Leesfragment: Hoe alles hier verandert

16 april 2018 , door Antjie Krog
| | |

19 april wordt de Gouden Ganzenveer uitgereikt aan Antjie Krog. Aan de vooravond hiervan, 18 april, wordt haar nieuwe bundel (vertaald door Robert Dorsman), Krogs eigen selectie uit haar non-fictie, gepresenteerd. Lees bij ons alvast een fragment!

Dat Antjie Krog behalve een begenadigd dichter ook een voortreffelijk non-fictieschrijver is, bewees ze met haar geëngageerde drieluik over Zuid-Afrika. Voor Hoe alles hier verandert maakte ze een persoonlijke keuze uit De kleur van je hart, Een andere tongval en Niets liever dan zwart en schreef ze een aangrjipend voorwoord. Het resultaat is een intrigerend nieuw werk dat niets aan kracht heeft ingeboet, omdat de kwesties die Krog zo lucide beschreef nog altijd actueel zijn.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Krogs dichtbundels Waar ik jou van word en Medeweten en haar boek Niets liever dan zwart.

 

Ten geleide

Een bezoek aan mijn geboortestad

‘Zie hoe alles hier verandert…’

De laatste dag van mijn bezoek. Ik tref mijn moeder in de keuken van het verzorgingshuis waar ze op een primus speciale pap van maïsmeel kookt. ‘Er is vandaag geen stroom,’ zegt ze terwijl wij beiden zien hoe de mouw van haar ochtendjas ineens vlamvat. Ze lijkt haar hand niet te kunnen bewegen, ik ren eropaf, o God, geen water in de kraan, schreeuw ik, waarop de verpleegkundige kalm en vaardig de kan met drinkwater over haar arm giet.
‘Na het ontbijt moet je me maar meenemen voor een ritje door de stad, dan laat ik je zien hoe ze alles naar z’n mallemoer hebben geholpen.’
Mijn moeder is een expert waar het gaat om ‘ze’ en eenmaal in de auto komt er geen einde aan haar woede. In de hoofdstraat zijn de bekende plaatselijke familiebedrijven veelal verdwenen. De meeste winkels zijn karakterloze zaken gerund door Chinezen ‘en alle winkels verkopen dezelfde goedkope troep — wat valt er dan in vredesnaam nog te kiezen?’
‘Koopt iedereen bij de Chinezen?’ vraag ik de verpleegkundige.
‘Ja, het is er goedkoop, vooral plastic spullen.’
Mijn moeder kijkt me aan alsof ze wil zeggen: zie je nou wel? Bij ons thuis stond het woord ‘plastic’ voor alles wat minderwaardig, namaak en dus verachtelijk was. Mijn vader was schapenboer en mijn moeder maakte praktisch alles wat we aten zelf. Ons keukengerei was gemaakt van hout, metaal of zilver. Ze kookte in pannen van Duits staal en we aten van Engels porselein.
De trottoirs die we passeren staan vol met geïmproviseerde stalletjes waar mensen eten kopen, hun mobiele telefoon laten opladen, of hun haar laten vlechten. Er wordt gelachen en gepraat.
‘Kijk ze nou toch eens! Hoe ter wereld kunnen die zorg dragen voor de documenten in het Afrikaans over de Anglo- Boerenoorlog die ik het museum heb nagelaten? Laat staan dat ze zorg dragen voor het museum zelf! Wie restaureert de oude zandstenen Nederduits Gereformeerde kerk in het centrum? Zouden ze het merken als de klok die elk uur tot in mijn appartement te horen was er ineens mee ophield?’ Mijn moeders stem klinkt fel. Ze heeft haar armen over haar borst gevouwen en kijkt argwanend naar de zwarte mensen die bij de stopstraat om de auto krioelen.
Door toedoen van zwervers is het treinstation platgebrand en de resten staan daar maar, de zandstenen muren zwartgeblakerd, de fundering doet dienst als toilet. ‘Weet je, ze wonen in een gebouw totdat het is uitgewoond — geen benul van onderhoud. De stad staat vol lege gebouwen, geraamten waar een bestemming voor wordt gezocht. Jouw middelbare school is nu een kantorencomplex, het oude nonnenklooster een centrum voor beroepstrainingen, de pastorie een autobandenzaak…’
Op straat is het een drukte van belang van auto’s en mensen: ‘Zie je nou!? Waar zijn de blanken? Waar zijn wij? Op het eerste gezicht voert zwart de boventoon in de stad!’
‘Maar op de verjaardag van uw zoon waren toch heel wat blanken?’
‘Ja, maar we zijn als insecten levend onder een steen — pas wanneer die wordt opgetild, zie je ons rondkruipen…’
Vlak voordat ik vertrek, zet ik een cd op die ik tijdens mijn verblijf in Duitsland bij Dussmanns kocht: Die Winterreise — Im Schatten des Krieges, gezongen door de tenor Peter Anders met pianobegeleiding van Michael Raucheisen en opgenomen terwijl de Russen Berlijn steeds verder in hun ijzeren greep kregen.
Mijn moeder ligt op bed. Haar arm zit in verband. Ze houdt de lichte sprei in haar broze reumatische vingers. Bij ‘Gute Nacht’, het eerste lied, worden we allebei ineens getroffen door hoe tenor Anders het woord ‘Fremd’ uitspreekt: ‘Fremd bin ich eingezogen, / fremd zieh’ ich wieder aus.’ Zo ‘fremd’ zijn wij in dit land, ons land, altijd geweest.

Was soll ich länger weilen,
dass man mich trieb hinaus?
Lass ihre Hunde heulen
vor irre Herren Haus!

Bij Anders’ mooie aspiratie van de ‘h’ kijken we elkaar aan, mijn moeder en ik, en word ik me bewust van de radeloosheid in onze ogen. Hoe zin te maken van ons leven? Wat zitten we hier in dit Afrikaanse land nou te luisteren naar Die Winterreise? Twee zonderlingen? Elitair? Ja! Twee excentriekelingen die de honden horen blaffen buiten het enige huis dat wij en zij kennen, en wel het huis dat door ons is gebouwd. Maar nog bevreemdender is het hoe treffend juist deze opname tientallen jaren van smart omspant, en zich uitstrekt tot aan ons kwijnende bestaan, dat door een bredere mate van rechtvaardigheid in verval raakte. Met het zachte geluid van as gaan achter ons, onder ons, rondom ons structuren te gronde die ons soort ten dienste stonden, structuren die werden opgericht om ons soort in stand te houden.
Ik buig me over de tekst. ‘Ich will den Boden küssen, / Durchdringen Eis und Schnee.’ Mijn moeder is in slaap gevallen. Het verband bedekt niet alle brandwonden op haar huid. Haar gebit zit een beetje scheef in haar mond.

Die kalten Winde bliesen
Mir grad’ ins Angesicht;
der Hut flog mir vom Kopfe,
ich wendete mich nicht.
Nun bin ich manche Stunde
entfernt von jenem Ort,
und immer hör' ich's rauschen:
du fändest Ruhe dort!

Het wordt me te veel. Een mengeling van verdriet en tederheid, een volslagen gevoel van verlies en schaamte. En liefde. Ik raak haar zachtjes aan — de trillende halskwab van mijn alfabet. Geen ‘Ruhe’ meer in deze verweerde resten blankheid.

Terwijl ik me vastgesp aan mijn vliegtuigstoel licht op mijn mobieltje een sms’je op van mijn broer: de staat wil onze boerderij kopen met het oog op de herverdeling van grond. Ja of nee?
Het kleine vliegtuig stijgt op. Ik begraaf mijn gezicht in mijn handen.

Kaapstad, 2018

[...]

 

© 2018 Antjie Krog

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum