Leesfragment: Een kreet is de ramp niet

13 juni 2018 , door Tonnus Oosterhoff
| |

14 juni verschijnt Een kreet is de ramp niet, de nieuwe essaybundel van Tonnus Oosterhoff. Lees hier alvast een van de essays!

Een kreet is de ramp niet is tegelijk zwartgallig en geestdriftig. Om zich heen ziet Tonnus Oosterhoff dwaasheden, leugens... en overal is de dood. Hij is zich bewust hoe weinig hij daar als schrijver tegenin te brengen heeft, hoe klein zijn stem is. Maar telkens opnieuw zijn er verschijnselen, boeken vooral, die energie geven, de rijkdom van het bestaan helpen ervaren. De essays in deze bundel vormen samen een gloedvol pleidooi voor literatuur en tasten de grenzen van het genre af: klassieke verhandelingen, dialogen, beschouwingen over kunst en actualiteit. Het geheel weerspiegelt Oosterhoffs kijk op de wereld: veelvormig en één.

N.B. Eerder publiceerden wij voor uit Op de rok van het universum en Ja neeOp 18 juni (20.00 - 21.30 uur) bij Spui25 een programma over de auteur in de openbaarheid, naar aanleiding van het verschijnen van Een kreet is de ramp niet. Kom ook!

Ware grootte1

Op de leeftijd die ‘de pensioengerechtigde’ wordt genoemd ken ik nog steeds mijn plaats niet op het ondermaanse. Gaat het nog lukken mezelf op ware grootte2 te zien voor mijn laatste ademtocht mij met de neus op de feiten komt drukken?
In mijn tienerjaren, misschien eerder, ontstond bij mij de notie dat ik iemand van betekenis was. Ik was bezig dingen door te krijgen en wist: als de tijd rijp is en ik ga spreken, dan zullen mijn uitingen aandacht verdienen en dus krijgen. Daar hoeft geen stemverheffing aan te pas te komen: waarom je stem verheffen als de ideeën van belang zijn? Mijn volwassenheid zou mij, dacht ik, vanzelf in contact brengen met mensen die even verstandige dingen zeiden, mooie dingen maakten en wijsheid zochten. Samen gingen we cultuur en wetenschap naar een hoger niveau tillen en bij mijn dood zou het aardrijk merkbaar een betere plek zijn geworden. Het is des pubers dat je je rol als volwassene overschat.3 Ik ben echter mijn leven lang blijven verwachten dat de wereld spontaan zou gaan luisteren. Langzaamaan wordt het tijd om vast te stellen dat ik me vergist heb. Natuurlijk, er zijn mensen die opletten als ik iets te berde breng, ik kan gemakkelijk enkele tientallen vrienden en kennissen noemen die mijn meningen en adviezen waarderen. Mijn werk is niet geheel onopgemerkt gebleven: bij vier of vijf mensen hangen tekeningen aan de muur, ik heb een paar honderd lezers verzameld. Laten deze lezers niet denken dat ik ondankbaar ben. Hun instemming en enthousiasme hebben me het stellige idee gegeven dat ik zielsverwanten heb, dat ik er niet alleen voor sta, zoals zij bij het lezen hebben gemerkt dat zíj niet alleen zijn. Het zijn er alleen best weinig. Ze kunnen bezwaarlijk voor ‘de wereld’ staan.

Wat stelde ik me vroeger voor bij dit luisteren van de wereld? Het was maar een vaag tafereel, ook omdat mijn beroep nog niet vaststond: ik verwachtte een verblijf in de wetenschap of de beeldende kunst. Eenmaal schrijver heb ik gehoopt op grotere oplagen voor mijn boeken, een uitnodiging nu en dan voor het Holland Festival, minstens een Albert Verwey- of Frans Kellendonklezing; een vitrinekastje met vertalingen; een herkenbare stem zijn in een debat, dus dat ik weleens zou worden opgebeld om over dit of dat onderwerp in de krant of op tv mijn licht te laten schijnen... Het mocht niet zijn.4 In elk geval hoopte ik níet op lezingen waarbij behalve de organisatie maar één bezoeker zou zijn,5 of dat een gepland optreden in Brussel zou worden afgezegd wegens gebrek aan belangstelling.6

Tegen Gerrit Krol7 heb ik me ooit laten ontvallen dat ik geen ambitie had. Dat vond hij mijn eigenaardigste uitspraak ever. Hij geloofde me wel, maar hij vond het raar, zelf barstte hij van ambitie. Wat ík weer verrassend vond om te horen.8 Misschien bedoelde hij gedrevenheid? Misschien bedoelde ik dat ik voor succes mijn best niet wil doen? Als de betekenis van mijn uitingen niet spontaan wordt ingezien, dan telt het niet, het gaat om mijn werk, niet om mij. Graag of heel niet.9
Wacht even. Ik signaleer een discrepantie tussen dit standpunt en wat ik in de eerste alinea beweerde. Daar beschreef ik hoe ik mezelf als van betekenis zag in de wereld, dat er naar mij geluisterd zou worden; nu stel ik het zo voor dat het lot van mijn boeken los moet worden gezien van het mijne.
Dit komt door het klimmen der jaren. Een van mijn stokpaardjes: in onze jeugd construeren we onszelf en het ons omringende vanuit een egoconcept. Is die constructie eenmaal permanent geworden, dan hebben we dit ego niet meer nodig en kan het weg, zoals een aannemer de steigers weghaalt als het huis staat. Wanneer er echter fouten zijn gemaakt bij de bouw10 kan het nodig zijn dat een deel van de steigers overeind blijft om het bouwsel te stutten. Dit betekent dan wel minder stabiliteit, minder persoonlijk geluk. Soms heb ik de neiging een gebrek aan respons en waardering als persoonlijke krenking te ervaren, dan leun ik, onzeker, op oud ego.
Taoïstische lectuur herstelt het evenwicht in een oogwenk. Tswang Tse:11 ‘Verzamel geen roem, maak geen plannen, onderneem geen projekten en bezit geen wijsheid. Omvat zo volledig mogelijk het oneindige en zwerf daar waar geen paden zijn. Houdt u vast aan alles wat u van de hemel gekregen hebt, maar denk niet dat u het gekregen hebt. Wees leeg, dat is alles. De volmaakte mens gebruikt zijn geest als een spiegel, jaagt niets na, juicht niets toe; weerspiegelt maar vertekent niet. Daarom kan hij handelen zonder zichzelf te schaden.’12,13

1 Elk verschijnsel in het universum is aan andere verschijnselen af te meten, in meters, molen, kelvins, candela’s... Het geeft meer of minder licht dan een collega- verschijnsel, het duurt langer of korter, het is groter, kleiner of even groot. Alles is zo in te pakken in een set beschrijvingen dat het niet meer kan ontsnappen (zonder een ander verschijnsel te worden). Daarmee bestaat ware grootte, ik kan het niet laten door dit fenomeen verbijsterd te zijn.*
* De filosoof: ‘Maar is een abstract verschijnsel als “ergheid” in te pakken?’
De natuurkundige: ‘Maar in de kwantummechanica beïnvloedt het meten zelf de eigenschappen van het verschijnsel.’

2 Als ik het over mijzelf heb betekent ‘ware grootte’ alleen maar ‘ware geringheid’, één zeven miljardste van de mensheid. Stel je dat eens voor, één zeven miljardste. Ik probeer het kleed van zelfoverschatting, door en voor mensen geweven, af te rukken. ‘Ik wil bloot zijn en beginnen.’ De lelijke zin is van Paul van Ostaijen.
3 Het hoorde ook bij de cultuur van die jaren. De samenleving gold als maakbaar. Het was de tijd vóór Reagan en Thatcher, Wim Kok had zijn verraad aan de socialistische zaak nog niet gepleegd.
4 Mijn roman Op de rok van het universum is uniek in de wereldliteratuur, maar de taalgrens wordt niet overgestoken.
Men zal tegenwerpen: al die nominaties en prijzen voor vrijwel elke titel dan? De enthousiaste diepgravende recensies, de stroom van scripties en wetenschappelijke artikelen waarin mijn werk bestudeerd wordt? Tellen die niet mee als ‘luisteren’? Nee, nee, ja, nogmaals, ik ben dolblij met de lezers die ik heb. Ik klaag daar niet over, maar verbaas me (nee, ik klaag, laat ik eerlijk zijn) over het feit dat al deze positieve aandacht nooit tot een groter publiek heeft geleid.
5 Ik overdrijf: de ene bezoeker was een echtpaar, het waren er dus twee. Maar ik onderdrijf ook: ze waren publiek tegen wil en dank. De voorstelling ging vlak na sluitingstijd plaatsvinden in een boekhandel. Het tweetal hoopte nog op tijd te zijn om een besteld boek af te halen en was verrast vijfentwintig lege klapstoeltjes te zien. Ze hadden van Tonnus Oosterhoff nooit gehoord, maar waren bereid aan te horen wat ik en een accordeonist, met wie ik speciaal voor deze middag een programma had ingestudeerd, ten beste gaven. Dit drama speelde zich af in een noordelijke stad waar ik schoolging, studeerde, vrienden heb, waar ik meende een fanbase te hebben.
6 Dit geschiedde tijdens het schrijven van deze overweging, bijna dertig jaar nadat ik begon met publiceren.
7 Krol was iemand met een machtig frame. Hij was een half hoofd groter (en veel breder) dan ik toen ik hem leerde kennen, maar elke keer dat ik hem tegenkwam was hij een beetje gekrompen en uiteindelijk werd hij kleiner,* ik wist aanvankelijk niet waarom; waarschijnlijk stond dit krimpen** in verband met de ziekte van Parkinson, die hem sloopte... en bijzondere wanen ingaf. Hij kwam in een dubbele realiteit terecht, fantastisch beschreven in Duivelskermis.
* Het omgekeerde gebeurt me nu met mijn zoon, maar hiermee wordt Gerrit Krol nog niet mijn vader.
** Ik weet zodra ik iemand staande heb aangekeken altijd haarprecies* of iemand groter is dan ik of kleiner, dit heeft een geweldig effect op mijn attitude en gedrag. Van groter zijn word ik log en vriendelijk, van kleiner zijn levendig en geestig.**

* Meer germanismen! Nu kan het nog...
** Toch krijg ik later soms te horen: ‘Welnee, Pieter was niet groter dan jij.’ Maar dan blijf ik bij mijn opvatting. Een vriendin die op blote voeten twee centimeter kleiner was dan ik torende op hakken twee centimeter boven me uit. De relatie hield geen stand.

8 Krol kwam op mij allerminst ambitieus over. Eind negentiger jaren waren we allebei genomineerd voor een poëzieprijs. Na de uitreiking werden we in een bijzonder goor Amsterdams hotel gestald met, op mijn kamer, een soppige vloer, brandvlekken in de lakens en een miniraampje dat uitzag op een blinde muur. De winnaar zat elders op stand. Ik was verontwaardigd over deze klassenjustitie en zei dat aan het ontbijt tegen Krol. Aan zijn reactie, ‘Ja, ’t is wel erg eenvoudig’, merkte ik dat de kwestie hem geen bal kon schelen. Zijn verheven onthechtheid sloeg op mij over: ‘Als het voor Gerrit Krol niks uitmaakt, wat zal ík me dan druk maken?’
9 In dit boek en andere geschriften leg ik herhaaldelijk getuigenis af van deze instelling, die mij altijd een zekere verachting voor de schrijvers van het Mulisch-type heeft doen voelen, lieden van wie de drang om gehoord te worden het belang van wat ze te zeggen hebben ver overtreft. Toch voel ik me weleens schuldig tegenover mijn werk.*
* ‘Schuldig tegenover mijn werk’! Deze uitspraak laat zien wat nadenken met mij doet: het maakt me koket.*,**
* Toen ik studeerde zat ik eens in een kroeg aan de bar te praten met kameraad Pieter, die later huisarts is geworden. Een kruk verderop zat een zwaar beschonken onbekende man ons te observeren. Uiteindelijk pookte hij met zijn hand mijn vriend in de borstkas en bracht uit: ‘Jij... Jij bent oké... Maar hij...’, hij wees naar mij, ‘...is niet te vertrouwen.’ Dit was een schok voor me.
** Fout geformuleerd: het is niet het denken dat me koket maakt, het is in het denken dat mijn koketterie aan het licht komt.*

* Jezelf verbeteren in een noot laat zien dat je zowel de fout als de verbetering waardevol vindt, én wilt laten hoe kritisch je tegenover je eigen uitingen staat. Koketter kun je niet worden.
10 Of het verstandig is de steigers in het schuurtje te bewaren voor het geval er rampen gebeuren?* Wellicht is het ook zo dat het bloeddorstig publiek graag ego ziet, omdat dit een teken is van uit evenwicht zijn. Dit denk ik bij het lezen van de boeiende Hermans-biografie van Willem Otterspeer. W.F. Hermans was een gekweld** man, hij hing van angsten en contradicties aan elkaar. Daarom gingen al zijn uitingen in laatste instantie over hemzelf; in deze open houding herkennen de mensen de ware kunstenaar, dat maakt hem mooi en belangrijk voor ze.
* Ooit las ik dat een boeddhistische of taoïstische monnik in een van de Duitse vernietigingskampen dag in dag uit zielstevreden zat te mediteren, de boel de boel liet en de oorlog met vlag en wimpel overleefde. Het verhaal kan onmogelijk waar zijn. Toch heb ik het niet verzonnen, ik ben alleen de vindplaats vergeten.
** Een anekdote die ik dikwijls vertel* als het over kunst gaat: Anton Mauve nam Vincent van Gogh mee de duinen in om te schilderen. Hij liep zoveel mogelijk naast het pad, in de schaduw van de bosjes, terwijl Van Gogh in de volle zon door het mulle zand zwoegde. ‘Kom hier toch lopen, dat is veel gemakkelijker,’ zei de oudere schilder. Zijn kameraad schudde beslist het hoofd: ‘Voor de kunst moet men lijden.’

* Mij liggen veel anekdotes en uitdrukkingen in de mond bestorven, ik hang aan elkaar van stokpaardjes,onbeweeglijk geworden verhalen, theorieën en uitdrukkingen, die maskeren dat ik eigenlijk weinig weet of nadenk. Ik gebruik altijd dezelfde formules in dezelfde situaties: ik heb het over ‘ill gotten gains’ (de uitdrukking ken ik uit het boek van Bobby Fischer, My Sixty Memorable Games), ‘de feilloze wansmaak van het grote publiek’ (waarbij ik steevast en getrouw meld dat ik Rudy Kousbroek citeer, maar de precieze vindplaats in zijn werk ben vergeten). Mijn minitheorieën over kolonialisme, over vlees eten, over het domme en riskante van interviews verwoord ik in gezelschap altijd op exact dezelfde manier.*
Vroeger stond bij mijn ouders in de boekenkast Leer het kind uit zijn tekening kennen, vol kindertekeningen met de leeftijd van de maker en een interpretatie van de schrijver van het boek, J. van Ingen, erbij. Ik raadpleegde het regelmatig om te checken of ik wel voorlijk was. Een plaatje dat veel indruk op me maakte was een razendknappe schets van een balletdanseresje, gemaakt door een meisje van elf. Maar volgens Van Ingen was dit het enige wat ze kon en met een paar variaties herhaalde; dit stempelde haar tot ‘schijntalent’. Huiveringwekkend, schijntalent! Als ik maar nooit een schijntalent zou worden. Alles, maar geen schijntalent!
Maar wijst dit systeem van herhalingen en stokpaardjes er niet op dat ik het tóch ben, een schijntalent? Dus altijd was?
En moet een schijntalent mopperen over gebrek aan respons?
Welzeker! Respons is juist voor het schijntalent alles wat bestaat.

* De psycholoog: ‘Deze modulaire manier van denken en reageren kan een teken zijn dat de aurafase van dementie is ingetreden.’
Ik: ‘Wat? Maar ik was op mijn twintigste al zo.’
Psycholoog: ‘Het proces verloopt niet altijd snel.’

11 Chuang Tze, Zhuang Zi, Kwang Sze: er bestaan diverse schrijfwijzen van de naam van deze legendarische auteur. Ik ken zijn werk in vijf vertalingen maar er zijn er veel meer. Ongetwijfeld is die waaruit ik citeer, Tswang Tse, Rijdend op een wolk, van Robert Hartzema uit 1978, weinig betrouwbaar: de vertaler kende geen Chinees en heeft Engelse vertalingen vergeleken; de talloze interne botsingen waaruit de Tswang Tse Tsjing lijkt te bestaan* strijkt Hartzema graag glad tot behapbare wijsheidsliteratuur. Maar het is de vertaling waardoor ik kennismaakte met en verliefd werd op het werk, dus blijft deze tekst de standaard voor mij: oude liefde roest niet. Bovendien gebruik ik het boek in laatste instantie als verzameling levenslessen, en levenslessen hebben een minimum aan weerbarstigheid nodig. Weerbarstigheid, daarvoor hebben we het leven zelf al.
* Vgl. dezelfde passage bij Kristofer Schipper, 2007:
‘Wees geen vicaris van namen;
Wees geen bergplaats voor listen;
Wees geen drager van beslommeringen;
Wees geen baas van wetenschap.’
Vereenzelvig je geheel met het oneindige, zwerf daar waar geen sporen meer zijn; voleindig dat wat je vanuit de hemel beschoren is, zonder iets te willen verkrijgen, vrij van ambities, en dat is alles. De allerhoogste mens gebruikt zijn hart als een spiegel: dingen komen en gaan zonder meer, hij weerspiegelt zonder iets vast te houden. Zo kan hij alles overwinnen zonder gewond te raken.

12 De volmaakte mens ben ik niet, maar mijn lichaam heeft minder geheugen dan dat van pak ’m beet Michel Houellebecq. (Ik ga af op foto’s van de auteur.) Wel heeft hij een groter publiek.
13 Meer dan het eerder inclusieve boeddhisme heeft het taoïsme iets defensiefs. (Maar van beide levensbeschouwelijke systemen weet ik te weinig af om met gezag te kunnen spreken, ik ‘praat naar dat ik verstand heb’.)

 

© 2018 Tonnus Oosterhoff

pro-mbooks1 : athenaeum