Leesfragment: Kellendonk

25 september 2018 , door Jaap Goedegebuure
| |

Vandaag verschijnt Jaap Goedegebuures biografie van Frans Kellendonk en op 27 september wordt Kellendonk gepresenteerd in de Aula van de Oude Lutherse Kerk. Wij publiceren voor!

Frans Kellendonk (1951-1990) is een van de belangrijkste schrijvers van zijn generatie: geroemd om de stilistische kwaliteit van zijn werk, spraakmakend én omstreden vanwege zijn niet zelden controversiële thematiek. Wat betekende het voor Kellendonk dat hij als telg uit een geslacht van ambachtslieden letteren en wijsbegeerte ging studeren? Hoe verging het hem nadat hij het katholieke Nijmegen achter zich had gelaten en in Amsterdam koos voor het ongebonden bestaan van schrijver en vertaler?

In deze biografie schetst Jaap Goedegebuure Kellendonks intellectuele ontwikkeling en laat hij zien hoe persoonlijke ervaringen werden omgevormd tot verhalen en romans met een algemenere geldigheid. Voor dit levensverhaal maakte hij gebruik van tot nu toe gesloten archieven en recentelijk opgedoken brieven en documenten. Ze werpen nieuw licht op een briljante stilist en een verbeten karakter.

2

Jeugd
(1951-1963)

[...]

Huis en haard

Hoe Frans Kellendonk als kind en aankomende puber het gezinsleven heeft ervaren, valt letterlijk te illustreren aan de hand van de vele bewaard gebleven en gezien zijn leeftijd tamelijk knappe tekeningen die hij op school en thuis maakte. Ze gaan vergezeld van bijschriften die hem laten kennen als een vroegrijpe ironicus. Wanneer hij zijn moeder portretteert terwijl ze vertwijfeld met haar handen naar haar hoofd grijpt, heet het: ‘We zijn verhuisd en mama had er een reuze plezier in!’ Op een andere tekening zien we de zusjes Els en Rinie aan de keukentafel zitten, terwijl Frans en Anne-Marie de afwas doen. ‘En de tweeling was weer reuze actief!’ lezen we dan. ‘Werken maar!’ Een derde voorbeeld is ontleend aan de herhaaldelijk terugkerende, naderhand voor Mystiek lichaam benutte situatie dat Gradus’ Amerikaanse slee weigerde te starten: ‘En de auto deed het weer goed!! Harder duwen, jongens!’ (Frans en Anne-Marie duwen, vader zit achter het stuur.)
Kellendonk was niet alleen gezegend met een bovengemiddeld tekentalent, hij zette ook al heel vroeg de eerste stappen in de richting van het schrijverschap. Zelf dateert hij het startpunt omtrent zijn negende jaar. Ter voorbereiding op een van zijn eerste interviews noteerde hij: ‘Als kind geen boeken in huis, behoefte aan fictie geschreven vanaf het moment dat ik een pen kon vasthouden langzaam ontstaan uit een fantasiewereld waarin je leeft. Het uitproberen van rollen – het gevoel dat éen leven niet genoeg is – het besef van de mogelijkheid dat je een heel ander iemand had kunnen zijn.’
Toen hij zich tijdens zijn puberteit steeds meer begon te oriënteren op het schrijven van verhalen en aanvankelijk ook poëzie, liet hij het tekenen en schilderen bewust schieten, al zou hij het nooit helemaal kunnen laten om in een verloren moment wat te schetsen of te aquarelleren. Ook bedekte hij een hele wand van zijn kamer in de ouderlijke woning aan de Hatertseweg met een muurschildering van een zwarte jazzband. Toch voelde hij zich al vroeg geroepen om eenduidig te kiezen voor één enkele discipline waarin hij furore kon maken. Achteraf was hij er niet helemaal van overtuigd dat hij er goed aan had gedaan om de beeldende kunst te laten schieten. Toen hij de dertig al was gepasseerd verzuchtte hij: ‘Als schrijver ben je zo bewust bezig; woorden zijn zo intellectueel. Als schilder ben je veel onbevangener.’
Samen met Paul Naber maakte hij stripverhalen over schurken en helden, met henzelf uiteraard in een heldenrol. Maar ze schreven ook nu eens realistische en dan weer met verzinsels aangedikte verslagen van fietstochten – met z’n tweeën naar tante Truus in het nabijgelegen Bemmel, naar verdere bestemmingen als Den Bosch, Zutphen, de Grebbeberg en Zuid-Limburg, of met Paul en de drie zusjes naar Herpen, waarbij ze, soepeltjes de wereld van de fantasie in freewheelend, belanden op een onbewoond eiland in een reusachtig groot meer waar Els en Rinie door rovers gevangen worden genomen. Veel van die eerste penprobeersels zijn bewaard gebleven, net als het eigenhandig uitgetypte en gebrocheerde romanmanuscript Werner en Frans, waarover Kellendonk later, in een van zijn eerste interviews, zou zeggen dat toen hij de innig gewenste hond niet kreeg, hij zich maar een hond schreef. Werner is gemodelleerd naar types als Lassie, Rin Tin Tin en Snuf, reuze slim, eindeloos trouw en erg goed in het opsporen en vangen van boeven.
We leren de jonge Kellendonk nog wat beter kennen, als aankomend scribent én als gezinslid, aan de hand van een project dat hij zelf opzette en uitvoerde in de jaren 1963 en ’64. In maart 1963, hij is dan net twaalf en zesdeklasser op de Nijmeegse Sint-Antoniusschool voor jongens, begint hij met het schrijven en redigeren van de wekelijks te verschijnen Huiskrant. Die wordt door hemzelf getypt met behulp van een door zijn vader afgedankte maar kennelijk nog oersterke Underwood uit 1932, op de houthoudende kladblokvelletjes die hij voor de komende jaren van zijn arbeidzame bestaan zal blijven gebruiken voor aantekeningen en opzetjes van verhalen en essays. Het omslag van het eerste nummer vermeldt als vaste rubrieken ‘Binnenhuiselijke politiek’, ‘Televisie’ en ‘Ons korte verhaal’; later zullen die worden aangevuld met een autorubriek, voetbalnieuws en ten slotte ook een hitparade. De Huiskrant bewijst zijn onverdacht katholieke signatuur met de ruime aandacht voor de kerkelijke hoogtijdagen, de dood van paus Johannes XXIII en de keuze van een nieuwe paus, Paulus VI.
De binnenhuiselijke politiek betreft, om maar een voorbeeld te geven, de invoering van een puntentelling. ‘Iedereen kan met een verdienstelijk werk dat ten goede komt aan moeder, een aantal punten verdienen. De punten worden op het eind van de week geteld en omgezet in centen. Zo kan ieders inkomsten vermeerderen en het werk voor moeder verminderen.’ Naast de bekendmaking van dit beleidsvoornemen is er de aankondiging dat na de strenge winter de dooi eindelijk heeft ingezet, en een sprookjesachtig, op Hans en Grietje geënt verhaal, dat qua sfeer ondersteund wordt door sommige tekeningen die Kellendonk in deze tijd maakt.
Het derde nummer sluit af met een klacht die nog vele malen zal worden herhaald. Ze is vervat in een dringend beroep op alle leden van het gezin om kopij te leveren. Als dat niet lukt kunnen ze op z’n minst vragen formuleren ten behoeve van een rubriek waarin de hoofredacteur de antwoorden geeft, in het besef dat hij weliswaar niet alwetend is, maar toch over voldoende feitenkennis beschikt om de uitdaging aan te kunnen. ‘Iedereen kent onze artikelendoos.’ Maar die werkt kennelijk niet. ‘Als iedereen nu zo vriendelijk zou willen zijn iedere week er zijn bijdrage in te gooien dan hoeft de redactie iedere week niet zo te schrapen om wat artikelen bij elkaar te krijgen. De meeste mensen sturen een kort verhaal in. Maar daar hebben wij niets aan want wij kunnen toch maar één kort verhaal per week plaatsen. Spreek onder elkaar dus af dat één man het kort verhaal schrijft en de ander actuele gebeurtenissen.’
Wie de aarzelingen overwint en kopij bijdraagt, loopt wel het risico om publiekelijk een lesje stijlleer geoffreerd te krijgen. Rinies stukje over een bezoek aan de Efteling wordt door haar schoolmeesterende broer aangegrepen om zin voor zin te demonstreren hoe slecht het is geschreven. Frans drukt eerst haar tekst af en daarna zijn ‘omvorming’.
Dat de bemoeienissen met de schrijfsels van zijn zussen ook wel eens tot publiek succes konden leiden bewijst het feit dat Anne-Marie voor een door haar broer gecorrigeerd opstel werd bekroond met het cijfer 10 en de eerste prijs van haar middelbare meisjesschool.
Veel van het binnenhuiselijk-politieke wel en wee is vanuit volwassenenperspectief triviaal, zoals het ‘laatste nieuws’ dat Els kwaad is weggelopen en niet meer terugkomt omdat Rinie liever is, het gerucht dat Frans intern gaat bij het Canisiuscollege en het ‘allerlaatste nieuws’ dat Els ‘binnen twee minuten, in goede welstand en heel gelukkig is teruggekeerd’. Maar soms dringt het geluid van een groter drama door. Huiskrant 5 laat weten dat opa, ‘na een paar weken bij ons te zijn verbleven, zijn intrek genomen [heeft] in pension Smit Graafseweg 24’. Daar is Frans hem meteen gaan opzoeken. ‘Opa is niet van plan in het pension te blijven, hij wil een goedkoper kosthuis zoeken.’
Anders dan de oude Van Zypflich woonde Frans Kellendonk senior, sinds 1951 weduwnaar, niet op een kasteeltje, maar trok bij gebrek aan een vast adres en tamelijk berooid van de ene tijdelijke behuizing naar de andere. Nu eens verbleef hij in een pension, dan weer bij een van zijn negen kinderen. De logeerpartij bij zoon Gradus was een fiasco. Anne-Marie Kellendonk herinnert zich dat opa haar plagerig met een brandende sigaar achternazat, en zich ook bij andere gelegenheden ruw gedroeg en lak had aan de huisregels. Schoondochter Doortje raakte dat zo zat dat ze hem ten slotte vroeg om te vertrekken. Naar verluidt zou hij zijn laatste dagen hebben gesleten in een caravan die Gradus op een camping in het nabij de Mokerhei gelegen dorp Plasmolen had neergezet. Wel was hij daar in het gezelschap van een vriend, Henri Repkes (een feit dat in vertekende vorm bepalend is voor de intrige van Kellendonks roman De nietsnut; Goudvis senior trekt daar op met Dirkzwager, net als hij patiënt in een psychiatrische inrichting). Na grootvaders overlijden bleef de caravan nog een tijd in gebruik als recreatiewoning voor het gezin Kellendonk. Toen Frans als leerling van het Sint-Dominicuscollege het middelpunt werd van een kring van literair bevlogen vrienden, fungeerde de caravan als vergaderruimte. Er vonden collectieve schrijfsessies plaats, en als dat niet het geval was werd er stevig gediscussieerd en onder het genot van alcoholhoudende drank naar muziek geluisterd.
Op 12 mei krijgt het verhaal van opa’s omzwervingen een vervolg. Dan opent de Huiskrant met de kop ‘De bom is gebarsten’. Een week eerder heeft Gradus zijn vader naar een tehuis voor ouden van dagen gebracht, kennelijk in het nabijgelegen dorp Bemmel. ‘Opa is toen vrijdag naar tante Truusje gegaan die ook in Bemmel woont. Daar heeft hij de geschiedenis verteld en daarna heeft tante Truus moeder opgebeld. Zij ging vreselijk te keer omdat zij natuurlijk bang was dat zij opa iedere dag op visite zal krijgen. Daarna heeft zij gedreigd om te zorgen dat opa niet geplaatst zou worden.’ Onze verslaggever vermoedt dat tante broer Gradus niet durfde aan te spreken, maar meteen afging op Doortje, de zwakste schakel in het familieverband. Het bericht sluit af met de mededeling dat ‘opa, om wie de hele zaak gaat, zich er helemaal niets van aan trekt’.

[...]

 

Copyright © 2018 Jaap Goedegebuure

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum