Leesfragment: Ik bestaat uit twee letters

18 mei 2018 , door A.H.J. Dautzenberg
|

23 mei verschijnt de Privédomein-uitgave Ik bestaat uit twee letters van A.H.J. Dautzenberg. Wij publiceren voor.

In de vroege ochtend van 13 december 1967 wordt A.H.J. Dautzenberg geboren, drie minuten na zijn broer. Pas enkele uren voor de bevalling hoort zijn moeder dat ze zwanger is van een tweeling, en in allerijl wordt een tweede naam bedacht. Een halve eeuw later gaat Dautzenberg op zoek naar zijn gelukkige jeugd. Hij trekt tijdelijk in bij zijn tweelingbroer die sinds enkele jaren in het ouderlijk huis woont en met wie hij een gecompliceerde relatie onderhoudt.

Ik bestaat uit twee letters is een compromisloze verzameling dagboekaantekeningen, zeer korte verhalen, essayistische betogen, brieven, gedichten en strips.

N.B. Eerder publiceerden wij voor uit Wie zoet is, En dan komen de foto'sExtra tijd en Samaritaan.

 

13 december 2016 [Tilburg, Carré] Vandaag over een jaar word ik vijftig. Het Jaar van Abraham is begonnen. Ik kan me er nog maar weinig bij voorstellen – vijftig. Een mijlpaal, volgens velen. Ik zie vooral een constructie, een gecultiveerd symbool dat nauwelijks te negeren valt. We hebben blijkbaar behoefte aan piketpaaltjes om het leven te structureren, van betekenis te voorzien.
Dertien vond ik een spannende leeftijd, dat weet ik nog goed, mijn tienertijd was begonnen. En die zou nog lang gaan duren: dertien, veertien, vijftien, zestien, zeventien, achttien, negentien. Er lag een tijdspanne voor me die ik niet kon overzien. De broer van een vriend van me was negentien, hij leefde in een wereld waarvan ik me geen voorstelling kon maken. Eenentwintig, dat getal luidde wéér een nieuwe fase in, of móést een nieuwe fase inluiden. Daarna kwam dertig, drieëndertig, veertig en nu dus vijftig.
Eerlijk gezegd heb ik die laatste ‘mijlpalen’ helemaal niet gevoeld. Misschien komt dat ook doordat ik mijn verjaardag al meer dan dertig jaar niet vier. Gefeliciteerd worden met iets waar ik niets voor heb moeten doen, dat beviel en bevalt me niet. Ik vind het sowieso niet fijn om felicitaties in ontvangst te nemen, ik heb de neiging om ‘prestaties’ tussen aanhalingstekens te zetten. Wellicht een residu van de ziekelijke verlegenheid waarmee ik lang heb geworsteld: let maar niet op mij, ik ben er niet. Vreemd genoeg bleven de prestaties toch komen, een gevolg van een geldingsdrang die ik niet heb kunnen beteugelen en die zich niets van de schaamte lijkt aan te trekken.
Negenenveertig jaar geleden werd ik dus geboren. 13 december 1967. Op een woensdag. Het was een donkere en koude dag lees ik op Datum.nl. ‘Een donkere en koude (max 7,0 °C) dag zonder zon. De lucht was geheel bewolkt, er woei een zwakke wind (2 Bft) met matige windstoten (3 Bft).’ Ik floepte om ongeveer 7.15 uur naar buiten, achteloos achter mijn broer aan. Althans, dat zegt mijn moeder altijd, dat ik moeiteloos naar buiten gleed. ‘Je hebt je broer het werk laten doen en je glipte er daarna gewoon uit.’ Telkens wanneer ze dit zegt – en dat is minimaal één keer per jaar – krijg ik de indruk dat ik daar indertijd bewust voor heb gekozen en dat ik als foetus al wist hoe ik mijn krachten moest verdelen. Ik ben inderdaad assertiever dan mijn broer, dus dat zal ze wel op de geboorte projecteren. Ik liep bijvoorbeeld al na negen maanden, mijn broer pas na vijftien maanden. Misschien was dat een gevolg van mijn baarmoederstrategie: doe jij het zware werk, maak jij de weg maar voor mij vrij. Drie minuten na Hub floepte ik er dus uit, in de Vroedvrouwenschool in Heerlen.
De Vroedvrouwenschool was indertijd een gezaghebbende kraamkliniek die ook verloskundigen opleidde. Vrijwel al mijn generatiegenoten uit de streek zijn in de Vroedvrouwenschool geboren. Het imposante gebouw is tegenwoordig een multifunctioneel wooncomplex. Het staat op een heuvel, aan de rand van Heerlen. Van welke kant je ook nadert, het springt meteen in het oog. Ik krijg altijd warme gevoelens wanneer ik het zie liggen. Dáár ben ik er dus uit gefloept, nadat mijn broer het zware werk voor mij had opgeknapt. Mijn moeder wist overigens niet dat ze zwanger was van een tweeling. Indertijd was een vroege echografie nog geen standaard. Pas enkele uren voor de bevalling kregen mijn ouders te horen dat ze een tweeling zouden krijgen. Dus moest in allerijl een tweede wieg worden aangeschaft, en een tweede setje babykleertjes. De kinderwagen konden ze gelukkig ruilen tegen een groter formaat. Ik ken uiteraard de zwart-witfoto’s uit het album van mijn moeder: Hub en ik liggen naast elkaar in de brede kinderwagen, veilig weggestopt onder een wollen dekentje. Ik links, hij rechts. Ik lig nog altijd het liefst aan de linkerkant in bed.
Ik was dus niet gepland. Ik was een verrassing. Een aangename verrassing, dat wel. Mijn vader schreeuwde: ‘Tswei jöngsjer’, en stormde zonder mijn moeder te feliciteren of te kussen de Vroedvrouwenschool uit om het goede nieuws aan zijn ouders en vrienden te vertellen.
Tswei jöngsjer.
Tswei.
Het krijgen van een kind was wél goed gepland. Mijn ouders trouwden op 29 december 1966 voor de wet en op 18 maart 1967 voor de kerk. Dat laatste telde, dus pas in maart deelden ze voor het eerst samen het bed. Negen maanden later werd mijn broer geboren – en ik. Volgens mijn moeder verliep de conceptie nogal klungelig. Nu mijn vader dood is, durft ze dat vrijuit te zeggen. Mijn vader wist zich geen raad met intimiteit en worstelde daar zijn hele leven mee. En zijn twee zonen dus ook, maar daarover later meer. Het belooft een therapeutisch jaar te worden.

[Middag] Zojuist heb ik in mijn werkruimte koffiegedronken met S. Lloyd Trumpstein (Stef), cartoonist en kunstschilder. (Samen met Jeroen de Leijer, Gummbah en Ivo van Leeuwen richtte hij in de jaren negentig De Bond Tegen Humor op.) We zijn buurmannen in Carré, een voormalig ziekenhuis dat circa tachtig ‘kunstenaars’ herbergt. Stef weet niet dat ik jarig ben. Dat laat ik maar zo. Als kind vond ik het fijn om in de klas snoep uit te delen, maar de overgang naar de middelbare school accelereerde mijn verlegenheid dusdanig dat ik elke vorm van aandacht probeerde te vermijden. En zo verdween de verjaardag langzaam uit mijn systeem. Ook mijn broer viert zijn verjaardag niet (of nauwelijks). We kregen vroeger op onze verjaardag bijna altijd kleren cadeau, dat zal geholpen hebben.
Sinterklaas was er voor het speelgoed en Kerstmis voor de grote cadeaus – een van mijn oma’s was Duits, dus Kerstmis werd met een hoofdletter gevierd. Onze verjaardag viel een beetje tussen wal en schip. December was een dure maand, de aanschaf van nieuwe kleren werd gekoppeld aan onze verjaardag. Om de mineurstemming verder te vergroten: tot en met onze twaalfde verjaardag kregen we dezelfde kleren. Exáct dezelfde kleren. We waren immers een tweeling. Tweeeiig weliswaar, maar een tweeling. En dat moest in de etalage.

[Avond, Tilburg-Noord, gloppenhol] Ik ben alleen thuis, Maartje moet werken. Sinds ik geen antidepressivum meer slik, kan ik moeilijk in slaap komen. Zeventien jaar lang gebruikte ik Seroxat/Paroxetine, maar twee jaar geleden besloot ik te stoppen, een experiment met voor- en nadelen. Tot welke categorie mijn post-Paroxetineproza behoort, kan ik (nog) niet beoordelen.
Het medicijnkastje is nu gevuld met dvd’s en harde schijven – ik heb een enooooorme smarttv aan het voeteneind van mijn bed staan. Bij opkomende somberte kies ik voor kleurrijke films, want die stimuleren de heropname van serotonine. Het lezen van de Donald Duck wil ook nog weleens helpen. Alcohol en drugs hebben op mij een averechts effect, dus daar blijf ik op die momenten liever van af. Masturberen helpt ook, het maakt dopamine vrij. Kortom, ik red me meestal wel.

14 december 2016 [Tilburg, Carré] Een paar uur voor mijn geboorte had ik nog geen naam. ‘Hub’ werd al maandenlang geladen – met liefde, met verlangen, met angst wellicht. De naam Dorien ook, want zo zou mijn broer heten als hij geen piemeltje bleek te hebben. Mijn naam werd tijdens de weeën bedacht, dus hij is wel geladen, min of meer – tijdens de uren van agonie. Er waren twee opties: Anton, naar mijn opa van moederskant (Antonius) of Hedy, naar mijn oma van vaderskant (Hedwig). Een katholieke constructie.
Mijn broer werd vanaf het prille begin bij de hand genomen, ik heb me relatief zelfstandig door mijn jeugd en volwassenheid heen moeten worstelen. Was mijn zelfstandigheid hiervan de oorzaak of het gevolg? Ik weet het niet. Tot op de dag van vandaag maakt mijn broer vaak een weerloze indruk en roept hij medelijden op. Zijn gedrag is regelmatig ronduit asociaal, maar hij komt ermee weg. ‘Je weet toch hoe hij is.’ Ik heb me aangeleerd om deze gezagsverhoudingen relatief gelaten te ondergaan, het onvermogen is gewoonweg te oppermachtig. Met acceptatie, relativering en compassie kom ik een eind.

Maartje lag al in bed toen ik maandagavond thuiskwam. Ze had tot tien uur gewerkt en was doodop. Het huilen stond haar nader dan het lachen. Ze werkt in de jeugdzorg en begeleidt jongeren met een verstandelijke beperking die uit huis zijn geplaatst. ‘Kleine stappen, zijden handschoenen’, zo omschrijft ze haar aanpak. Door de problematiek en hoge werkdruk is er veel ziekteverzuim onder het personeel. Maartje heeft noodgedwongen tien diensten achter elkaar moeten draaien en loopt op haar tandvlees. Ze vergat daardoor om de boodschappen voor het verjaardagsontbijt te halen, en daar had ze zich zó op verheugd.
Om twaalf uur brak haar gezicht echter open, stralend kwam ze op me af om me te feliciteren. Ze houdt van verjaardagen, die van zichzelf én die van anderen. Toen ik de cadeautjes openmaakte, stond ze te popelen van plezier. In het eerste pakje zaten gevoerde sloffen. Ik houd van functionele cadeaus en was er dus blij mee. In het tweede een toilettas, ook goed. Wanneer we samen ergens naartoe gaan, vervoer ik mijn shampoo en tandenborstel altijd in een plastic Jumbotas, en daar had ze blijkbaar genoeg van. Het laatste cadeau: een abonnement op de Donald Duck. Fijn, want dan hoef ik die niet meer elke week te kopen. Tevreden gingen we naar bed en keken in mijn privébioscoop naar The Muppet Christmas Carol.
Misschien moet ik Maartje een plezier doen en mijn vijftigste verjaardag volgend jaar gewoon vieren. In 2017 woon ik bovendien dertig jaar in Tilburg, ben ik vijfentwintig jaar geleden afgestudeerd, leef ik twintig jaar in Tilburg-Noord, ben ik tien jaar schrijver en zijn wij vijf jaar getrouwd – redenen te over voor een feestje. Dat we getrouwd zijn, weet overigens nog niemand. Ook zal niemand het vermoeden, want wij wonen niet samen, we zien elkaar gemiddeld twee keer per week. De twee getuigen houden hun mond: Theo Sontrop en Bojan Bajic. We zijn getrouwd op het podium van het filmtheater van Bojan op Vlieland; de plechtigheid duurde alles bij elkaar vijf minuten.

Sinds mijn vader dood is, bel ik vrijwel elke dag met mijn moeder. Ik kan goed met haar opschieten, dus ik ervaar die telefoontjes niet als een verplichting. Vorige maand is mijn oma gestorven, haar moeder, dus ze heeft het zwaar. Ze bezocht haar elke dag, zeker de laatste jaren. Ik ging vaak mee naar het verzorgingshuis, mijn oma was met afstand de liefste persoon die ik ken. Ze zat op een gesloten afdeling, want ze dementeerde. Ze woonde in een groep van zes hoogbejaarden die allemaal min of meer de weg kwijt waren, maar nog wel functioneerden binnen deze structuur.
Ik kende de medebewoners (en hun familie) goed en was er graag. Een bezoek had altijd iets gezelligs. En de terugkeer van kinderlijk gedrag bij hoogbejaarden stelt me op de een of andere manier gerust; ze worden blij van poppetjes en snoepjes. Ik hielp vaak mee met ‘voeren’ (het klinkt oneerbiediger dan het is), met afruimen, met koffie rondbrengen, noem maar op. Ook probeerde ik de structuurtjes een beetje te ontregelen, om wat lucht te pompen in de lijdzame levens die het eind van de tunnel naderen. Ik kwam er echt graag en ik mis de bezoeken.
Mijn moeder en ik waren er gelukkig bij toen mijn oma de laatste keer zuchtte. Mijn broer en zijn twee zonen waren net naar huis. Ik streelde mijn oma door het haar, boog voorover, wreef met mijn neus tegen de hare, keek haar zo zacht mogelijk aan en zei dat we bij haar waren, dat ze rustig kon gaan slapen. Even schrok ze, want mijn moeder aaide over haar wang. Ik stelde haar opnieuw gerust. Ze keek me lieflijk aan en sloot haar ogen. Een seconde later was ze dood.
In januari neem ik mijn moeder voor twee weken mee naar Vlieland. Dan kan ze een beetje bijkomen. Op het eiland liggen veel herinneringen. Nadat ik Vlieland had ontdekt, zijn we er vaak geweest. Samen met mijn oma en mijn vader. En met de hond, Oskar, maar ook die is dood.
Naarmate ik ouder word, wordt de tijd vluchtiger, en daarmee ook de omgeving die eens zo robuust en resoluut oogde. Mijn vader en mijn oma zijn een keer vijftig geworden. Mijn oma was toen bijna letterlijk op de helft van haar leven, mijn vader zat dichter bij de dood dan hij vermoedde. Mijn moeder leeft gelukkig nog. Wanneer zij sterft, weet ik niet hoe ik zal reageren. Ik merk dat ik meer en meer in het verleden leef – of misschien wel naar het verleden vlucht, een geromantiseerd verleden – en zij vertegenwoordigt dat, zij vormt de sluis tussen beide werelden. Mijn broer ook, enigszins, maar onze relatie is behoorlijk complex. We doen allebei ons best om er iets van te maken, maar dat wil niet altijd lukken. Een tweeling spiegelt veel te veel.

[Avond] Vanmiddag in Buutvrij koffiegedronken met Diederik Stapel. Hij vertelde dat opnieuw een lezing van hem is afgezegd. Hij was geboekt voor een symposium voor artsen van het Academisch Ziekenhuis Maastricht, om te vertellen over zijn fouten. Toen het bestuur daar lucht van kreeg, werd de lezing geschrapt. ‘Diederik Stapel is niet welkom in onze academische omgeving.’ Een paar weken geleden is Diederiks vader overleden in datzelfde ziekenhuis.
Het blijft bizar hoe allergisch de wetenschap op de naam Stapel blijft reageren. De wetenschap kent zichzelf een heilig aureool toe. Door alleen een gewenste werkelijkheid toe te laten ondermijnt de wetenschap juist haar gezag. Ik ken die repressieve reflex maar al te goed. Toen bekend werd dat ik samen met Diederik een boek ging schrijven, werd ik door Maastricht University als columnist aan de kant gezet. Mijn lidmaatschap van Martijn was voor Tilburg University reden om de samenwerking met mij te beëindigen. In beide gevallen was sprake van eenrichtingsverkeer: geen gesprek, geen dialoog.
Twee jaar geleden werd ik door het college van bestuur van Fontys Hogeschool als docent ontslagen. ‘Dautzenberg is als schrijver te controversieel.’ De opleiding Creative Industries had mij juist om die reden aangetrokken – ‘We staan te veel met onze rug naar de samenleving, je kunt ons helpen om moeilijke maatschappelijke thema’s in het curriculum op te nemen’ – maar het bestuur schrok dusdanig van mijn aanstelling (en vooral de berichtgeving daarover in de media) dat ik op staande voet werd ontslagen. En, nee, geen gesprek, geen dialoog. Eenrichtingsverkeer.
Met Diederik schreef ik dit jaar vijftig essays, over film. Wekelijks, om de beurt, zwaan-kleefaan. De afdeling Non-fictie van Atlas Contact wilde het boek niet uitgeven. Van licht en donker komt in maart 2017 uit bij Uitgeverij Jurgen Maas.

15 december 2016 [Tilburg, Carré] Ik kan mij nog goed herinneren dat mijn vader vijftig werd. 5 december 1988. Ik was er speciaal voor teruggekomen uit Tilburg. Ik had net mijn propedeuse gehaald en bereidde me voor op mijn eerste doctoraaltentamens. Dat kon ook in Limburg. In het eerste jaar van mijn studie reisde ik nog elk weekend af naar het zuiden, ik speelde in het tweede elftal van hoofdklasser RKONS. Omdat ik steeds meer last kreeg van evenwichtsstoornissen en migraineaanvallen, en omdat de mouches volantes in steeds groteren getale door mijn oogvocht marcheerden, stopte ik begin 1988 met voetballen. Sindsdien bezocht ik mijn ouders eens per drie, vier weken.
Mijn broer was er die vijfde december niet bij, al hoefde hij niet van ver te komen; hij zat intern op het cios in Sittard, twintig minuten met de auto.
Om twaalf uur stonden de kegelvrienden van mijn vader voor de deur, met een abraham. Dat was een traditie binnen de Hootzere Klös, de kegelclub waarvan mijn vader sinds zijn tienertijd lid was. Hootzere Klös betekent ‘houten klos’. De kegelclub had voor mij een mythische status. Mijn vader was een verenigingsmens in hart en nieren en daar moest veel voor wijken. Familie had ogenschijnlijk een lagere prioriteit. Ogenschijnlijk, want mijn vader was niet ongeschonden uit de oorlog gekomen, waardoor hij een groot deel van zijn leven (noodgedwongen) bleef vluchten voor warmte en intimiteit. In de kegelclub voelde hij zich wél thuis en dat schreeuwde hij van de daken.
(In het jaar van zijn dood ontmaskerde hij de onechtheid, de opschepperij en de vluchtigheid van die ‘vriendschap’. Teëkevrung – ik weet niet of ik het goed schrijf – noemde hij ze. Kroegvrienden, aan de toog is alles paletti. Over wezenlijke zaken werd niet gesproken. De ‘beste vrienden’ bleven vreemden voor elkaar. Ze wisten niets van elkaars pijn en geworstel, en zo wel, dan zwegen ze daar wijselijk over. Ik snap mijn vaders teleurstelling, maar ook hij had jarenlang de oppervlakkigheid opgepookt en daar troost uit geput.)
Om twaalf uur werd er dus luidruchtig op het raam en op de deur gebonsd. Er klonk gezang. We gingen naar beneden en waren blij. De beugelflessen Grolsch werden uit de kelder gehaald, de jenever uit de ijskast. Ik zat in een hoekje en dronk mee. Ik zag mijn vader genieten en raakte ontroerd. Ik moest bijna huilen, maar ik wist dat gelukkig tijdig te onderdrukken.
Emoties tonen was streng verboden binnen ons gezin. Huilen werd afgedaan als aanstellerij. Als ik aan tafel rood werd – en dat gebeurde in mijn vroege pubertijd meerdere keren per dag, ik had dat godverdomme niet in de hand – dan werd ik niet getroost, gerustgesteld of (en dat had ik het liefst gewild) genegeerd, maar gestraft. Emoties zorgden voor ongemak bij mijn vader, dus die moesten worden geëlimineerd. Met hatelijke opmerkingen, met verachting, met scheldpartijen. We mochten ook niet in pyjama (en al helemaal niet in ondergoed) aan tafel plaatsnemen. Te intiem, te dichtbij.
Ik was opgelucht toen ik ging studeren en me eindelijk vrij kon bewegen. Door de afstand kreeg ik bovendien ruimte om het gedrag van mijn vader te plaatsen en hem te helpen om dat te veranderen. Zo kon ik belemmerende zoon-vaderclaims loslaten en herijken. Dat is gelukt, de laatste tien jaar van mijn vaders leven waren we goede vrienden. Mijn broer bleef helaas tot het eind met mijn vader strijden.
Ik ben wel altijd blijven worstelen met het tonen van emoties. Tijdens het laatste gesprek met mijn vader en de euthanasie: geen traan. Pas daarna kwam het verdriet, en dat lijkt met de jaren alleen maar toe te nemen. Toen ik twee jaar geleden stopte met het slikken van antidepressiva, had ik veel huilbuien, op de onverwachtste momenten. Ik schaamde me kapot. Vorige maand stierf mijn oma. Ik reed niet met mijn moeder mee naar huis, maar ging te voet, via het verlaten industrieterrein. Daar kreeg ik een heftige huilbui. Een gewond dier zoekt de eenzaamheid op, want anders kunnen de andere dieren gebruikmaken van zijn zwakte.
De vijftigste verjaardag van mijn moeder kan ik me overigens niet herinneren. Ik denk niet dat ze die gebeurtenis groots heeft gevierd; ik lijk wat dat betreft op mijn moeder. Ook zij is gedeeltelijk misvormd door de angsten van mijn vader. Dat zal in bed geen feest zijn geweest, vermoed ik. Nee: weet ik.
[Avond] Op het platte dak van een zijvleugel van Carré is een lamp geplaatst die kleuren op de gevel van de kapel projecteert. Groen, paars, blauw en rood. Horrortinten. Heel mooi. Misschien is het bedoeld om een kerstsfeer te creëren, maar het licht doet mij eerder denken aan de film Suspiria. Vandaag is een bibliofiele uitgave van een nieuw ver - haal van mij verschenen bij Hof van Jan: ‘Winegums, een schandpaal, vlámmen’. Nop Maas heeft het met de hand gezet en onder de Korenmaat gedrukt. Oplage: 120 exemplaren, gesigneerd. ‘Nu snap ik je thema, je wilt een martelaar worden,’ mailde Nop nadat hij het verhaal had gelezen. Nee hoor, lees mijn werk nu eens goed; ik ben op zoek naar verlossing, naar de blauwe bloem, naar wit licht, naar een zacht einde, naar van alles en nog wat, maar martelaarschap staat niet hoog op mijn lijstje. De ingrediënten zijn voorhanden, dat wel, ze worden me met haat en liefde aangereikt, maar ik pas, ik heb Calimero altijd een irritant kuikentje gevonden. Ik ben geen slachtoffer, maar een strijder (met een halflege accu).

[...]

 

© 2018 A.H.J. Dautzenberg

pro-mbooks1 : athenaeum