Nu in de winkel: Het meisje dat ik achterliet van Shūsaku Endō in de vertaling van Maria Smolders. Lees hier alvast een fragment!
Het meisje dat ik achterliet (1963) van de veelgeprezen Japanse schrijver Shūsaku Endō is een aangrijpende roman over de keuzes van jonge volwassenen die leren wie ze zijn en wat ze willen in het leven. Het verhaal gaat over een weinig gemotiveerde student, Tsutomu Yoshioka, die gebukt gaat onder een gebrek aan geld en een behoefte aan seks. Hij heeft een kortstondige affaire met Mitsu, een naïef plattelandsmeisje. Ze delen het bed, hoewel zij daar nog niet aan toe is. Daarna laat hij haar vallen en zij blijft achter, hopend dat hij bij haar terug zal komen. Yoshioka vindt uiteindelijk een goede baan en legt het aan met het nichtje van de directeur van het bedrijf waar hij werkt, zich ervan bewust dat hem dat zal helpen in zijn verdere carrière. Na verloop van tijd raakt Yoshioka overmand door een gevoel van eenzaamheid en spijt om het meisje dat hij achterliet.
Nu er zoveel tijd is verstreken is het moeilijk om in mijn herinnering terug te halen hoe dat meisje eruitzag op de dag dat we elkaar leerden kennen. Als het echte liefde was geweest zouden de eerste aanraking van onze vingers en haar gelukkige glimlach bij onze eerste ontmoeting waarschijnlijk voor de rest van mijn leven in mijn geheugen gegrift zijn, maar dit meisje was voor mij niet meer dan een eendagsvlieg. In yakuza- taal ‘een scharrel’, ‘een buit’... het was een meisje dat je weggooide als een leeg sigarettendoosje dat ’s nachts op een perron waar de laatste trein net is gepasseerd door de kille wind wordt weggeblazen.Maar het is niet zo dat er van die vage herinnering geen enkele indruk is achtergebleven. De plek die ze had aangewezen voor onze ontmoeting was in de buurt van waar ze woonde, voor het station van Shimokitazawa (Mitsu had geschreven dat ze de weg kwijt zou raken in drukke wijken waar ze niet vaak kwam zoals Shinjuku en Shibuya). Ik weet nog dat het vieze stationstoilet vlak naast me een scherpe ammoniaklucht verspreidde, en dat er iedere keer als er een trein knarsend voorbijkwam van de elektrische leidingen boven mijn hoofd zwarte druppels voor mijn versleten schoenen op de grond vielen. Dit was een normaal beeld in een buitenwijk van Tokio die nog niet was hersteld van de oorlogsschade, en het was een omgeving die in mijn wankele gemoedstoestand precies paste bij deze ontmoeting.Ik doorzocht de zak van mijn groezelige regenjas en controleerde hoeveel geld ik had. Ik was blij dat we niet hadden afgesproken in een café. Het was nergens voor nodig om op zo’n plek je geld te verspillen aan twee kopjes slappe koffie van maar liefst dertig yen, want als studenten kenden wij plaatsen waar je goedkoper uit was. Ik weet nog dat het op de klok bij het kaartjesloket al half zes was, de tijd van onze afspraak.In haar brief had Mitsu geschreven dat ze op kantoor werkte bij een fabriek in Kyodo, en dat ze pas weg mocht als ze klaar was met haar taken. De brief bestond uit tien velletjes goedkoop papier in een bruine envelop van vijf yen, en was geschreven in het handschrift van een leerling van de tweede klas van de lagere school.Zitten er op de universitijt ook fans van Setsuko Wakayama? Op mijn vrije dag heb ik de film Blauwe Bergen met Setsuko Wakayama gezien. Ik was heel erg onder de indruk. Het liedje ken ik van buiten en dat zing ik soms onder het werk. Behalve van Setsuko-san hou ik ook van een nieuwe filmster, Koji Zuruta. In plaats van universiteit had ze universitijt geschreven, ze had het verkeerde karakter gebruikt voor vrije dag, en waar Nagashima en ik vooral om hadden moeten lachen was dat ze Zuruta had geschreven in plaats van Tsuruta.‘Dat is nog het ergste type... zo’n onnozel iemand.’ Zelfs Nagashima dreef de spot met mij. ‘Ga je soms voor schildpad spelen?’‘Voor schildpad spelen’ was in die tijd geheimtaal onder studenten, waarbij een meisje werd vergeleken met een haas die werd achtervolgd door een schildpad.‘Kijk naar jezelf,’ reageerde ik. ‘Jij kunt niet eens een onnozele griet versieren.’Maar terwijl ik op haar stond te wachten en de penetrante geur van het stationstoilet doordrong tot in mijn neusgaten dacht ik terug aan die woorden van Nagashima en kreeg ik opeens een hekel aan mezelf dat ik zo ver was gegaan om aan een meisje te komen.Het was al ver over half zes. Tussen de mensen die met afgezakte schouders door de poortjes naar buiten stroomden en zich naar links en rechts verspreidden zat niemand die leek op Mitsu Morita. Aan de andere kant van de overweg stopte een reclamebusje en de bestuurder draaide de luidspreker mijn kant op en zette een plaat op van een grijsgedraaid populair liedje. Ik nam me voor nog één trein af te wachten en als er dan nog geen spoor was van Mitsu, naar huis te gaan.Slappeling die je bent, schold ik mezelf uit. Eigen schuld dikke bult. Je bent maar een doodgewone student...Op dat moment zag ik twee nerveus rondkijkende meisjes de spoorweg oversteken en iets vragen aan de man van het reclamebusje. Hij wees mijn kant uit en ik dacht meteen, aha, dat moet haar zijn. Ik wist niet wie van de twee Mitsu Morita was, maar het ene meisje liep achter het andere alsof ze zich wilde verschuilen. Toen ze voor me stonden trokken ze een benauwd gezicht en pakten elkaars hand vast.‘Vraag jij het maar,’ fluisterde het kleinste, mollige meisje met vlechten tot op haar schouders tegen het andere.‘Nee joh... vraag jij het maar.’Ondertussen monsterde ik hun kleren en hun schoenen. Ze droegen allebei een oranje sweater en een zwarte rok van het soort dat je in iedere buitenwijk op de markt voor het station kon kopen. In de kousen onder die rok zaten slobberige plooien, die ongetwijfeld werden veroorzaakt door de rubberen band waarmee de kousen boven de knie op hun plaats werden gehouden. Het waren meisjes met een doorsnee gezicht die je in iedere buitenwijk van Tokio kon tegenkomen. Van die meisjes die werkten in een biljartzaal of pachinko-hal, en die op zondag met korting naar de bioscoop gingen en het pasgedrukte programmaboekje mee naar huis namen alsof het iets bijzonders was. ‘Wat ben ik diep gezonken,’ mompelde ik. ‘Dieper kan het niet.’ Ik dacht dat ik dan maar moest zorgen dat het vandaag niet nog erger werd. Dan maar degene kiezen die er het minst onaantrekkelijk uitzag.‘Ben jij Mitsu Morita?’De meisjes knikten met een benauwd gezicht. Het meisje zonder vlechten had iets sprekendere gelaatstrekken.‘Wie van jullie is nou Mitsu Morita? Ben jij dat?’De dobbelsteen bracht me geen geluk. Het boerenmeisje met de kinderachtige vlechten was Mitsu Morita.‘En waarom zijn jullie met z’n tweeën?’‘Zij wilde dat ik meeging. Ik zei het toch.’ Het tweede meisje keek boos en mompelde: ‘Ik had helemaal geen zin om mee te gaan.’Ik had me er van begin af aan bij neergelegd dat ik geen voorname rijkeluisdochter zou ontmoeten en dat ik, zoals Nagashima snerend had gezegd, natuurlijk een afspraakje zou hebben met een onnozel grietje, maar bij het idee dat ik alleen met Mitsu Morita zou achterblijven werd ik overmand door zelfmedelijden, of zo’n mengeling van ontgoocheling en leegte die je voelt als je denkt dat je bent gezakt wanneer je je eigen naam niet terugvindt op een lijst van geslaagde kandidaten.‘Mitchan, ik ga nu, goed?’ kondigde het andere meisje met iets van ontzag in haar blik naar mij haar vertrek aan.‘Nee... dat kun je niet maken, Yotchan.’Met een verwarde blik greep Mitsu haar vriendin vast, maar die duwde haar hand weg en rende de stationstrap op. Boven ons knarsten de elektriciteitsdraden omdat er een trein voorbij reed, en een opwaaiende flard papier bleef hangen aan Mitsu’s korte benen, die onder haar rok uitkwamen. Ik keek naar de oranje slobberkousen en werd overvallen door een lamlendig gevoel.‘Jeetje. Nou is Yotchan vertrokken,’ mompelde Mitsu en schopte met haar schoen tegen de stoep.‘Wat is er? Heb je nog nooit met een jongen afgesproken?’‘Zoiets heb ik... Ik ben nog nooit...’‘Ga je dan op je vrije dag alleen naar de bioscoop?’‘Nee, met Yotchan,’ zei Mitsu, voor het eerst met een lach, en op haar gezicht verscheen een perfecte mengeling van domheid en goedgelovigheid. ‘Op vrije dagen ga ik samen met Yotchan.’We konden niet eeuwig naast die stinkende plee blijven staan, dus ik zette me in beweging. Mitsu liep als een braaf hondje achter me aan.‘Waar gaan we heen?’‘Ergens waar je verrast zult worden.’ Dat flapte ik eruit omdat ik me plotseling herinnerde wat Kim-san die ene avond had gezegd. ‘Wat ben je toch dom! Je bent een sukkel! Maakt niks uit, zomaar wat gelul,’ had hij toch gezegd? Ik kreeg opeens medelijden met mezelf omdat ik zo gretig had staan wachten op dit meisje met haar onnozele gezicht. Maar ik kon haar nu niet doodleuk dumpen.Tegen de tijd dat we aankwamen bij het station van Shibuya was het al avond. Van het perron kwam een stroom mensen de trap af, die na een lange dag werken met een chagrijnig gezicht duwend en dringend haastig op weg waren naar huis. In die drukte deed Mitsu Morita haar best om me niet uit het oog te verliezen. Ze dribbelde met haar korte benen achter me aan om mijn grote passen bij te houden.‘Er hangt een zweetdruppel aan je neus.’ Op deze avond aan het eind van de herfst was het al vrij koud op het plein met het standbeeld van Hachiko, maar er zaten zweetdruppels op Mitsu’s mopsneus. Op het plein waren jongens en meisjes verzameld die stonden te trappelen van de kou.‘Ik ben nog bijna nooit op zo’n drukke plek geweest. En jij?’‘Ja hoor, ik wel. Ik heb hier zelfs ooit loten verkocht. Ik moet wel bijverdienen anders kan ik niet naar de universiteit.’Ik praatte nu minder formeel omdat ze waarschijnlijk geen rijkeluisdochter was en ik geen enkele moeite hoefde te doen om bij haar in de smaak te vallen.
[...]
© Copyright 2019 Nederlandse vertaling Maria Smolders en uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam© Copyright 1964, 1994 Shūsaku Endō