Leesfragment: Een heldenleven

05 januari 2018 , door Persis Bekkering
| |

Lees bij ons een fragment uit Een heldenleven, de debuutroman van Persis Bekkering! 

Igor, of igor zoals hij zelf beweert, is een held. Hij kan alles, en wat hij nog niet kan leert hij sneller dan iedereen. Een uitzondering, die zichzelf niettemin genereus met de wereld deelt. Iedereen wil in de buurt zijn van deze levende legende.
Hij is, onder pseudoniem, een beroemde straatfotograaf. Kookt op sterrenniveau in zijn tot aan het plafond volgebouwde appartement, waar hij ook ’s werelds grootste dirigenten van advies voorziet. Want de laatste jaren is hij gek genoeg blijven hangen in de klassieke muziek. Igor is een verbluffend virtuoos violist, zijn spel is foutloos en perfect. Zo perfect dat het een probleem is geworden.

Zijn nieuwe muziekvriend Adrian, die hij op een Europese tournee ontmoet, confronteert hem ermee. Levert perfecte beheersing van zijn instrument wel echte muziek op?
Als igor op een dag wakker wordt in het bed van de jonge, veel te serieuze beeldend kunstenares Kiriko, wordt hij andermaal geconfronteerd met de uiterste consequenties van zijn heldendom.

In haar debuutroman Een heldenleven onderzoekt Persis Bekkering wat de prijs is van perfectie, en wat kunst nog kan betekenen in onze prestatiemaatschappij. Het is het droomdebuut van een uiterst originele nieuwe stem in onze letteren.

 

*

Als een warme zandstorm verspreidde de muziek zich door het hotel. Vioolmuziek, maar niet van het kaliber Schindler’s List. Hij kroop uit ventilatieschachten, schalde door goudgeel verlichte gangen, kletterde neer op het gretig geleidend marmer – een onzalig idee om hotelgangen met marmer te beleggen – en schoof onder de goedkoop gefabriceerde deuren door. Dekbedden waren er in deze tijd van het jaar niet om je hoofd onder te begraven, alleen dunne witte lakens.
De beroering kwam traag op gang, alsof iedereen eerst met beide handen zijn opengezakte mond weer in het gareel moest krijgen. Hotelgasten openden de deuren, lieten ze luid in het slot knallen, zeiden elkaar gedag en liepen gezamenlijk op de muziek af. Sommige stemmen klonken aanvankelijk geërgerd: ‘Ik dacht een goed hotel te hebben gevonden en geen dierentuin’ – althans, dat maakte ik op uit het verontwaardigde Italiaans, maar het afkeurende gemompel steeg langzaam in toonhoogte, of verstomde midden in een zin.
Ik stond achter een van die flutdeuren mijn strijkstok te harsen, de opstuivende deeltjes hars schitterden in het zonlicht. Iemand in het gebouw heeft een plaat op vol volume opgezet, was mijn eerste gedachte. Vast iemand uit het orkest, want het was de muziek die wij deze week op het programma hadden staan. Het duurde een seconde, een deur die in het slot viel, voor ik me realiseerde dat zo’n opname niet bestond. Wat ik hoorde was ontdaan van alle muzikale lijnen behalve die sletterige viool, de solo uit Ein Heldenleben van Richard Strauss. De partij stond ook op mijn lessenaar, de randen van het papier opgezet en gerafeld.
Ik twijfelde met een blik omlaag even over mijn broek en slippers – ik droeg toen nog van die afzichtelijke korte broeken waaraan je een Hollander in het buitenland herkent –, vroeg me af of de tenen van een concertmeester ooit eerder in het openbaar waren vertoond, kon geen besluit nemen, en ondertussen was ik de gang in gelopen.
Ik keek recht in mijn eigen spiegelbeeld, gevat in geluid. Dit was míjn solo. Ik woonde er al weken in, eigenlijk al jaren; Ein Heldenleben is een echte orkestklassieker. Elke stap naar de bron was een stap in mijn persoonlijke geschiedenis, terug in de tijd langs alle keren dat ik dit stuk had gespeeld, van concertmeester naar plaatsvervanger naar overspannen conservatoriumstudent. Zo’n afbeelding van de evolutie van de mens, steeds krommer en kleiner.
Mijn eigen viool, die ik kennelijk had meegenomen, floot mee in verrukte boventonen. Ongelovig keek ik mijn instrument aan. De beste violisten krijgen de kleine, snelle nootjes nog niet zuiver, tenminste niet allemaal, maar bij deze violist waren ze stuk voor stuk raak. Ik deed mijn best mijn slippers geluidloos op te tillen. In de hoek van de gang, net voorbij het trapgat, stond een grote ventilator die mijn steile, brave haar liet zwaaien.
Bij de balustrade aangekomen zag ik hem staan. Hij stond in de lobby te spelen, een zaal van groenig marmer, een oneindig weerkaatsende klankbak. Waarom alles in dit hotel erop gemaakt was geluid te versterken in plaats van te dempen begreep ik niet; wat mij betreft hoorden hotels overal tapijt te hebben, zoals de slaapkamers van oude mensen. Even stelde ik me voor dat ik me in de buik van zijn instrument bevond.
Ik wist meteen wie hij was, hoewel ik hem nooit eerder had gezien. Hij leek niet op mij. We speelden beiden viool en daar hield de gelijkenis ook wel mee op. Laat ik het maar beschrijven zoals het was, al heb ik de neiging de glitters eraf te wrijven. Glitters zijn hardnekkig, ze verzamelen zich in de voegen of verdwijnen onder in de kast om van daaruit weer op je kleding te kruipen, en zelfs weken later vind je ze nog op je voorhoofd of verschijnen ze tussen de hagelslag. Laat ze maar over je heen komen, ze bestaan niet voor niets.
Het was vooral de reactie van de wereld om hem heen. Dat ritselen, alsof hij Michael Jackson was. Zoiets valt een violist nooit ten deel, niemand in de klassieke muziek behalve zangers, daar deden we het niet voor. Zelf ben ik totaal ongevoelig voor dit soort afgoderij. Maar nu zelfs mijn viool begon te fluiten was ik de chagrijn op een verrassingsfeest.
De krullerige trappen aan weerszijden van de balustrade boven de hal zaten vol. Stelletjes leunden tegen elkaar aan en hielden hun telefoon in de lucht, overal dat blauwige schijnsel op de gezichten. Obers zetten geruisloos de gebruikte glazen van het dienblad op de bar. Buiten zoemde de stad in die typische klankkleur die alle steden inwisselbaar maakt, maar alleen als iemand de ingangsdeuren opende. Een avondzon scheen met een geëxalteerd violet licht; het was dat zomerse uurtje dat de wereld er zo verrukkelijk doet uitzien dat je de straat nog zou willen likken.
Ik gleed door de zaal, door de klapdeuren naar buiten, viel in partikels uiteen in deze aan zijn lot overgelaten stad, vond mezelf weer terug boven aan de trap. Mijn gehoor greep steeds mis. Klanken stroomden rimpelloos zijn lichaam uit, niets maakte het weerbarstig. De muziek kwam recht vanuit zijn middenrif, stelde ik me voor, en straalde niet gehinderd door spieren en huidlagen naar buiten, als was zijn lichaam van licht carbon. Hij bewoog nauwelijks, alleen met zijn armen. De rest van zijn lichaam stond stokstijf, maar niet op de van angst versteende manier, de muziek leek niets met hem te doen.
In de cesuren, voordat hij zijn stok bij de slof op de snaar zette, ademde hij luidruchtig en diep uit. Een gewoonte die ik alleen kende van de yoga van mijn vrouw en van cellisten, met hun buikige instrument dat het dichtst bij de menselijke stem komt. Zijn viool leek ervan te groeien. Het zwaaiende gebaar van de slof naar de kam was adembenemend nauwkeurig, alsof hij een broos antiek poppetje wilde aanraken. Wanneer hij vibreerde zwaaide zijn hele onderarm overdreven mee, misschien om toch nog warmte aan de muziek mee te geven.
Hij was een man van ongeveer dezelfde leeftijd als ik, met blonde lokken die als een hangplant in zijn gezicht vielen. Hij droeg een interessant artistiek pak van soepele witte stof. Niet het type dat je op blauw-witte badslippers zou aantreffen. Toen hij in een opmaat even opkeek kruisten onze blikken. Zijn ogen gleden zonder aan de mijne te blijven haken weer door, en plots voelde ik me verslagen. Ik keek naar mijn hand op de reling, de knokkels waren wit uitgeslagen. Mijn benen bereidden de terugtocht voor, maar iedereen bleef zitten – zelfs voor de nieuwkomers werd niet doorgeschoven, waardoor ze wiebelend over de menigte heen moesten klimmen –, dus ik bleef staan, sloot mijn ogen en concentreerde me op wat ik hoorde. Muziek is belangrijker dan het ego, zeg ik altijd maar, muziek overstijgt de kleinmenselijkheid, muziek was er eerder dan taal. Voorzichtig liet ik de reling los en nam mijn viool onder mijn arm. Met mijn strijkstok veegde ik een denkbeeldige haar uit mijn gezicht.
Ik had nog nooit iemand zo vlekkeloos horen spelen, of het moest op moderne cd-opnames zijn, waarin elke onzuiverheid wordt weggepoetst. Dat was de mode tegenwoordig. Voor zover cd’s überhaupt nog in de mode zijn. Als ik hier even een onbehoorlijke gedachte mag delen: zo had ik me altijd voorgesteld dat Chinezen vioolspeelden. Perfect getraind, maar zonder moed – een ander soort moed, bedoel ik, want hij had wel de moed een half hotel te verzamelen alsof het brandalarm was afgegaan. Spelen zonder de bodem te laten zien, zoiets was het. Zonder verleden, zonder aangekoekte resten, eeuwig nu, eeuwig zonde.
Applaus doorbrak de stilte, korter dan ik had verwacht. De stemming klaarde ineens op, alsof iedereen weer durfde te ademen (een vergelijking die natuurlijk onzin is, want er lag niemand buiten westen op de trap. Het zal de energie zijn geweest die weer begon uit te waaieren, na even op één punt geconcentreerd te zijn). De violist boog lichtjes voorover met een bescheiden glimlach, en liep zonder de hongerige mensen te belonen onder de balustrade door, waar hij uit mijn zicht verdween. De hotelmuziek, die kennelijk al die tijd op de achtergrond had doorgejengeld, werd weer hoorbaar. ‘The Greatest Discovery’, Elton John, stelde ik tot mijn eigen verbazing vast. Hield mijn moeder van.
Mijn collega’s vermijdend (een van mijn specialiteiten) liep ik naar mijn kamer. Ik baalde dat ik alleen dunne witte lakens op mijn bed had liggen. Ik had een sterk vermoeden waarom hij hier was, in hetzelfde Romeinse hotel als mijn orkest, met dezelfde muziek op de lessenaar als ik. Igor Goldschmeding. Of misschien beweer ik dit alleen maar achteraf. Misschien was ik in die tijd echt een ontroerende sukkel.
Terwijl ik steeds een traptrede oversloeg, besloot ik dat als mijn linkervoet als laatste boven was, ik me erop mocht verheugen. Rechts betekende ellende. Links won, maar de laatste paar treden raakte ik allemaal aan, dus helemaal betrouwbaar was de uitslag niet.

 

© 2018 Prometheus Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum