Leesfragment: Henriëtte van Eyk. Vrouw tussen vier mannen

23 februari 2018 , door Aukje Holtrop
| | |

1 maart verschijnt Henriëtte van Eyk. Vrouw tussen vier mannen, een biografie door Aukje Holtrop. Lees bij ons alvast een fragment!

Ze is al bijna vergeten, haar boeken verstoffen in bibliotheken en antiquariaten. Maar in de jaren dertig, veertig, vijftig en zestig van de vorige eeuw was Henriëtte van Eyk een schrijfster die de ene bestseller na de andere schreef. Ze was een intrigerende vrouw, die ‘uit fatsoen’ (zoals ze zei) in de Tweede Wereldoorlog in het verzet zat en daar belangrijk en moedig werk verrichtte. Vier mannen hebben haar leven bepaald. Haar dierbare vader, directeur van een handelshuis in Amsterdam, ging door malversaties failliet, waarna hij met zijn schoonmoeder uit Nederland en uit Jets leven verdween. Haar broer Bert werd hoogleraar scheikunde, was travestiet en eindigde tragisch. Jean de Nève werd haar eerste man, een avonturier, schrijver en onverschrokken verzetsheld, die volkomen gebroken uit een Duits concentratiekamp terugkwam. Ten slotte was er haar grote liefde, Simon Vestdijk, de schrijver die hopeloos verliefd op haar raakte, maar haar uiteindelijk in de steek liet.

Haar leven was welbeschouwd tragisch – maar Henriëtte van Eyk wenste op geen enkel moment de moed te laten zakken.

N.B. 1 maart kunt u aanwezig zijn bij de presentatie van dit boek bij Spui25. 

 

Een

Jettie

Hoogstwaarschijnlijk stonden er op 15 februari 1897 een paar goede feeën bij het wiegje van Henriëtte van Eyk. Ze beloofden het kind een mooi en lang leven, ze zou gelukkig worden, boeken schrijven en beroemd zijn. En ze zou heel mooi worden, en lief, en elegant. Ze zou verliefd worden en bijzondere mannen zouden verliefd worden op haar. Haar leven zag er alleen maar zonnig uit, zonder één wolk. Lieve ouders, een prachtig huis in Amsterdam en geld genoeg voor uitstapjes met het rijtuig of een janplezier naar de zee en de duinen, familiefeesten, mooie kleren, een particuliere school. Bovendien zou er twee jaar later een broertje bij komen, Bertinus Jan, die Bertus of Bert werd genoemd en de beste vriend in haar leven zou worden.
De boze feeën stonden wat achteraf, maar ze spraken hun beloftes ook uit. Een gelukkig leven? Jet kon heel wat verdriet en ongeluk verwachten. Lieve ouders? Ook lieve ouders kunnen grote ellende veroorzaken. Grote liefdes? Het mocht wat. Die grote liefdes zouden haar allemaal in de steek laten. Bijna allemaal dan. Over het geld waren de feeën het meest uitgesproken: het zag er in het begin stralend uit, maar ze moest goed weten dat ze het grootste deel van haar leven de dubbeltjes en centen bij elkaar moest schrapen. Alleen met dat schrijven en die beroemdheid wisten ze niet goed raad. Uiteindelijk gaven ze toe dat het kind later wel beroemd zou worden, maar die roem zou snel verdwijnen als ze zou zijn gestorven.
Wat voorspelden de goede feeën eigenlijk? Levenslang geluk? Rijkdom? In haar jeugd heeft Jet van Eyk, die officieel Henrietta Catharina Maria van Eijk heette, veel geluk en rijkdom meegemaakt. Haar vader, Dirk van Eyk, was directeur van een bank annex wisselkantoor, waar effecten verhandeld werden en leningen afgesloten. Hij had twee broers en twee zusters en bestuurde met zijn broers en een zwager het bedrijf dat na zijn vaders dood in 1890 ‘Wed. P. van Eijk en zonen’ was gaan heten. Zo stond het ook op de gevelsteen in de nok van het kantoor dat op de Vijgendam stond, een deel van de Dam bij het Rokin, dat in 1957 zijn naam verloor. Dirks gezin heeft er nog even gewoond, en zoals Jet later schreef, ze was bijna op de Dam geboren.
Het werd de Nassaukade 109, een van de adressen waar Dirk met zijn gezin later naartoe verhuisde. In Jets herinnering was het een mooi groot huis, met een hoog, beschilderd plafond en half neergelaten ‘blauw-lancaster rolgordijnen’. Er lagen schepen in de gracht, er kwam een koopman met ‘mooiaarbei’ voorbij en ergens in de verte, op de Westermarkt misschien, speelde een draaiorgel. Ze herinnerde zich, schreef ze in Dierbare wereld, haar autobiografie uit 1973, hoe ze stomweg blij was geweest met alles om zich heen, binnen in huis ‘de veilige blauwe schemer, de rose hyacinten en buiten – als één groot avontuur – de zalige zonnige stad met schepen op het water en aardbeimannen en orgelmuziek’.
Jet hield met hart en ziel van Amsterdam. Ze heeft er, met tweemaal een onderbreking van een paar maanden – de eerste keer in 1936, toen ze na haar huwelijk in Londen woonde, en de tweede keer in 1939, toen ze in Parijs verbleef –, haar hele leven doorgebracht.
Op oude foto’s is te zien hoe leeg Amsterdam in die jaren was. Er liepen wel mensen op straat en langs de grachten, en op de Dam was altijd wel wat meer volk te zien, maar het was allemaal rustige drukte. Er moet weinig getoeter en gebel te horen zijn geweest, geen ronkend verkeer. Hoogstens wat geschreeuw en geroep op de markten en geratel van karrenwielen in de smalle winkelstraten rond de Dam, waar het wél druk was.
Ook de Nassaukade was honderd jaar geleden een rustige kade. Geen auto’s, geen brommers, alleen rijtuigen en wandelaars. Wél boten in de Singelgracht die de hele stad rond konden varen. In Amsterdam begon de elektrische tram pas in 1900 te rijden. Er waren paardentrams. Vlak bij het kantoor van Dirk van Eyk op de Dam was een halte waar zulke trams, met twee paarden ervoor, op passagiers stonden te wachten.
Wat Jet in haar vroege jeugd van de stad heeft meegemaakt, zal zich beperkt hebben tot de buurt rond haar huis vlak bij de Haarlemmerpoort aan het begin van de weg naar Haarlem. Het was geen uitgebreid stadsdeel. Achter de Nassaukade waren maar een paar straten met huizen; daarachter lagen uitgestrekte polders die in die periode in hoog tempo met nieuwe straten en huizen werden bebouwd.
In 1904, toen Jet zeven jaar oud was, verhuisde het gezin naar een prachtig huis vlak naast het Rijksmuseum en dicht bij het Vondelpark. Vóór hen lag nog steeds dezelfde kade, die bij hun nieuwe huis Stadhouderskade heette; achter hun huis groeide in snel tempo een wijk voor welgestelden.
Ze gingen wonen in een groot wit benedenhuis met een rondlopende balustrade langs de eerste etage, en met een grote tuin. Het huis staat er nog steeds (in tegenstelling tot het huis op de Dam) en het ziet er nog steeds monumentaal uit, ondanks de kantoorreclame op de gevel. Jet had een hekel aan het huis, ze hield niet van de gouden randjes waarmee het roomkleurig houtwerk in de kamers was afgezet en van de druiventrossen en hoornen-des-overvloeds waarmee de plafonds waren versierd. Voor haar gevoel was het huis te opgewonden, schreef ze in Dierbare Wereld.
Dirks gezin leefde in weelde. De twee kinderen Van Eyk, Jet en haar broer Bert, waren gewend aan personeel, aan rijtuigen, aan dure kleren (al had Jet een hekel aan de deftige bontkraagjes en bontmutsen die ze moest dragen), aan een kapper die aan huis kwam. Er was de Engelse juffrouw Dixon, die les aan huis gaf en die vanwege haar sentimentaliteit en zedepreken door Jet en Bert werd verfoeid.
Jets vader, Dirk, was een droomvader voor een klein meisje: hij droeg pakken ‘van ruige stof die in je wangen prikte, uit zijn vestzak bungelde een korte ketting met een ring en een gouden lelie, hij zwierde het huis in en uit met z’n hoed op z’n achterhoofd en z’n jas los over een schouder gegooid. Hij rook naar leer en zeep en tabak.’ En wat ook zo prettig was: hij was luidruchtig en vrolijk, je kon lachen met hem, en samen met zijn broers was hij een meester in het iemand uitlachen: urenlang een vervelende dominee op bezoek krijgen en beleefd luisteren en meepraten, en als de dominee weg is met de hele familie de dominee nadoen en de slappe lach krijgen. Niet zo’n aardige karaktertrek, vond Jets moeder, maar Jet vond het juist een énige karaktertrek. Jaren later schreef een nicht van Jet, die met een groot deel van de familie Van Eyk naar de Verenigde Staten was verhuisd, over haar neven als ‘a jolly lot of charming and gallant, never-do-wellers. Handsome and glib, they seldom told the truth about anything.’ Echte Van Eyks dus. Op foto’s is Dirk van Eyk een leuke man, met donkere krullen, een elegante snor en heel lichte ogen. Net zulke ogen als Jet, zoals Jet vaststelde toen ze eens goed in de spiegel naar zichzelf keek.
Jets moeder, Anna Muller, die in de familiekring Anneco werd genoemd, kwam uit een heel ander milieu. Haar vader was diamantslijper en makelaar en had een loodgietersbedrijf aan de Bloemgracht in de Amsterdamse Jordaan. Hij had zeven kinderen, twee zoons en vijf dochters. Anna was in Jets beschrijving mooi en lief, ze had blond krulletjeshaar en ze was overdreven bezorgd. De kinderen mochten heel veel niet, omdat er overal gevaren dreigden: kouvatten, insecten, zonnesteken, verdrinken. Een op het oog heel teer en zwak mevrouwtje, maar als het erop aankwam was ze taai en sterk.
Jet was dol op haar moeder en is dat haar leven lang gebleven.

 

© 2018 Aukje Holtrop

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum