Leesfragment: Klokkendans

03 augustus 2018 , door Anne Tyler
|

6 augustus verschijnt de nieuwe roman van Anne Tyler, Klokkendans, in de vertaling van Barbara de Lange. Wij publiceren voor!

Willa Drake kan de beslissende momenten van haar leven op één hand tellen: toen ze elf was en haar moeder verdween, toen ze op haar 21ste een aanzoek kreeg, en toen ze op 41-jarige leeftijd weduwe werd door een ongeluk. Zo heeft Willa steeds een pad gevolgd dat door anderen voor haar was uitgerold.
Wanneer ze hoort dat de ex-vriendin van haar zoon is neergeschoten, laat ze alles achter en stapt ze in het vliegtuig. De impulsieve beslissing om voor deze vrouw en haar dochter te gaan zorgen, zal Willa naar onbekend terrein leiden. Ze ontmoet nieuwe, excentrieke buren, die haar inzicht geven in de rituelen die het wezen van een gemeenschap vormen, en haalt plezier uit de meest onverwachte dingen.

Klokkendans is een bitterzoete roman over hoop en spijt, vervulling en vernieuwing. Anne Tyler vertelt het verhaal van een vrouw die besluit dat het nooit te laat is om je eigen pad te kiezen.

Anne Tyler (1941) wordt gezien als een tijdloze schrijver met een fenomenale eigen literaire stem. Ze kreeg in 1989 de Pulitzer Prize voor haar roman Breathing Lessons en in 2012 de Sunday Times Award for Literary Excellence. Haar laatste roman De blauwe draad werd genomineerd voor de Man Booker Prize.

N.B. Eerder besprak Emmi Schumacher Clock Dance, 'een gelaagd portret van een leven dat aan elkaar hangt van losse kleinigheden die toch allemaal dezelfde kant op wijzen'. En tot 1 september 20% korting op Tylers Clock Dance en de romans The Accidental touristBreathing LessonsDigging to AmericaLadder Of YearsDinner At The Homesick RestaurantThe Amateur Marriage en Saint Maybe! Gebruik bij bestellingen op Athenaeum.nl de kortingscode Anne2018. 

 

1967

Willa Drake en Sonya Bailey gingen de deuren langs om snoeprepen te verkopen. Dat was voor het orkest van hun lagere school, de Herbert Malone-school. Als ze er genoeg verkochten kon het orkest naar het streekconcours in Harrisburg. Willa was nog nooit in Harrisburg geweest, maar de harde, gruizige klank van de naam sprak haar aan. Sonya was er wel geweest, maar kon zich er niets van herinneren omdat ze toen nog een baby was. Ze zwoeren allebei dat hun leven voorbij was als ze er nu niet naartoe konden.
Willa speelde klarinet. Sonya speelde blokfluit. Ze waren elf jaar. Ze woonden twee straten bij elkaar vandaan in Lark City in Pennsylvania, maar eigenlijk was Lark City geen stad, zelfs geen provinciestadje, en er waren niet eens stoepen, behalve in die ene straat waar de winkels waren. In Willa’s verbeelding was een stoep iets geweldigs. Ze had zich voorgenomen om als ze groot was nooit ergens te gaan wonen waar geen stoepen waren.
Vanwege die ontbrekende stoepen mochten ze niet in het donker op straat komen. Daarom gingen ze ’s middags op pad met een doos repen, die Willa bij zich hield terwijl Sonya de manilla envelop had voor het geld dat ze hoopten te verdienen. Ze vertrokken vanuit Sonya’s huis, waar ze eerst hun huiswerk hadden gemaakt. Ze moesten Sonya’s moeder beloven meteen terug te komen zodra de zon – die toch al zo waterig was in februari – achter de sprietige bomen op Bert Kane Ridge zakte. Sonya’s moeder was erg bezorgd, veel bezorgder dan Willa’s moeder.
Het was hun bedoeling ver weg te beginnen, bij Harper Road, en dan in hun eigen buurt te eindigen. Aan Harper Road woonde niemand van het orkest, en ze hoopten daar hun slag te kunnen slaan als ze er eerder waren dan de anderen. Het was maandag, de allereerste dag van de snoepverkoopactie; de meeste anderen zouden waarschijnlijk tot het weekend wachten.
De beste drie verkopers kregen een driegangendiner aangeboden met meneer Budd, hun muziekleraar, in een restaurant in Harrisburg, helemaal gratis.
De huizen in Harper Road waren vrij nieuw. In ranchstijl, zoals dat heette. Alles was gelijkvloers en de mensen die er woonden waren ook vrij nieuw: de meeste waren werknemers van de meubelfabriek die een paar jaar daarvoor in Garrettville was geopend. Willa en Sonya kenden er niemand, en dat was wel fijn, want dan hoefden ze zich niet zo opgelaten te voelen wanneer ze zich als verkopers voordeden.
Voordat ze hun eerste huis probeerden bleven ze even achter een grote wintergroene struik staan om zich voor te bereiden. Ze hadden bij Sonya thuis hun handen en gezicht gewassen, en Sonya had haar haar gekamd, dat steil, donker en sluik was, zodat de kam er soepel doorheen gleed. Willa had voor haar wilde bos blonde krullen een borstel nodig in plaats van een kam, maar Sonya had geen borstel en daarom had Willa het kroezende haar maar zoveel mogelijk met haar handen platgestreken. Sonya en zij droegen bijna eendere wollen jassen met een kap die met nepbont was afgezet, en een spijkerbroek waarvan de pijpen waren omgeslagen zodat je de Schotse ruitjes van de flanellen voering kon zien. Sonya had gympen aangetrokken, maar Willa droeg haar schoolschoenen, bruine molières, omdat ze niet eerst langs huis wilde, waar haar jongere zusje haar kon onderscheppen om te vragen of ze mee mocht.
‘Als ze opendoen moet je de hele doos ophouden,’ zei Sonya tegen Willa. ‘Niet alleen maar één reep. En dan vraag je: “Wilt u misschien een paar repen kopen?” Meervoud.’
‘Moet ík dat vragen?’ vroeg Willa. ‘Ik dacht dat jij dat zou doen.’
‘Ik voel me zo stom als ik dat vraag.’
‘Hè? En ik soms niet?’
‘Maar jij kan veel beter met volwassenen omgaan.’
‘En wat doe jij dan?’
‘Ik ga over het geld,’ zei Sonya, en ze zwaaide met haar envelop. Willa zei: ‘Oké, maar dan moet jij het bij het volgende huis vragen.’
‘Goed,’ zei Sonya.
Natuurlijk was dat goed, want bij het volgende huis ging het vast veel makkelijker. Toch pakte Willa de doos steviger vast, en Sonya draaide zich om en liep voor haar uit het tuinpad op.
Voor dit huis stond een metalen kunstwerk, dat niets anders was dan een hoge, vloeiende kromming, heel modern. De bel werd beschenen door een lampje dat ook overdag licht gaf. Sonya drukte erop. Ergens in huis hoorde je de volle klanken van een tweetonige bel, gevolgd door een diepe stilte, zodat ze al bijna hoopten dat er niemand thuis was. Maar toen kwamen er voetstappen dichterbij; de deur ging open en daar stond een vrouw naar hen te glimlachen. Ze was jonger dan hun moeders en zag er stijlvoller uit, met kort bruin haar en felrode lippenstift, en ze droeg een minirokje. ‘Hallo, meisjes,’ zei ze, terwijl er achter haar een jongetje aan kwam schuifelen dat een autootje aan een touwtje meetrok. ‘Wie is dat, mama? Wie is dat, mama?’ vroeg hij.
Willa keek Sonya aan. Sonya keek Willa aan. Er was iets in Sonya’s gezichtsuitdrukking – vol vertrouwen, vol verwachting, met haar vochtige lippen licht vaneen alsof ze tegelijk met Willa iets wilde gaan zeggen – waar Willa ineens om moest lachen, en ze voelde geproest in haar borst opwellen en in haar keel opborrelen. Het plotse, verrassende piepje dat haar ontsnapte vond ze al even komisch – om zich te bescheuren zelfs – en het geproest ging over in schaterend gelach, een heel klaterende lachbui, en naast haar gierde Sonya het uit en sloeg dubbel van het lachen, terwijl de vrouw nog altijd met een vragende glimlach naar hen stond te kijken. Willa vroeg: ‘Wilt u misschien…? Wilt u misschien…?’ Maar ze kon de zin niet afmaken; ze was slap van de lach, ze stikte bijna.
‘Willen jullie soms dat ik iets koop?’ opperde de vrouw vriendelijk. Willa snapte dat ze zelf ook waarschijnlijk wel eens de slappe lach had gehad toen ze zo oud was als zij, maar toch niet – o jee –, toch niet zo’n hysterische lachbui, zulke machteloze, overweldigende, onbedaarlijke stuipen. De lachstuipen waren als een vloeistof die Willa’s hele lichaam doorstroomde, zodat de tranen over haar wangen liepen en ze krom over haar doos gebogen stond en haar benen tegen elkaar moest drukken om het niet in haar broek te doen. Ze geneerde zich en zag aan Sonya’s wanhopige, radeloze gezicht dat zij zich ook geneerde, maar tegelijkertijd was het een heerlijk, los, ontspannen gevoel. Haar kaken deden pijn en haar buikspieren leken zo week als was geworden. Ze had wel ter plekke in een plasje vocht kunnen oplossen.
Sonya gaf het als eerste op. Ze wapperde uitgeput met haar arm in de richting van de vrouw en keerde zich af om over het tuinpad weg te lopen, en zonder nog een woord te zeggen draaide Willa zich ook om en ging haar achterna. Even later hoorden ze de voordeur zacht achter hen dichtgaan.
Ze lachten niet meer. Willa was bekaf en leeg en een beetje verdrietig. Sonya voelde zich misschien net zo, want hoewel de zon nog steeds als een vage bleke munt boven Bert Kane Ridge stond, zei ze: ‘We kunnen beter wachten tot zaterdag. Het is te veel met al het huiswerk dat we hebben.’ Willa bracht er niets tegen in.

Haar vaders gezicht stond droevig toen hij voor haar opendeed. Achter zijn kleine, montuurloze brillenglazen leken zijn blauwe ogen fletser, zonder de gewoonlijke glinstering erin, en met die langzame, onzekere beweging die betekende dat hij in iets teleurgesteld was, streek hij met zijn hand over zijn gladde, kale schedel. Willa’s eerste gedachte was dat hij erachter was gekomen dat ze de slappe lach had gekregen. Ze wist wel dat die kans klein was – en trouwens, het was niets voor hem om iets tegen een lachbui te hebben –, maar hoe moest ze zijn gezichtsuitdrukking anders verklaren? ‘Dag, schat,’ zei hij met een stem die moedeloos klonk.
‘Hoi, pap.’
Hij slofte weer weg naar de woonkamer, en liet haar de voordeur dichtdoen. Hij was nog in zijn witte overhemd en de grijze broek die hij altijd naar zijn werk droeg, maar hij had wel zijn schoenen verruild voor zijn corduroy pantoffels, en moest dus al een tijdje thuis zijn. (Hij gaf techniek op de middelbare school van Garrettville en was altijd veel eerder thuis dan andere vaders.)
Haar zusje zat op het vloerkleed met de krant opengevouwen op de strippagina. Ze was zes en was van de ene op de andere dag van een snoezig meisje in een lelijk kind veranderd – met afgekloven nagels, zonder voortanden en met akelig dunne bruine vlechtjes. ‘Hoeveel heb je verkocht?’ vroeg ze aan Willa. ‘Heb je alles verkocht?’, want Willa had de doos snoep bij Sonya achtergelaten en had alleen haar schooltas bij zich. Willa gooide de schooltas op de bank en rukte haar jas los. Haar blik was gevestigd op haar vader, die niet in de woonkamer bleef staan maar doorliep naar de keuken. Ze ging hem achterna. In de keuken pakte hij een grillpan van een haak bij het fornuis. ‘Tostiavond!’ zei hij op gespeeld opgewekte toon.
‘Waar is mama?’
‘Je moeder eet vanavond niet mee.’
Ze wachtte tot hij nog iets zei, maar hij was druk in de weer met de knop van de kookplaat, waarna hij een klontje boter in de pan deed en weer aan de knop draaide toen de boter ging spetteren. Hij begon zachtjes te fluiten, een of ander onbestemd deuntje.
Willa liep terug naar de woonkamer. Elaine had de strips uit en vouwde de krant op – nog zo’n veeg teken: de moeite die ze ineens nam, de poging tot netheid. ‘Is mama boven?’ vroeg Willa fluisterend.
Elaine schudde nauwelijks zichtbaar haar hoofd.
‘Is ze weg?’
‘Hmm-mm.’
‘Wat is er gebeurd?’
Elaine haalde haar schouders op.
‘Was ze kwaad?’
‘Mm-mmm.’
‘Waarover?’
Weer dat schouderophalen.

[...]

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum