Op 14 september verschijnt Nazim Hikmets Het epos van sjeik Bedreddin. Lees bij ons de eerste pagina's.
Het epos van sjeik Bedreddin, dat Hikmet in 1936 schreef in de gevangenis van Bursa, is een poëtische, autobiografische raamvertelling, waarin droom en werkelijkheid en verleden en heden verstrengeld raken. Het verhaal begint als de dichter in de cel, die hij deelt met achtentwintig medegevangenen, op zijn bed ligt te lezen in een verhandeling over sjeik Bedreddin en diens opstand in het Osmaanse Rijk van de veertiende eeuw. Hij reflecteert op de tekst en weidt uit over het boerensocialisme, maakt een vergelijking met de sociale strijd in de huidige tijd, en zet op deze wijze direct de toon: 'Ik ga jullie een verhaal vertellen over een strijd, een strijd in onze eigen geschiedenis, maar die nog altijd niet gestreden is, want ook wij voeren die.' Het epos van sjeik Bedreddin is een ontmoeting tussen twee beroemde Turkse revolutionairen, Bedreddin die zijn strijd tegen de sultan met de dood door ophanging moest bekopen, en Hikmet die vanwege zijn pennenstijd tegen het autocratische regime van de Turkse Republiek lange tijd in gevangenschap en ballingschap moest doorbrengen. Het vertelt tevens de rode draad van de geschiedenis van het Turkse volk, waarbij Hikmet zijn lezers oproept om voorwaarts te gaan, en vooral niet te vergeten.
[...]
Mijn hoofdpijn was plotseling gezakt. Ik stond op van mijn bed. Liep naar de persoon aan het raam. Hij nam me bij de hand. We verlieten de slapende cel met het zwetende beton en de overige achtentwintig mannen. Plotseling trof ik mezelf aan op de rotsen die we nooit kunnen zien, bij de plek waar de zee onze muur raakt. En terwijl we ons stilletjes over de golven van de donkere zee voortbewogen, begaf ik mij in gezelschap van de volgeling van Börklüdje naar het verleden, naar jaren terug, naar eeuwen geleden, naar de tijd van sultan Mehmet Tsjelebi. En deze reis is het avontuur waarover ik u wil vertellen. Het schouwspel van geluiden, kleuren, bewegingen en vormen dat ik op deze reis zag, zal ik stukje bij beetje proberen te beschrijven in grotendeels – volgens een aloude gewoonte – geordende lange en korte regels, nu en dan op rijm. Het gaat zo:
1 De sofa bekleed met zijde uit Bursa, twijgen in rood en groen, aan de wand een blauwe tuin van tegels uit Kütahya, in de zilveren kannen de wijn, op de koperen schalen goudbruin gebraden lammeren. Sultan Mehmet Tsjelebi, die zijn eigen broer Musa had gewurgd met de pees van een boog en de wassing verrichtte met het bloed van zijn broer in een bekken van goud, besteeg de troon en was vorst. Tsjelebi was de vorst maar in het land van Rode Osman was het de wind die zijn dorre schreeuw, zijn doodslied blies; was het licht in de ogen van de boer het leengoed zijn zweet de pacht; waren de kruiken kapot en verdroogd; stonden ruiters bij de bronnen hun snorren te strijken; hoorde de reiziger langs de wegen de jammerklacht van de mens zonder land en van het land zonder mens. En toen aan het eind van de wegen aan de poort van de vesting de zwaarden kletterden, de schuimbekkende paarden hinnikten, had op de markt elk gilde de hoop op een eigen meester verloren. Kortom, er waren de vorst, de pacht, de wind, en de klacht. 2 Dit meer is het meer van Iznik. Het is kalm, donker en diep; als een waterbron in de bergen. Onze meren hier zijn in dampen gehuld. Hun vis smaakt naar niets, hun moerassen verwekken malaria, en de mens van het meer sterft voor zijn baard vergrijst. Dit meer is het meer van Iznik. Aan zijn oever ligt de stad Iznik. In de stad Iznik lijkt het aambeeld van de smeden op een gebroken hart; lijden de kinderen honger; lijkt de boezem van de vrouwen op verdorde vis en zingen de jongeren niet. Deze stad is de stad Iznik. Dit huis is een huis in de gildewijk. In dit huis woont een oude man met de naam Bedreddin. Zijn postuur is klein zijn baard is lang zijn baard is wit. Zijn scheve kinderlijke ogen staan schrander en zijn gele vingers lijken op rietstengels. Bedreddin zit op een witte schapenvacht. Hij schrijft in Perzisch schrift zijn Ingevingen. Zij zitten voor hem geknield en kijken naar hem zoals je naar een berg kijkt. Hij kijkt: de lange magere Börklüdje Mustafa met zijn geschoren hoofd en borstelige wenkbrauwen. Hij kijkt: de haviksneus Torlak Kemal… Zij kijken zonder verveeld te raken, zonder genoeg te krijgen van het kijken naar Bedreddin, de balling van Iznik… [...]
De sofa bekleed met zijde uit Bursa, twijgen in rood en groen, aan de wand een blauwe tuin van tegels uit Kütahya, in de zilveren kannen de wijn, op de koperen schalen goudbruin gebraden lammeren. Sultan Mehmet Tsjelebi, die zijn eigen broer Musa had gewurgd met de pees van een boog en de wassing verrichtte met het bloed van zijn broer
in een bekken van goud,
besteeg de troon en was vorst. Tsjelebi was de vorst maar in het land van Rode Osman was het de wind die zijn dorre schreeuw, zijn doodslied blies; was het licht in de ogen van de boer het leengoed zijn zweet de pacht; waren de kruiken kapot en verdroogd; stonden ruiters bij de bronnen hun snorren te strijken; hoorde de reiziger langs de wegen de jammerklacht van de mens zonder land en van het land zonder mens. En toen aan het eind van de wegen aan de poort
van de vesting de zwaarden kletterden,
de schuimbekkende paarden hinnikten, had op de markt elk gilde de hoop op een eigen meester
verloren.
Kortom, er waren de vorst, de pacht, de wind,
en de klacht.
Dit meer is het meer van Iznik. Het is kalm, donker en diep; als een waterbron in de bergen.
Onze meren hier zijn in dampen gehuld. Hun vis smaakt naar niets, hun moerassen verwekken malaria, en de mens van het meer sterft voor zijn baard vergrijst.
Dit meer is het meer van Iznik. Aan zijn oever ligt de stad Iznik. In de stad Iznik lijkt het aambeeld van de smeden op een gebroken hart; lijden de kinderen honger; lijkt de boezem van de vrouwen op verdorde vis en zingen de jongeren niet.
Deze stad is de stad Iznik. Dit huis is een huis in de gildewijk. In dit huis woont een oude man met de naam Bedreddin. Zijn postuur is klein zijn baard is lang zijn baard is wit. Zijn scheve kinderlijke ogen staan schrander en zijn gele vingers lijken op rietstengels.
Bedreddin zit op een witte schapenvacht. Hij schrijft in Perzisch schrift zijn Ingevingen. Zij zitten voor hem geknield en kijken naar hem zoals je naar een berg kijkt. Hij kijkt: de lange magere Börklüdje Mustafa met zijn geschoren hoofd en borstelige wenkbrauwen. Hij kijkt: de haviksneus Torlak Kemal… Zij kijken zonder verveeld te raken, zonder genoeg te krijgen van het kijken naar Bedreddin, de balling van Iznik…
Copyright © 2011 Nazim HikmetCopyright Nederlandse vertaling en inleiding © 2018 Sytske Sötemann