Leesfragment: Hier

08 april 2018 , door Joke van Leeuwen
|

Op 10 april verschijnt Joke van Leeuwens nieuwe boek Hier. Wij publiceren voor.

Hier is het huis aan de grens waar Stamvader woont. Van generatie op generatie lijkt het leven in het naburige dorp onveranderlijk, de mensen vieren er jaarlijks hun feesten. Stamvader is van elders gekomen om de grens te bewaken, en voert alles volgens de regels uit. Vreemdelingen zijn niet welkom, smokkelen is verboden, wantrouwen is zijn werk. Wanneer hij hulpbehoevend wordt, volgt zijn zoon Bardo hem op en zorgt diens vrouw Mara voor haar eigenwijze schoonvader, terwijl ze op betere tijden blijft hopen. Licht en warmte komen van Kleine, hun dochtertje, dat de barrières leert kennen, maar speels en onbevooroordeeld tussen iedereen door vlindert. Waarom trekken mensen grenzen? Wie meent bij welke kant te horen?

N.B. Wij publiceerden eerder voor uit Feest van het begin en bespraken De onervarenen voor u.

 

Tegen de veertig is Stamvader, en hij staat nog op zijn benen als hij wordt tewerkgesteld als beëdigd controleur der grensovergangen van de staat en naar een omgeving moet verhuizen waarmee hij geen enkele band heeft, want te veel bekenden in de buurt zal er volgens zijn meerderen toe kunnen leiden dat hij weleens een oogje dichtknijpt, al heeft hij zelf niet de minste behoefte om dat te doen, integendeel, maar het zijn nu eenmaal de regels. En zo is hij hier beland, aan de andere kant van het land, in de buurt van het dorp met de twee feesten. Onna, zijn veel jongere vrouw, net bevallen van Bardo, is hem met achter haar blik verschanste tegenzin gevolgd, maar als de meubels een plaats hebben gekregen, begint ze meteen met het wieden van het onkruid in de verwaarloosde tuin. In het midden van het grasveld, zichtbaar vanuit de keuken, schept ze een cirkel aarde kaal en plaatst ze er een laag hekje van dun gaas omheen zodat de planten die zijn meeverhuisd ongestoord aan de nieuwe grond kunnen wennen.
Terwijl ze met een lepel kuiltjes voor hun wortels schept, denkt ze aan de bekenden in het dorp van haar jeugd, die nieuwe ervaringen met elkaar zullen delen waarvoor haar oren hier te ver weg zitten. Langzaam maar zeker zal haar ontbreken geen ontbreken meer zijn en zal de herinnering aan haar verschrompelen tot een paar onbeduidende maar hardnekkige anekdotes:
– Dat ze eens in het huis van een vriendinnetje de wc niet op tijd had kunnen vinden en de hele klas het de volgende dag wist.
– Dat ze, tegen de traditie in, niet afwachtend bleef, maar een vergeefs briefje schreef aan een jongen die haar bloesemende lijf zo tot in alle uithoeken deed smachten dat er geen eten meer bij kon.
– Dat de oude makkers van haar man uit het weeshuis tijdens het lopend buffet ter ere van hun huwelijk, toen iedereen met een volgeladen bord in de ene hand, een glas in de andere en vork en mes onder de oksels een landingsplaats zocht, veel te hard ‘Niet lullen maar vullen’ begonnen te brullen.
Hier wonen landgenoten die veel beter weten waar ze zijn.

Als kleine jongen steekt Bardo, wanneer hij op Onna’s brede schoot zit, graag zijn vingertjes in het klamme goot- je tussen haar borsten. En als hij met zijn hoofdje op het kussen van haar buik ligt, voelt hij haar adem deinen onder haar naar zoet zweet ruikende jurk en hoort hij haar darmen soms zachtjes borrelen terwijl ze door zijn dunne haar woelt. Hij weet dan nog zeker dat het leven een feest is, met een moeder die zo heerlijk door zijn haren woelt en een vader die mooie stempels zet op onbegrijpelijke papieren.

Acht jaar is hij en hij kan de tijd allang benoemen, als zijn moeder zoals elke week op woensdag naar de middagmarkt in het dorp fietst. Hij kijkt haar na, haar statig rechte rug in een heldergroene jas, haar handen aan een hoog stuur.
De hond die achter het douanehuisje in een kooi zit wordt er rusteloos van. Stamvader heeft hem een jaar eerder aangeschaft en afgericht, omdat zijn meerderen de grensovergang waaraan hij werkt te onbeduidend vinden voor twee wachters. Zijn hond is een collega op vier poten, die hem helpt met het tegenhouden van smokkelaars, een in zijn ogen belangrijke nevenfunctie waarvoor bij zijn meerderen geen belangstelling bestaat, omdat ze het kruimelwerk noemen. Hij heeft zijn hond Hond genoemd, want een andere naam zou kunnen duiden op onderlinge betrokkenheid buiten het werk om, en hij wil vermijden dat er op die manier over hem en zijn hond wordt gesproken.

Bardo mag nooit mee naar de markt, want als hij achterop zit met zijn benen in de lubberende dubbele fietstas, blijft er niet genoeg plaats over voor de boodschappen. Hij weet dat hij een uur alleen thuis zal zijn, en dat zijn vader verderop in het douanehuisje zit en niet gestoord mag worden, behalve als het echt nodig is.
Meestal is het niet echt nodig.
Hij ligt een poosje op de bank naar het plafond te staren en zich te verbeelden dat hij erop kan lopen zoals de vliegen, langs de hanglamp die ondersteboven een paddenstoel wordt. Daarna slentert hij door de tussendeur naar de achterkamer met het smalle raam in de hoek, dat minder licht binnenlaat dan het brede in de voorkamer.
Er staat een bureau waar zijn vader zelden aan zit en dat zijn moeder niet mag gebruiken, want de achterkamer is haar terrein niet. Om iets op te schrijven gaat ze aan de keukentafel zitten of voorovergebogen op de bank met haar blad papier op de salontafel, die de vorm heeft van een schilderspalet met een uitvergroot duimgat erin.
Uit zijn slaapkamertje haalt hij een zacht balletje en probeert dat door het gat in de salontafel te mikken, telkens weer: mikken, oprapen, mikken, en bij elke voltreffer juicht hij zichzelf toe alsof hij een menigte is.
Opeens heeft hij er genoeg van, hij gaat weer languit op de bank liggen en kijkt door het raam naar de haastige wolken. De stilte binnen suist, tot de klok met een zon en een maan op de wijzerplaat begint te reutelen en het nieuwe uur slaat.
Zijn moeder moet terugkomen, maar ze komt niet. Hij loopt naar het douanehuisje om tegen zijn vader te zeggen dat ze er nog steeds niet is, en ziet binnen een vreemde vrouw met gebogen hoofd naast de kachel staan, op een plastic kleed met rozen. Van onder haar kleren stroomt iets vettigs langs haar benen haar schoenen in. Zijn vader kijkt naar haar alsof dit de bedoeling is en merkt zijn zoon niet op.
Misschien is wat hij hem wil zeggen niet echt nodig genoeg om hem te storen. Wat hij met die vrouw doet is misschien wel echt nodig.
In de slaapkamer van zijn ouders opent hij de klerenkast met zijn moeders jurken. Aan de binnenkant van de deur zit een manshoge spiegel. Hij trekt zijn schoolbloes en zijn onderhemd omhoog, bestudeert van dichtbij hoe zijn ademhaling de heuvel van zijn kleine buik in beweging houdt en denkt aan de vrouw op dat vettige kleed.
Zijn moeder is er nog steeds niet.
Weer loopt hij naar zijn vader toe. Halverwege ziet hij dat die op hem afrent en dat de hond achter het douanehuisje zijn plas niet meer kan ophouden.

Ze rijden in zijn oude auto naar een stad die twintig kilometer van het dorp verwijderd ligt. Daar is een ziekenhuis met weeë geuren in de gangen. Patiënten die op verrijdbare bedden in de gang geparkeerd staan wachten op hun beurt om achter een deur te verdwijnen, en ook zijn vader verdwijnt achter een deur en laat hem zitten op een bank in een wachtruimte. Een verpleegster ontfermt zich over hem, ze doet vriendelijk, haar adem ruikt bedorven, ze aait over zijn haren, dat mag alleen zijn moeder doen.
Die is geschept, hoort hij, maar hij weet niet wat daarmee wordt bedoeld, scheppen doe je met een lepel, en in de bruinkoolmijn doen ze het met een groot scheprad.

Vijf dagen later wordt de kist met Onna erin aan de andere kant van het land in een kuil neergelaten. Onna’s familie en alle mensen die ze van vroeger heeft gekend moeten erlangs lopen en een beetje aarde op zijn moeder gooien. De wind woelt door zijn haren.
Nu moet je groot zijn, zegt Stamvader als ze weer thuiskomen.

Dit beeld blijft Bardo later voor zich zien: zijn moeder fietst waardig weg, op het zadel dat onder haar achterwerk onzichtbaar is geworden, ze kijkt even naar hem om, maar haar liefhebbende blik is net zo verbleekt als op het fotootje dat zijn vader ooit tegen het behang heeft geprikt, met een punaise dwars door haar permanent.

 

© 2018 Joke van Leeuwen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum