Leesfragment: Een zomer met Homeros

09 december 2018 , door Sylvain Tesson
|

Op 11 december verschijnt Een zomer met Homeros. Een reis door de mythologie en het nu van Sylvain Tesson (Un été avec Homère, vertaald door Katelijne De Vuyst). Lees bij ons alvast een fragment!

Iedere keer dat je een persoonlijke crisis doormaakt, of getuige bent van een ramp, vind je bij Homeros de beschrijving ervan, de uitleg en de duiding. Zijn werk is een leidraad voor het leven. Sylvain Tesson, befaamd reiziger en schrijver, neemt ons mee naar Homeros’ wereld én de onze: ‘In het Midden-Oosten maakt men elkaar af, Homeros beschrijft die oorlog. De Koerden vechten voor hun land, Homeros verhaalt over de strijd van Odysseus om zijn verloren macht terug te krijgen. Ecologische rampen jagen ons angst aan, Homeros schildert de razernij van de natuur en de waanzin van de mens.’

Maar Homeros is ook, en allereerst: de vreugde van het lezen. Ook voor kinderen. Zijn werk zit vol stelende meisjes, figuren die uit de aarde tevoorschijn komen, monsters die helden bevechten op het water, in het water, in de lucht…

In de zomer van 2017 maakte Tesson een serie programma’s voor de Franse radio, en daarvan is dit boek de neerslag.

N.B. Eerder brachten we een fragment uit Zes maanden in de Siberische wouden.

 

De nabijheid van eeuwige werken

De Ilias is het relaas van de Trojaanse oorlog. De Odyssee vertelt de terugkeer van Odysseus naar zijn koninkrijk Ithaka. Het ene boek beschrijft de oorlog, het andere het herstel van de orde. Allebei schetsen ze de contouren van het menselijk bestaan. In Troje de bestorming van de woedende massa’s, die door de goden worden gemanipuleerd. In de Odyssee Odysseus die van eiland naar eiland vaart en een uitweg ontdekt. Tussen beide gedichten een hevige deining: enerzijds de vloek van de oorlog, anderzijds de mogelijkheid van een eiland; aan deze kant een heldenbestaan, aan de andere kant een innerlijk avontuur.
De teksten vormen de neerslag van mythen die tweeënhalfduizend jaar geleden door aoidoi of barden onder de bewoners van de Mykeense koninkrijken en het archaïsche Griekenland verspreid werden. Wij vinden ze vreemd, niet zelden monsterlijk. Ze worden bevolkt door afzichtelijke gedrochten, bloedmooie maar dodelijke tovenaressen, op hol geslagen legers, onverzettelijke vrienden, opofferingsgezinde echtgenotes en woeste krijgers. Stormen komen op, stadswallen storten in, goden bedrijven de liefde, koninginnen barsten in snikken uit, soldaten drogen hun tranen af aan met bloed doordrenkte tunieken, mannen slachten elkaar af. Opeens wordt het bloedbad onderbroken door een teder tafereel: liefkozingen maken een eind aan de wraakoefening.
We kunnen maar beter voorbereid zijn: we zullen rivieren en slagvelden oversteken. We zullen in het strijdgewoel worden gestort, uitgenodigd worden op de bijeenkomst van de goden. We zullen stormen doorstaan en stortvlagen van licht, we zullen baden in nevelen, binnendringen in alkoven, eilanden bezoeken, kliffen overwinnen.
Bijwijlen zullen mannen in het stof bijten, sterven. Anderen zullen worden gered. Altijd zullen de goden waken. En altijd zal de zon stralen en de met rampspoed verweven schoonheid onthullen. Mensen zullen hun uiterste best doen om hun ondernemingen tot een goed eind te brengen, maar achter eenieder staat een god die aan de touwtjes trekt. Zal de mens vrij zijn te kiezen, of moet hij gehoorzamen aan zijn lot? Is hij een armzalige pion of een soeverein wezen?
Eilanden, landtongen en koninkrijken vormen het decor van de gedichten. In de jaren twintig werd de ligging ervan met grote precisie bepaald door Victor Bérard, een Franse hellenist. Uit de Mare Nostrum ontsproot een van de bronnen van ons Europa – Europa, evenzeer dochter van Athene als van Jeruzalem.
Waar komen deze uit de diepten opgestegen gezangen vandaan, die openspatten in de eeuwigheid? Waarom hebben ze in onze oren nog altijd een onvergelijkbare, vertrouwde klank? Hoe kunnen we verklaren dat de galm van een tweeënhalfduizend jaar oud verhaal schittert met een nieuwe glans, het sprankelende licht van een zuiderse baai? Waarom brengen deze eeuwig jonge verzen ons nog steeds dingen bij over het raadsel van onze toekomst?
Waarom ogen deze goden en helden zo vertrouwd? De helden van deze gezangen leven nog altijd in ons. We zijn gefascineerd door hun moed. We kennen hun hartstochten. Op basis van hun avonturen ontstonden uitdrukkingen die we nog altijd gebruiken. Athena, Achilles, Ajas, Hektor, Odysseus en Helena – ze zijn onze vervluchtigde broers en zussen. Hun epen hebben ons gemaakt tot wie wij, Europeanen, zijn, tot wat we voelen, tot wat we denken. ‘De Grieken hebben de beschaving gegeven aan de aarde’, schreef Chateaubriand. Nog altijd helpt Homeros ons te leven.
Over het raadsel van Homeros’ bestaan twee hypothesen. Ofwel zijn de goden er echt geweest en hebben ze hun hagiograaf geïnspireerd. In dat geval hebben ze hem met helderziendheid begiftigd. Weggeslingerd in de afgrond van de tijden gold het gedicht als voorbode, was het bestemd om ons tijdsgewricht te ontmoeten.
Ofwel is er niets veranderd onder de zon van Zeus en vormen de thema’s die in de gedichten worden aangesneden – oorlog en roem, majesteit en tederheid, angst en schoonheid, herinnering en dood – de brandstof voor de vuurhaard van de eeuwige terugkeer.
Zelf geloof ik in de onveranderlijke aard van de mens. Moderne sociologen proberen zichzelf ervan te overtuigen dat de mens ‘volmaakbaar’ is, dat hij baat heeft bij de vooruitgang, dat de wetenschap hem beter maakt. Larie! Het homerische gedicht is onverslijtbaar omdat de mens, als hij al andere kleren draagt, nog altijd hetzelfde personage is, hetzelfde ellendige of grandioze, middelmatige of sublieme individu, dat gehelmd over de Trojaanse vlakte loopt of ergens staat te wachten op de bus van de lijnen van de eenentwintigste eeuw.

 

Stante pede

Herinnert u zich onze jeugd, toen we die belegen teksten moesten lezen? We zaten in de eerste klas, Homeros stond op het programma. We waren gemaakt om in de bossen te hollen. We verveelden ons dood en staarden door het klasraam naar een lucht waarin nooit een strijdwagen opdoemde. Waarom zou dit gouden, bruisend moderne gedicht ons niet kunnen drenken – een eeuwig want origineel gedicht, een lied vol geraas en gebral, rijk aan lessen, en zo pijnlijk mooi dat dichters het tegenwoordig nog altijd met een brok in de keel voordragen?
Een dadaïstische raad: we zeggen al onze futiele zorgen vaarwel! We laten de vaat tot morgen staan! We zetten al onze schermen uit! We laten onze baby’s huilen en we slaan stante pede de Ilias en de Odyssee open om er hardop fragmenten uit voor te lezen, op het strand, voor het raam van een kamer, op de top van een berg. We laten deze onmenselijk sublieme gezangen in ons oprijzen. Ze zullen ons bijstaan in de mist die over onze tijd hangt. Want vreselijke eeuwen zijn in aantocht. Weldra bewaken drones onze met dioxide vervuilde lucht, houden robots onze biometrische identiteit in de gaten en is het verboden aanspraak te maken op een culturele identiteit. Weldra kunnen tien miljard onderling verbonden mensen elkaar zonder onderbreking bespioneren. Multinationals zullen ons de kans geven om, in ruil voor een aantal genetische chirurgische ingrepen, een paar decennia langer te leven. Homeros, oude metgezel van vandaag, kan deze posthumanistische nachtmerrie verdrijven. Hij reikt ons een gedragslijn aan: die van een mens die niet groter is geworden op een gekrompen planeet, maar die zich voortbeweegt in een flonkerende, bonte wereld.

 

Copyright © 2018 Éditions des Équateurs / France Inter
Copyright vertaling © 2018 Katelijne De Vuyst / Athenaeum–Polak & Van Gennep

pro-mbooks1 : athenaeum