Leesfragment: Glorie

12 maart 2018 , door Patricia Jozef
| |

Patricia Jozefs debuutroman Glorie is genomineerd voor de ANV Debutantenprijs én ze komt 15 maart naar Athenaeum Boekhandel. Tijd voor een fragment!

Glorie is een roman over twee personages die hun leven ingrijpend veranderen.
Marcel vervalst zijn cv en krijgt een prachtige baan aan de Antwerpse Teniersacademie. Wat begon als bedrog wordt een succes. Maar succes is nog geen garantie voor geluk.
Kunstenaar Bodine relativeert haar faam en cultstatus. In Berlijn ontmoet ze de wonderlijke directie van de Teniersacademie en belandt met hen in een lange autorit terug naar huis.
Verschillende ambities botsen. Wie manipuleert wie in dit humoristische verhaal?

N.B. U bent van harte welkom bij Athenaeum vs. Revisor: daar komen de Belgen, met Patricia Jozef, Sien Volders en Lenny Peeters - en interviewer Thomas Heerma van Voss. De toegang is gratis, aanmelden verplicht.

 

Marcel Jacobs

Je zou kunnen beweren dat dieren onsterfelijk zijn. Omdat ze louter bestaan als deel van hun soort. Als exemplaar.
En dat de mens sterfelijk is. Omdat zijn leven een eigen geschiedenis heeft van geboorte tot dood.
Je zou ook kunnen zeggen dat de grootheid van mensen erin ligt dingen voort te brengen die de stempel van onvergankelijkheid verdienen. Beroemd worden, iets doen waardoor je naam verder blijft leven. Een spoor nalaten. Iets belangrijks doen. Of tenminste iets doen.
Heraclitus vond dat alleen de besten echt mensen zijn. Met de besten bedoelde hij diegenen die zich voortdurend als besten laten kennen, degenen die onsterfelijke roem verkiezen boven het banale leven. De anderen, die tevreden zijn met wat de natuur hun aan bevrediging geeft , sterven als dieren.
Een maand geleden heb ik mijn moeder bijna vermoord. Per ongeluk. Het was nooit mijn bedoeling. Natuurlijk niet.
Niemand weet het. Mijn moeder misschien. Ze zegt er niets over.
Het leven zit vol leugens. Met de beste bedoelingen. Bij mij toch.
Ze hebben ook gevolgen. Onverwachte gevolgen.
Hoe een mens met leugens tot fantastische resultaten kan komen, daarvan ben ik het beste voorbeeld.
Ik was op weg naar een prachtige carrière.

Ik ben eenendertig en moet terug naar af. Als ik niet oplet, zal ik eindigen in een groene, pluchen leunstoel waarin tachtigjarigen hun dagen doorbrengen. Hier voor het raam op de tweede verdieping. Vandaag of morgen.
Marcel Jacobs werd op een maandagochtend in juni bevangen door fatale verveling.
Nochtans ben ik gezond. En er is Emmie, die eigenlijk Elisabeth- Marie heet, mijn vrouw, met een topfunctie in een groot bedrijf. Er is Mette, mijn kleine dochter. En er is Baba, mijn lamlendige stiefzoon. In deze volgorde hou ik van hen en in deze volgorde zal mijn heengaan een meer of minder tragische gebeurtenis betekenen.
‘Als ik morgen doodga, vertel dan aan de bomen hoeveel ik van je hield. Vertel het aan de wind. Maar vertel het alsjeblieft niet aan mijn kind, dat in de bomen klimt, of uit de takken valt, hoe het met haar vader was gesteld. Vertel het aan een dier, misschien alleen door het aan te kijken.’

Nog altijd weet ik niet wat er exact gebeurd is. Waarom er op die ene dag, pats-boem, een einde kwam aan mijn veelbelovende carrière op de Teniersacademie. Het begon in september, negen maanden geleden:

 

Ik ben de derde in de rij in de viswinkel. ik kom een stuk omega 3 kopen, voor mijn twee meisjes, voor hun gezondheid en voor mijn geluksgevoel.
Het is een Marokkaanse viswinkel. Ook de allochtoon kan hip worden in mijn stad. Het nieuws verspreidt zich als deze winkels bij jong en blank een vaste waarde worden.
In de toonbank beweegt een krab zoekend haar poten. Uit de plek waar vermoedelijk de mond van het dier zit, onder twee zwarte kraalogen, komen waterige belletjes. De krab brabbelt over het ijs waarin ze terechtgekomen is en dat ze de warme rotsen, het water en het zand mist. Ze vraagt of ik misschien meer kan vertellen over haar toestand en haar toekomst. Ik voel me laf wanneer ik wegkijk van het sympathieke dier dat zich ondanks haar uitzichtloze situatie beheerst gedraagt en verleg mijn blik naar de andere grijze en glibberige waren. Het is een wonder dat mensen in staat zijn om zich over deze kille schubbigheid heen te zetten en moeite doen van vis iets lekkers te maken.
Ik denk aan de slager in het noordelijk dorp waar ik opgroeide, aan de vrouw van de slager en hun zoon die één waren geworden met de slagerij. Hun blozende varkenswangen en hun gezicht met de kleur van koude hesp.
De dode vissenogen lijken geen vat te hebben op de verkoopster. Ze bedient haar klanten met een warme glimlach.
Er komt een jongeman binnen. Iemand die ik ken van de universiteit, maar wiens naam ik me niet kan herinneren. Hij vraagt: ‘Wat doe jíj hier?’ Alsof hij me tegen het lijf loopt in een viswinkel in Vladivostok. Nee, dat zegt hij niet, hij zegt eerst ‘Hey’. ‘Hey, wat doe jíj hier?’ Geen enkele aanspreking kan tegenwoordig zonder deze vlotte veeg. Iedereen joviaal.
Ik antwoord dat ik in de straat woon. Hij zegt daarop dat hij dat fantastisch vindt. Daarin heeft hij vast groot gelijk, maar ik kan niet bedenken waarom. Wanneer ik een stukje zwaardvis bestel, zegt hij: ‘Lekker’, en voegt daaraan toe dat je zulke vis niet gauw bij een andere winkel vindt, en dat hij daarom zo graag hier komt. ‘En, what’s up?’ vraagt hij dan, alsof we niet in een viswinkel in Vladivostok staan, maar in een saloon in de Old West. Honky tonk, denk ik. Mijn zwaardvis wordt ingepakt, ik betaal en zeg: ‘I am in between jobs.’
‘Super.’
Wat dan weer zo super is aan die ellende, krijg ik niet te horen. Hij vraagt aan de verkoopster of het moeilijk is om scheermesjes klaar te maken en wanneer ze antwoordt: ‘Kort, zoals mosseltjes, met look en peterselie’, bestelt hij voor acht personen.
‘Bij mij gaat het hard’, zegt hij.
Ik zeg dat het me spijt, maar dat ik haast heb.
‘Succes!’ roept hij me nog achterna. Nee, hij roept: ‘Hey, succes!’

Op straat spookt er een zin door mijn hoofd: het is de schijn van de verdienste en niet de verdienste zelf die wordt beloond.
Gedeprimeerd en op zoek naar afleiding bel ik mijn vrouw. Als ze vraagt waarom ik bel, begin ik over de keukentafel die ze wil laten maken met het hout van een dode eik uit de tuin van haar jeugd. Ze zegt dat ze me later zal terugbellen en ik voel schaamte. Mijn vrouw is aan het werk en ik begin op mijn moeder te lijken.

[...]

 

© Patricia Jozef, 2017

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum