porties poulées, de schnitzel viennois en een omelet op tafel.
‘We hadden die mensen uit de droom kunnen helpen,’ zei de blonde jongeman met zijn mooie, weke gezicht – hij had een lijzig melodieuze manier van praten; zijn woorden kwamen aarzelend en vleiend uit zijn mond. ‘We hadden ze kunnen vertellen dat we dan misschien wel “sales boches” zijn, maar zeker geen “sales nazis”. Ik weet alleen niet of die mensen überhaupt belangstelling voor zulke nuances hadden gehad, waarschijnlijk is het voor hen allemaal één pot nat.’ Hij haalde zijn schouders op en glimlachte berustend. ‘Bovendien gaven ze ons niet de tijd om uitvoerig met ze in gesprek te gaan.’
De jonge vrouw met de mooie mokkende stem schoof de kranten weg die nog steeds opengeslagen tussen de wijnglazen en de borden lagen. ‘Dit soort dingen moet je je laten welgevallen! Ik was er meteen al tegen om met die rotzooi’ – ze gaf de papieren nog een woedende duw – ‘in een openbare gelegenheid te gaan zitten. Het is gewoon te compromitterend!’ Ze zag er in haar woede heel aantrekkelijk uit. Fraaie vlammen van woede schoten uit haar ogen, die een merkwaardig donkergroene, naar zwart neigende kleur hadden. De blonde jongeman – hij heette Martin Korella – legde een arm om haar schouders en smeekte met zijn lijzige vleiende stem: ‘Erger je niet, Marion! Eigenlijk ging het helemaal niet over ons. Eigenlijk moeten we er blij om zijn: het bewijst hoe de nazi’s in het buitenland gehaat worden. In Amerika schijnt de stemming echt tegen ze te zijn. Die twee waren toch Amerikaans?’ vroeg hij.
Maar Marion wilde zich niet laten kalmeren. ‘Het is afschuwelijk!’ klaagde zij. ‘Het is die Hitler binnen de kortste keren gelukt de Duitsers in de wereld weer zo gehaat te maken dat je de kans loopt bespuugd te worden als je laat merken dat je Duitser bent!’
Martin, wiens arm nog steeds om Marions schouders lag, zei nadenkend: ‘Maar het is de vraag of die mondiale verontwaardiging van blijvende aard is. De mensen vergeten zo gauw, en er komen weer andere sensaties. Over vijf jaar zouden we misschien blij zijn als de mensen bij het zien van Berlijnse kranten nog woedend werden.’
De grijze vrouw stelde voor: ‘Laten we nou maar eens wat eten, mensen, alles wordt koud! Mijn schnitzel ziet er heerlijk uit!’ Ze zei ‘mijn schnitzel’, hoewel ze nog helemaal niet hadden besproken hoe de gerechten verdeeld zouden worden. ‘Moeder Schwalbe heeft altijd gelijk,’ constateerde Martin Korella, en hij schonk de resolute oude vrouw een lange, teder triomfantelijke blik vanuit zijn slaperig sensuele ogen. ‘Ja, we gaan eten!’ David zei snel: ‘Ik heb niet zo’n honger, ik neem de omelet wel als jullie het goed vinden.’ Hij had een vreemde manier om bij het praten zijn rechterschouder met een scheef rukje opzij te buigen, waarbij hij zijn ongezond blauwe lippen vertrok tot een beminnelijk angstig lachje. Het was een ontroerende en enigszins groteske, zowel meelijwekkende als vermakelijke kleine beleefdheidspantomime.
‘Ik laat mij de eetlust niet bederven,’ verklaarde moeder Schwalbe, al druk bezig met haar schnitzel. En David, voor wie ze het niet erg aanlokkelijk ogende harde omeletje hadden overgelaten, merkte schuchter op: ‘Ik vind het hier wel leuk. Dit restaurant bevalt me wel. En dat we hier zo met z’n vieren bij elkaar zitten... Daar heb ik in Berlijn vaak naar verlangd,’ bekende hij, en over zijn wasbleke gezicht trok een vluchtige, lichte blos. ‘Sommige wensen gaan onder uiterst vreemde omstandigheden in vervulling, heel anders dan je je oorspronkelijk had voorgesteld.’ Zijn reebruine, bijziende ogen schoten heen en weer tussen Marion, Martin en moeder Schwalbe, totdat hij ze bescheiden en angstig neersloeg.

[...]

Copyright © 1981 Klaus Mann, Der Vulkan, Roman unter Emigranten
Copyright Nederlandse vertaling © 2018 Ria van Hengel

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum