Leesfragment: Freetown

24 februari 2018 , door Otto de Kat
|

1 maart verschijnt de nieuwe roman van Otto de Kat, Freetown. Wij publiceren voor!

Maria is onafhankelijk, onconventioneel en niet bang. Zij probeert een verklaring te vinden voor de verdwijning van Ishmaël, een vluchteling uit Sierra Leone die als krantenjongen bij haar aan de deur kwam en zeven jaar bleef. Hij was als een zoon voor haar.

Vincent is psycholoog. Ooit hadden Maria en hij een allesomvattende verhouding, maar sinds hun breuk leeft hij in een soort mist. Als Maria hem om hulp vraagt, zegt hij dat zij langs mag komen. In de ontmoetingen die volgen, wordt Ishmaël naar de achtergrond gedrongen door de verloren liefde tussen Vincent en Maria.

Oude verhalen en herinneringen nemen de plaats in van het verdriet om de donkere jongen. Maar ondanks alle verwarrende en liefdevolle gesprekken laat Ishmaël zich niet wegpraten.

De boeken van Otto de Kat (1946) worden veel gelezen en geprezen, vertaald in het Engels, Duits, Frans, Italiaans, Spaans en Zweeds, vaak genomineerd en herdrukt. Zijn laatste roman, De langste nacht, stond op de longlist van de Libris Literatuurprijs. In De eeuw van Dudok (2016) bundelde hij zijn eerdere romans tot vijfluik.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Bericht uit Berlijn.

 

1
Maria

‘Hij was een Fula. Hij was, want ik zie hem niet meer, ik weet niet of hij nog leeft, of waar. Hij verdween zomaar.
Hij was een soort zoon. Mooi woord is dat toch, zoon, er zit verlangen in. Zodra ik het zeg, zie ik hem ons pad op komen lopen, met een helm op zijn hoofd. Het regende, het was vlak voor Kerstmis. Ja, ik geef toe, het lijkt op het begin van een smartlap.
Toen ik opendeed, stond hij met een kaartje in zijn hand te wachten tot hij zou worden wegbezuinigd – een en al aarzeling, zonder enige overtuiging. Het dagblad Trouw wenst u goede feestdagen en een gelukkig Nieuwjaar.
Hij gaf het me zwijgend. Ik kon hem niet goed zien, het was donker, de klep van zijn helm was half voor zijn ogen gezakt. Het zwarte jasje en de zwarte broek maakten het allemaal niet opgewekter. Gelukkig Nieuwjaar, hoe somber kon je het iemand wensen.
Ik vroeg of hij z’n helm niet even wilde afzetten, dan kon ik beter met hem praten. De jongen deed het, en toen zag ik zijn gezicht. Klein en zwart, teruggetrokken, met ogen die niet naar mij keken, kort krullend haar.
“Vroeg op, hè, iedere dag, dan is er haast nog niemand op straat, toch?” Zoiets zei ik, praten lukte nog niet echt die eerste keer. Hij knikte alleen en glimlachte een beetje, een heel klein beetje. Met de regen erbij leek het meer op huilen. Ik gaf hem een tientje, en bedankte hem voor het brengen van de krant.
Hij wilde weggaan, hield wat onwennig het geld vast, frommelde het in zijn jaszak en gaf me toen met twee handen een hand. Ik zei dat hij terug moest komen als hij eens geen werk had. Ik zou hem misschien kunnen helpen. Waarom ik dat zei, ik heb het me vaak afgevraagd.

Dat er geen dag voorbijgaat dat ik hem niet mis, is toen begonnen. Een donkere jongen, helmdrager, opgegroeid aan de rand van de jungle, verzeild geraakt in een buitengebied van krantenlezende rijkdom. Natuurlijk keek hij me niet aan. Wat hij overal om zich heen zag, was al zo ongewoon.
De klank van zijn stem toen ik hem vroeg hoe hij heette.
Ishmaël. Licht nasaal sprak hij het uit, op de toonhoogte van een ander continent.
“Terugkomen hoor, wanneer je iets nodig hebt,” zei ik tegen hem. Wat was dat voor gekke zin? Wie nodigt nou toch een volkomen onbekende jongen uit om zomaar langs te komen. Was het impulsief, een opmerking vanuit een vreemde verlegenheid?
Toch was het precies zo bedoeld, zonder enige twijfel. De woorden overkwamen me, dat wil ik nog wel toegeven. Maar het was niet impulsief, ik weet zeker dat ze uitdrukten wat ik voelde.
Achteraf heb ik gedacht dat het te maken moet hebben gehad met de tijd van het jaar. Kerstmis, een vrolijk nieuwjaar voor de boeg. Alles was onder controle en ieder jaar ging het beter.
Dat is nu bijna acht jaar geleden. Acht, waarvan zeven gelukkig. Nou ja, natuurlijk niet voortdurend, zoiets bestaat niet. Maar ik zeg gelukkig, omdat het nu zo lijkt, het waren de jaren met Ishmaël, en als ik aan Ishmaël denk dan is het alsof iemand een lamp in me aandoet.

Wat verschrikkelijk lief van je, Vincent, dat je me wilt zien en aanhoren. En wat een goed idee om hier langs de dijk te gaan wandelen. Dat praat zoveel makkelijker en vrijer. Ik was al bang dat je me thuis in je studeerkamer zou ontvangen en dat ik dan ineens niet meer zou weten wat ik moest zeggen. Maar om zo met je te lopen, Vin, dat helpt om mijn gedachten te ordenen.
Vind je het goed dat ik je over Ishmaël vertel? Het lijkt wel of ik tot stilstand ben gekomen. Ik zoek een uitweg, probeer de geschiedenis met Ishmaël te begrijpen. Misschien kan jij eruit wijs, uit wat ik je wil vertellen, jij hebt je gespecialiseerd in andermans verhalen. Ik hoop dat jij me misschien kan uitleggen waarom hij is weggegaan. Ik woon in een huis dat vrij ver van de weg af ligt. Jij kent het niet. Een jaar of zes geleden zijn Maarten en ik verhuisd, waarschijnlijk weet je dat niet eens. Dertig kilometer stroomopwaarts, en je bent in een heel ander gebied, met een andere stad waar je boodschappen doet, en waar bijna niets je herinnert aan waar je vroeger woonde.
Je moet een grindlaantje over, met meer gras dan grind, aan beide kanten staan bomen en struiken. De tuin is nogal groot, dat zei mijn rug al jaren. Ik ben gestopt met tuinieren, in ons vorige huis deed ik er nog aan, maar deze tuin is afschrikwekkend, daar valt niet tegenop te werken.

[...]

 

© Copyright 2018 Otto de Kat

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum