Leesfragment: Een onberispelijke man

25 februari 2018 , door Jane Gardam
| | |

Een onberispelijke man van Jane Gardam (vertaald door Joost Poort) staat op de longlist van de Europese Literatuurprijs 2018. Lees bij ons een fragment!

Alles aan Edward Feathers is vlekkeloos – zijn garderobe, zijn manieren, zijn naam en faam als topadvocaat met een glansrijke carriére in Hongkong. Door en door een gentleman, die zijn bijnaam Old Filth – Failed In London, Try Hongkong – geen eer aandoet. Maar zijn onberispelijkheid is bedrieglijk en misleidt vaak ook hemzelf. Na de dood van zijn geliefde Betty, zijn echtgenote, lijkt hij onverstoorbaar en koestert hij zijn herinneringen aan haar. Maar met de herinneringen komen ook de twijfels. Waarom heeft zij zijn collega en tegenpool Terence Veneering altijd verdedigd, of tenminste nooit een kwaad woord over hem gesproken?

Wat in hun huwelijk was respect, wat genegenheid en wat onvoorwaardelijke liefde? Wat hebben zij voor elkaar verborgen willen houden? Edward heeft moeite het beeld van Betty helder te krijgen.

Op een koude Engelse winterdag sluit hij zichzelf per ongeluk buiten en staat in zijn sloffen op het besneeuwde tuinpad. Noodgedwongen belt hij aan bij de nieuwe buurman: Veneering. Iemand die, voelt Edward, meer van Betty weet dan goed is voor zijn zielenrust en liefdevolle herinneringen.

Met groot stilistisch meesterschap ontvouwt Jane Gardam een bewogen leven in tijden van het ondergaande British Empire. Haar roman over Edward Feathers, een meester in het verbergen van zijn teleurstellingen, obsessies en tekortkomingen, illustreert wat zo belangrijk is in ons leven: empathie en integriteit.

Met Een onberispelijke man valt een grote auteur te ontdekken, een meester van de lichte toon en de zinderende sfeer, van de grote Gesellschaftsroman in tijden van diepgaande veranderingen.

N.B. Zie ook de volledige longlist, met nog meer fragmenten en recensies!

De Donheads

Hij was ontzettend schoon. Je zou het zelfs opzichtig schoon kunnen noemen. Zijn stokoude nagels waren hagelwit omrand. De weinige nog steeds goudkleurige haartjes onder zijn knokkels zagen er altijd frisgewassen uit, net als zijn krullerige, nog steeds bronzen haar. Zijn schoenen glommen als kastanjes. Zijn kleding was altijd vers gestreken. Hij bezat de elegantie van de jaren twintig, want zijn kleding, hoe die er vooraf ook uitzag, stond hem altijd goed. Altijd een victoriaanse zijden zakdoek in zijn borstzakje. Altijd gele katoenen of zijden sokken van Harrods, en een paar onverslijtbare uit zijn tijd in het Verre Oosten. Zijn huid zag er gaaf en, bij slecht licht, jong uit.
Zijn collega-juristen noemden hem Filth, maar dat was niet ironisch bedoeld. Het was omdat ze dachten dat de oude grap van hemzelf afkomstig was: Failed In London Try Hong Kong. Er werd gezegd dat hij net na de oorlog, heel jong, heel arm, in een plotselinge opwelling de Londense advocatuur was ontvlucht, en dat hij van meet af aan enorm succesvol was geweest in Hongkong. Omdat hij een bescheiden man was, zo zei men, had hij zichzelf een parvenu, een oplichter, een losbol genoemd.
In werkelijkheid was Filth geen grappenmaker, was hij helemaal niet bescheiden over zijn werk en deed hij zelden, alleen in uiterste nood, iets in een opwelling. Hij was echter geliefd, bewonderd, iemand naar wie men vriendelijk glimlachte en over wie vele jaren na zijn pensionering nog vaak werd gepraat.
Nu, bijna tachtig, woonde hij in zijn eentje in Dorset. Zijn vrouw Betty was dood, maar hij mompelde nog vaak tegen haar terwijl hij door het huis struinde. Verrassend genoeg, gezien zijn hoge leeftijd, was zijn krullerige haar nog steeds niet grijs. Met zijn alerte ogen en geest was hij een geweldige man. Zo had men hem altijd gezien. Een man wiens achtenswaardige leven rustig en gelukkig was verlopen. Er hing geen oudemannenlucht in zijn huis. Hij was rijk en nam voor lief dat zijn woning (en hijzelf) zoals altijd werden schoongehouden, gevoed en gewassen door bedienden. Hij wist hoe hij met bedienden moest omgaan en ze bleven jarenlang bij hem.
Betty had ook goed overweg gekund met bedienden. Zowel zij als Old Filth was geboren in wat Amerikanen ‘De Oriënt’ en de Britse Raj ‘Het Verre Oosten’ hadden genoemd. Hoewel ze zich bewust waren van hun positie, waren ze ongekunsteld en populair.
Na Betty’s dood verdween Filths zelfspot. Zijn leven stortte in. Hij werd zwaarwichtiger. Hij begon, aanvankelijk langzaam, vensters op het verleden te openen, vensters die hij, als verstandig man met verstandige en erudiete vrienden (hij droeg de titel Queen’s Counsel en was rechter geweest), stevig dicht had gehouden. Zijn succes als advocaat in Hongkong was fenomenaal geweest dankzij zijn ongedwongenheid, kennis van zaken, toewijding en flair. Zijn carrière was in een stroomversnelling geraakt vanaf het moment dat de Peranakan-Chinezen zijn hulp hadden ingeroepen. Niet alleen omdat er flarden van de Aziatische talen uit zijn jeugd in Brits-Maleisië waren bovengekomen, maar ook vanwege zijn affiniteit met de Aziatische denkwijze. Als Old Filth Maleis of (minder vloeiend) Mandarijn sprak, hoorde je een onvermoede stem. Chinese, Maleise en Bengaalse advocaten werden – hoewel vaak opgeleid in Oxford en de Inns of Court – gezien als onoprecht, maar Filth, nu Old Filth en na zijn pensionering vaak Dear Old Filth, had hen bijzonder oprecht gevonden, en zeer naar zijn smaak.
Hij had zijn hele leven waardering gekoesterd voor de Chinese waarden: de voorkomendheid, de onverwachte uitval, de heilige gastvrijheid, het genot dat Chinezen schiepen in geld, de vormelijkheid, het belang dat ze hechtten aan eten, de discretie, de gewiekstheid. Hij was getrouwd met een Schotse, maar ze was geboren in Peking. Ze was robuust en degelijk, met de strenge schouders van Lanarkshire en korte, brede handen, maar ze sprak perfect Mandarijn en voelde een vertrouwdheid met de Chinese manieren en taal die ze nooit ervoer tijdens haar zeldzame bezoeken aan Schotland. Haar passie voor sieraden was Chinees en ze rommelde met haar sterke Schotse vingers door de bakken met jade op de markten van Kowloon, zodat de stenen klikten als kiezels op het strand. ‘Als je dat doet,’ zei Old Filth dan – toen ze jong waren en hij zich nog voortdurend van haar bewust was – ‘zijn je ogen amandelvormig.’ ‘Arme Betty,’ zei hij tegen haar geest, tegenover hem in een andere fauteuil in het huis in Dorset waar ze zich na zijn pensionering hadden teruggetrokken, en waar ze was gestorven.
En waarom in hemelsnaam Dorset? Dat wist geen mens. Wellicht een of andere familietraditie. Filth zei dat het was omdat hij een hekel had aan elke andere plek in Engeland, Betty omdat ze de kou voelde in Schotland. Ze stonden beiden afkeurend tegenover Wales.
Maar als er twee mensen gemaakt waren om gepensioneerde expats in Hongkong te worden, leden van de Cricket Club, de Jockey Club, trouwe ondersteuners van de English Lending Library, vaste bezoekers van St Andrew’s Church en St John’s Cathedral, waren het Filth en Betty. Mensen die zich altijd bedienden zouden kunnen veroorloven (Filth was erg rijk), die in een huis op The Peak zouden wonen, altijd gastvrij zouden zijn voor elke vriend van een vriend van een vriend die Hongkong bezocht. Als je aan Betty dacht, zag je haar aan haar ronde rozenhouten eettafel zitten, snel om zich heen kijkend of ze lege borden zag, dan rinkelend met haar belletje, waarop er sluw glimlachende meisjes in bediendenlivrei – identieke qipao’s – verschenen. Old Filth en Betty waren door en door internationaal, geliefde ornamenten tijdens elke herdenkingsdienst voor oude vrienden, Engels of Chinees, in de kathedraal. De laatste jaren stapelden dat soort sterfgevallen zich op.
Was het misschien ‘Het Pond’ die hen naar Dorset had gedreven? De gedachte dat ze op een dag in Hongkong van een pensioen moesten rondkomen? Maar de streek in Dorset die ze hadden uitgekozen was verre van goedkoop. Van Betty was het bekend dat ze ‘eigen geld had’ en Filth had altijd vrolijk gezegd dat hij zijn aanstelling als rechter zo lang mogelijk had uitgesteld zodat hij niet van een salaris hoefde te leven.
En ze hadden geen kinderen. Geen verantwoordelijkheden. Niemand voor wie ze naar Engeland hoefden terug te keren.
Of was het – het meest voor de hand liggend – het einde van het Britse Rijk? Het naderen van 1997? Was het de onverdraaglijke gedachte dat de barbaren eraan kwamen? De nu onbekende, maar ongetwijfeld veranderde bewoners van het Chinese vasteland, wier grootouders Miss Betty als baby zachte, luchtige gelatinepudding hadden gevoerd en haar angstaanjagende sprookjes hadden verteld?
Filth noch Betty voelde zich aangetrokken tot het onbekende en zelfs toen, vijf jaar voor ze vertrokken, hoorde je al minder Engels in winkels en hotels in Hongkong, en als je het hoorde, werd het minder goed gesproken. Veel Engelse en Chinese kennissen waren vertrokken naar Londen of Seattle of Toronto en veel kinderen waren naar buitenlandse kostscholen gegaan. De mooiste grote huizen op The Peak lagen in duisternis achter stalen tralies, en de meisjes achter de toonbank van Betty’s lievelingsjuwelier – die de hele dag kralen aan draden regen en er nog steeds uitzagen alsof ze nauwelijks zestien waren terwijl ze hen al twintig jaar kende – keken nu langzamer op als ze op de bel bij de gepantserde deur drukte. Ze behielden hun strakke glimlach, maar om een of andere reden vonden ze minder goede stenen voor haar. Chinese vrouwen die ze kende, hadden dat probleem niet.
Dus ineens waren Filth en Betty vertrokken, voor altijd weg van de hemelhoge gordijnen van glinsterende lichtjes, onafgebroken stralend goud, zachtgroen en rozenrood, van de drukke wateren van de mooiste haven in de wereld en het eindeloze schouwspel van zoveel verschillende soorten boten: de jonken en olietankers en de privéjachten als zwanen, en de geruststellende donkergroene logheid van de kleine Star Ferries die de hele dag en het grootste gedeelte van de nacht van en naar Kowloon puften. Dit dek biedt plaats aan 319 passagiers. Filth had de zekerheid van de 19 altijd geweldig gevonden.
Dus waren ze vertrokken, ver van vrienden en over de zeventig, naar een huis diep in de Donheads, op de grens van Dorset en Wiltshire, een oud, laag stenen huis dat niet te zien was vanaf de poort. Een hobbelige, smalle oprijlaan liep omhoog naar de woning, nam een bocht en verdween dan uit het zicht. Het huis stond op een kleine heuvel en keek uit op bossen met Engelse bomen van alle soorten en kleuren, en in de verte, aan de horizon, was een flinterdun streepje roomwitte krijtrotsen te zien, bespikkeld met de schaduwen van overdrijvende wolken. Er is op de hele wereld geen plek die minder op Hongkong of het Verre Oosten lijkt.

[...]

 

© 2004 Chatto & Windus, Londen
Nederlandse vertaling © 2017 Joost Poort

pro-mbooks1 : athenaeum