Leesfragment: Johannes van Dam

07 november 2018 , door Jeroen Thijssen
| | |

Vrijdag 9 november van 17.00 tot 19.00 wordt Jeroen Thijssens biografie Johannes van Dam gepresenteerd in onze winkel op het Spui 14-16, Amsterdam. Vandaag publiceren we voor!

Johannes van Dam was naast bekend culinair journalist een bijzonder mens. Hij had dan ook bepaald een roerige achtergrond: zijn joodse ouders overleefden de oorlog in onderduik, op jonge leeftijd was hij betrokken bij het auto-ongeluk waarin zijn vader omkwam en daarbij kwam dan nog zijn ontluikende homoseksualiteit in de burgerlijke jaren vijftig. Voordat hij over eten ging schrijven was zijn leven een chaos vol depressies, cocaïnegebruik en uitzichtloosheid. Daarna stond zijn leven in het teken van eten: spreken over eten, schrijven over eten en alles weten over eten.

De Amsterdamse horeca vreesde hem, haatte hem soms maar respecteerde zijn vakkennis. Hij vond zichzelf de beste culinair journalist, maar niet alle collega’s waren het daarmee eens. Een man die ‘altijd de waarheid sprak’, noemde hij zichzelf en hij maakte dan ook veel ruzie. Toch had hij trouwe vrienden. Avonturen in een commune, geldingsdrang tot achter de derde komma, een ‘robuust’ karakter – het hoorde allemaal bij Johannes. Een bijzonder personage.

 

Introductie

Het was 2007. Mijn eerste roman, Broeder, zou in de Haarlemse boekhandel Athenaeum worden gepresenteerd. De directeur van de boekhandel wist dat ik als culinair journalist voor Trouw schreef. Het leek haar een goed idee om Johannes van Dam te vragen om het eerste exemplaar in ontvangst te nemen.

Natuurlijk kende ik Johannes. Sinds het jaar 2001 schreef ik voor dagblad Trouw een wekelijkse rubriek over voedsel. Bij verschillende boekpresentaties en beurzen was ik Johannes tegengekomen, dat was onvermijdelijk. In eerste instantie was hij vriendelijk en nam me onder een vleugel, zoals hij met alle aanstormende collega’s deed. Op de rondvaartboot die kookboekschrijfster Nigella Lawson en een zwerm culinaire persmuskieten door de Amsterdamse grachten voerde, zat hij naast mij en legde uit hoe het werkte in ons vak. Voor in de boot zat Wouter Klootwijk, die ik hoog had zitten als journalist. In zijn Volkskrant-stukjes was hij altijd kritisch, altijd grappig en stelde hij altijd de juiste vragen. ‘Ja,’ waarschuwde Van Dam, ‘maar hij schrijft onaardig over collega’s.’
In de reeks interviewers die Lawson na de rondvaart ondervroeg, kwam ik na Johannes. Toen ik binnenkwam stond het huilen haar nader dan het lachen.
‘Who was that man?’ vroeg ze. Hij was, vertelde iemand van de uitgeverij later, ‘nogal kritisch’ geweest.
Daarna zag ik De Dikke, zoals oneerbiedigen hem noemden, bij presentaties en proeverijen langs schuiven, zijn buik vooruit want dat kon niet anders, een hoed als baken op zijn hoofd. Eenmaal zelfs in ’s-Hertogenbosch, ver van zijn terroir, op een proeverij van de Confrérie des Chevaliers du Goûte-Andouille de Jargeau, Grand Bailliage des Pays-Bas, een oorspronkelijk Frans worstmakersgilde. De Nederlandse tak, die al ruim twintig jaar bestond, hield een worstproeverij en Johannes was de eregast.
‘Wat doe jij hier?’ vroeg hij, maar hij nam genoegen met mijn verklaring dat ik nu eenmaal in ’s-Hertogenbosch woonde. Hij vertelde dat het worstje dat hij net had geproefd in het dal was gemaakt, en dat de tweelingbroer ernaast uit de bergen kwam. De mededeling wekte enige scepsis bij de aanwezige slagers. Maar ja, dit was Johannes van Dam. De gevreesde culinair journalist, die menig chef aan zijn zegekar had gebonden, de schrik der keukenbrigades, de gesel van de middelmatigheid. ‘De beste culinair journalist van Nederland’ noemde hij zichzelf. Zo iemand spreek je niet tegen. Toch begreep ik de scepsis van de slagers wel. Kon je nou echt proeven of een van de worstjes in de bergen is gemaakt?

Ik interviewde hem bij het verschijnen van DeDikkeVanDam in 2005. Dat was een heuglijk gesprek. Hij mopperde over ‘de gekkies’ die fouten hadden ontdekt in zijn pas verschenen naslagwerk, en kreet: ‘Daar heb ik net zo’n lekker recept van’ toen ik hem erop wees dat het lemma ‘cassoulet’ ontbrak.

Tegen de tijd dat mijn roman gepresenteerd zou worden, kende ik hem dus redelijk. Ik zag alleen niet direct het verband tussen de culinaire wereld van Johannes en mijn boek, waarin de mythe van de Minotaurus naar Haarlem, 1985, werd omgezet. Maar de directeur van Athenaeum zag dat wel, zij geloofde in een rol voor Johannes en kwaad kon het vast niet.
Op 15 november 2007 was het zover. Johannes woonde aan de Spuistraat in Amsterdam, op drie verdiepingen die met onmogelijk steile trappen met elkaar verbonden waren. Wij haalden hem op, Mirjam van de uitgeverij en ik, uit wellevendheid en omdat hij anders niet zou komen; hij was toen al slecht ter been en meed het openbaar vervoer. We propten zijn dikke lijf op de bijrijdersstoel, ik kroop achterin en voort ging het, naar Haarlem. Daar waren zeven mensen verzameld, vrienden van mij of van mijn ouders, en één onbekende. Johannes nam plaats in een stevige stoel en scheen zich wel te vermaken.
Het moment brak aan. De boekhandeldirecteur pakte mijn roman, liet hem zien aan het publiek en gaf hem aan Johannes. ‘Wil je iets zeggen over de schrijver?’ vroeg ze.
Johannes stond op. Hij maakte een lichte buiging. ‘Dit is het boek van Jeroen Thijssen,’ zei hij. ‘Ik ken hem niet.’ Hij ging weer zitten.

Er werd veel gezwegen in de auto op de terugweg.
‘Ik denk dat het een heel eenzame man is,’ zei Mirjam, nadat we Johannes op de Spuistraat hadden afgezet.

Natuurlijk was ik kwaad en beledigd, maar, toen de eerste woede eenmaal was gaan liggen, ook verbaasd. Wat had hij willen bereiken met zijn lompheid, en nog wel tegenover een publiek dat geheel uit mijn invités bestond?
Twee jaar later kwam ik hem weer eens tegen op een presentatie. ‘Ik ken je gezicht,’ zei hij. ‘Maar ik weet niet wie je bent.’

Daarna meed ik hem. Ik was niet de enige. Naarmate ik langer in het circuit van culinair publicisten rondhing, kreeg ik steeds meer verhalen te horen. Over zijn drammerigheid. Over zijn botheid. Over zijn tentoongespreide alwetendheid, want hij wist alles altijd, dat moesten de sprekers dan wel toegeven – waarschijnlijk maakte dat het extra erg.
Ik hoorde over de vetes die hij onderhield met Mac van Dinther van de Volkskrant en met Joep Habets van NRC Handelsblad en misschien nog wel anderen. En kon hij, vroegen mijn roddelaars retorisch, eigenlijk nog wel proeven met die suikerziekte van hem?
Zoveel negatiefs kreeg ik te horen dat ik van de weeromstuit positiever over hem begon te denken. Niet veel positiever, maar toch.
Daar kwam nog iets bij. Hoe ongelikt Johannes ook kon zijn, onder zijn botheid, zijn bravoure school iets ontwapenends. Ik kon het niet duiden, maar hij was niet alleen maar een lompe eikel die zijn collega’s schoffeerde en de wereld de maat nam. Al was dat wel de kant die overheerste, ik voelde dat er wat anders onder verscholen lag.

Herfst 2013 kwam het bericht van zijn dood. Het kwam niet onverwacht. Lichamelijk was hij een wrak, hoewel niemand precies wist wat hij allemaal had. Diabetes type 2, dat was algemeen bekend, en zijn nieren, zijn longen en zijn hart werkten matig tot slecht. Zijn postuur maakte het er niet beter op. Zelf verklaarde hij dat hij 110 kilo woog met zijn lengte van 1,76, maar dat moet met een korrel zout genomen worden. Van Dam zal niet de eerste zijn die zijn gewicht onder- en zijn lengte overschat.
Al snel werd ook bekend dat zijn biografie geschreven zou worden, en dat leek me niet meer dan logisch. In de tijd dat wij nog met elkaar spraken had hij weleens verteld over zijn achtergrond: Joodse ouders die de oorlog in onderduik hadden overleefd, een ongeluk waarbij zijn vader was omgekomen, homoseksueel in de jaren vijftig en zestig. Tel daarbij op zijn avonturen in communes, zijn alomtegenwoordigheid in de culinaire wereld, zijn claim de beste culinair journalist van Nederland te zijn en laten we zeggen zijn robuuste karakter; de romanschrijver in mij watertandde. Wat een personage.
Maar het onderwerp was geclaimd en zelf had ik het ook te druk. Ik was benieuwd naar de biografie.

Alleen, die verscheen maar niet. 2014 ging voorbij, 2015 en 2016. Inmiddels had ik mijn handen vrij en kwam het onderwerp Van Dam weer bovendrijven. Hoe stond het ervoor met die ander, die ik inmiddels als concurrent was gaan beschouwen?
Het kostte even om daar achter te komen. Vrienden uit de journalistiek boden aan om te informeren, maar we wilden geen slapende honden wakker maken.
Het uitstel gaf me de gelegenheid eens na te denken over het waarom van een biografie. Wat wilde ik eigenlijk weten? En waarom moest zo’n boek er komen?
Het ‘wat’ was moeilijker dan het ‘waarom’. Van Dam claimde de culinaire journalistiek een nieuw elan te hebben gegeven, vooral met zijn besprekingen van restaurants. Zijn karakter en zijn verleden schreeuwden om nadere duiding. Zijn positionering als ‘beste culinair journalist van Nederland’ gaf de doorslag. Hoe was hij dat geworden en hoe had hij die bevestiging gekregen?
Daar kon ik nog wat van leren. Ik beschouwde mezelf niet als de beste culinair journalist van Nederland, en dat doe ik nog steeds niet. Ik kan goed schrijven en bedenk aardige vragen, maar de beste? Hoe meet je dat, wie bepaalt dat? Hoe kon ik het worden?
Nu ik het ‘waarom’ wist lag het ‘wat’ voor de hand: wat maakte Johannes tot wie hij was?
Er kwam gunstig nieuws: de journalist die eerder aan de levensbeschrijving was begonnen had de pijp aan Maarten gegeven, redenen onbekend. Mogelijk was het schrijven van een heel boek een toch wat te grote opgave gebleken.
Maar voor mij lag de weg nu open.

[...]

 

Copyright © 2018 Jeroen Thijssen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum