Leesfragment: Drift

16 oktober 2018 , door Bregje Hofstede
|

Vandaag verschijnt de tweede roman van Bregje Hofstede, Drift. Wij brengen de eerste pagina's.

Een jonge vrouw trouwt met haar jeugdliefde. Op een winternacht verlaat ze hem en neemt alleen haar dagboeken mee. Die vrouw ben ik. Die nacht is nu. Alles ervoor en erna is een verhaal. – Bregje Hofstede

Drift is een onverbloemd verhaal over iemand die wegloopt van huis omdat ze jarenlang wegliep van zichzelf. Over hoe overweldigend een eerste liefde is. En hoe elk liefdesverhaal uiteindelijk draait om bedrog.

Bregje Hofstede (1988) debuteerde met De hemel boven Parijs, dat werd genomineerd voor de Libris Literatuurprijs, de Anton Wachterprijs en de Gouden Boekenuil, en werd vertaald naar het Deens en Duits. Ze schrijft ook voor De Correspondent.

N.B. We publiceerden eerder voor uit De hemel boven Parijs. Lees het fragment op Athenaeum.nl.

 

Proloog

Er zijn talloze mythen waarin iemand door een geheimzinnig personage één enkel verbod krijgt opgelegd. Steeds is er iets dat echt niet mag, op straffe van verstoting.
Psyche werd elke avond in het donker bezocht door haar geliefde, maar mocht nooit de olielamp ontsteken.
Belle mocht alle kamers van het kasteel openmaken, behalve die ene.
Raymond kreeg rijkdom en tien kinderen van zijn vrouw Melusine, maar hij mocht haar nooit storen op zaterdag, wanneer ze haar bad nam.
Orpheus mocht zijn overleden bruid Eurydice meenemen uit de onderwereld, op voorwaarde dat hij niet zou omkijken om te zien of ze hem naar boven volgde.
Drie keer raden wat er gebeurde.

 

I.
Er was eens

Er was eens een winternacht. Er was een vrouw die haar huis uit wankelde, gekromd onder een veel te zware rugtas. Die vrouw ben ik. Die nacht is nu.

Ik had van alles kunnen meepakken, maar het eerste dat ik in de grijze rugtas stopte was mijn dagboek. En toen het schriftje dat vorig jaar die rol vervulde. En toen dat van het jaar daarvoor. Met elk boekje dat in de tas verdween werd duidelijker welk deel van mij ik uit dit huis wilde weghalen: niet alleen de laatste maanden, maar het afgelopen jaar en ten slotte alle jaren die we samen hebben doorgebracht. Ik bleef stapelen tot de backpack vol zat.
In de bovenste flap stak ik mijn tandenborstel, telefoon en pinpas, en ik verdween.

De waterbassins van de Brusselse Vismet zijn leeggepompt en overdekt met een glibberige plankenvloer waarop pasgeleden nog de kerstmarkt stond.
Midden op de Vismet staat een sokkel met een groot tandwiel uit de tijd dat dit een haven was.

Naast de sokkel zet ik mijn backpack neer en ik ga zitten op het randje, in het flauwe schijnsel van de restaurants.
Zo broos als nu was ik nog nooit. Er zit een trilling in mijn ellebogen en mijn knieholtes. Het gestrekte been is niet te vertrouwen, de arm voelt alsof hij elk moment kan dubbelklappen.

Al die bladzijden, al die ernstige notities om de liefde te verankeren die ik zojuist heb losgeslagen. Een anker zonder schip is kitsch, een nutteloos gewicht waarvan de onverplaatsbaarheid ineens alleen nog maar onhandig is.
Ik stel me voor dat ik op zal staan, mijn tas zal laten liggen en wegloop. Ik kan een halve kreeft gaan eten en vanaf mijn tafel toezien hoe zwervers mijn tas pakken en de episodes van ons leven tevoorschijn halen, terwijl ik binnen het warme vlees uit pantsers trek.
Maar ik blijf zitten.

Pas als ik volledig koud ben, ga ik op zoek naar een hotel, de tas op mijn rug.

×

Ik was al eerder op een winternacht voor jou op stap. Tien jaar geleden.
We waren zeventien. Ik was een negentiende-eeuwse nerd die haar chocoladeletters bewaarde tot Pasen, om ze wit uitgeslagen op te knabbelen achter Middlemarch. Jij was in die tijd een mooie jongen die ik amper kende, al keek ik graag naar je. Als een stripfiguur schoot je van de ene uitbundige pose in de andere. Het enige waar je nooit grappen over maakte was je ‘pa’, die op een middag tijdens de pauze je vergeten gymspullen kwam brengen. Onze hele lunchtafel zag hem zijn goudkleurige auto parkeren op de stoep van de school; jij snelde hem tegemoet. Vader en zoon ontmoetten elkaar op het pad dat langs de glazen wand van de aula richting de ingang voerde. Hij legde iets uit met wijde armgebaren, jij stond voor de verandering volledig stil. Je nam de tas in ontvangst, liet je rustig omhelzen, en draaide je op de drempel van de school nog eens om om te zwaaien.
In de maanden daarna zaten we steeds vaker in de pauze naast elkaar aan een van de tafels in de aula, ieder geflankeerd door een vaste vriendengroep, die als alibi fungeerde: jij bewoog naar de rand van de jouwe, ik naderde je onder dekking van de mijne, totdat mijn broodtrommel bijna elke pauze naast jouw bakje friet stond.
Tijdens die gesprekken hoorden we elkaar uit met een honger die ik pas later als liefde herkende. Vertel over jezelf. Vertel hoe je als kind was. Was je driftig? Was je ondeugend? Waarvoor mag ik je altijd wakker maken, hoe heetten je eerste vriendjes, naar welke muziek luister je graag, ben je onuitstaanbaar als je ziek bent?

[...]

 

© 2018, Bregje Hofstede

pro-mbooks1 : athenaeum