Leesfragment: Leerschool

06 juli 2018 , door Tara Westover
|

Leerschool van Tara Westover (Educated, vertaald door Lette Vos) is een van de Zomerboeken van Athenaeum Haarlem! Lees bij ons een uitgebreid fragment uit het boek.

Tara Westover groeit op in een streng mormoons gezin. Al op jonge leeftijd moeten Tara en haar zes broers en zussen risicovol werk verrichten in het bedrijf van hun vader. Ze leren een heftruck te besturen en verzamelen schroot op het erf om in het onderhoud van de familie te voorzien. Het gezin leeft zo afgesloten van de gemeenschap dat er niemand is om Tara te onderwijzen, haar naar een dokter te brengen na een ernstig ongeluk, of om in te grijpen wanneer haar broer gewelddadig wordt.

Tara slaagt er echter in zichzelf wiskunde en grammatica bij te brengen en ze wordt aangenomen aan Brigham Young University. Daar begint haar weg tot zelfontplooiing, waarbij ze niet alleen worstelt met haar gebrek aan kennis door haar geïsoleerde opvoeding, maar ook tot de pijnlijke conclusie moet komen dat een breuk met haar familie onvermijdelijk is.

 

Proloog

Ik sta op de rode treinwagon die naast de schuur is gedumpt. De wind raast, zwiept mijn haar in mijn gezicht en drijft een vlaag kou de lage hals van mijn T-shirt in. Zo dicht bij de berg waait het stormachtig, alsof de top uitademt. Beneden ligt de vallei er vredig en onverstoorbaar bij. Ondertussen staat onze boerderij te dansen: de zware naaldbomen wiegen zachtjes heen en weer, terwijl de alsemstruiken en distels beven en buigen voor elk zuchtje of vlaagje wind. Achter me loopt een helling geleidelijk omhoog en hecht ze zich aan de voet van de berg. Als ik opkijk kan ik de donkere contouren van de Indianenprinses zien.
De heuvel is bezaaid met wilde tarwe. Als de naaldbomen en alsem solisten zijn, is het tarweveld het corps de ballet, zoals elke halm de andere volgt in korte bewegingssalvo’s, miljoenen ballerina’s die een voor een hun gouden kopje buigen voor de beukende rukwinden. De knik die ze oplopen blijft maar heel even zichtbaar, en dichter bij het zien van de wind kun je eigenlijk niet komen.
Als ik me omdraai naar ons huis op de helling zie ik heel andere bewegingen: lange schimmen die zich stroef een weg door de luchtstroom banen. Mijn broers zijn wakker en peilen het weer. Ik stel me mijn moeder voor achter het fornuis, gebogen over haar zevengranenpannenkoekjes. Ik zie voor me hoe mijn vader in elkaar gedoken bij de achterdeur de veters van zijn werkschoenen met stalen neus zit te strikken en zijn eeltige handen in lashandschoenen wringt. Op de snelweg beneden rijdt de schoolbus zonder te stoppen voorbij.
Ik ben nog maar zeven, maar toch begrijp ik al dat dit mijn familie anders maakt, meer dan wat dan ook: wij gaan niet naar school.
Papa maakt zich zorgen dat de overheid ons zal dwingen om te gaan, maar dat kan helemaal niet, want ze weten niet van ons bestaan af. Vier van de zeven kinderen van mijn ouders hebben geen geboorteakte. We hebben geen medisch dossier omdat we thuis zijn geboren en nog nooit naar de dokter of bij een verpleegkundige zijn geweest.* We hebben geen schoolgegevens omdat we nog nooit een klaslokaal vanbinnen hebben gezien. Als ik negen ben, krijg ik een Verlate Geboorteakte, maar voorlopig besta ik volgens de staat Idaho en de federale overheid niet. Natuurlijk bestond ik wel. Ik was opgegroeid in afwachting van de Gruwelen der Verwoesting; ik was voorbereid op het moment dat we de zon donkerder zagen worden en de maan zagen druipen alsof ze bloedde. Ik was hele zomers bezig met perziken inmaken en elke winter met het omkeren van onze voorraden. Als de Wereld der Mensen tot een einde kwam, zou mijn familie onverstoord verder leven.
Ik was geschoold in de ritmes van de berg, ritmes waarin nooit iets wezenlijks veranderde, maar alles zich cyclisch voltrok. Elke ochtend verscheen dezelfde zon, die langs de vallei streek en achter de berg verdween. De sneeuw die in de winter viel smolt altijd weer in de lente. Ons leven was één grote kringloop – de kringloop van de dag, van de seizoenen –, cirkels van oneindige verandering die, zodra ze waren voltooid, betekenden dat alles weer bij het oude was. Ik geloofde dat ons gezin deel uitmaakte van dit onsterfelijke patroon, dat we in zekere zin het eeuwige leven hadden. Maar de eeuwigheid was alleen voor de berg weggelegd.
Mijn vader vertelde ons altijd een verhaal over de berg. Ze was een enorm gevaarte, een kathedraal van een berg. De keten bestond uit meerdere bergen, hogere, imposantere, maar Buck Peak was het mooist uitgehouwen. Aan de voet was ze ruim anderhalve kilometer breed en haar donkere gedaante rees op uit de aarde tot een onberispelijke piek. Van een afstandje kon je de afdruk van een vrouwenlichaam op de bergwand zien: haar benen gigantische ravijnen, haar haar een rijtje bomen dat langs de noordelijke richel liep. Ze had een statige houding, met één been in een krachtige beweging naar voren gestoken, meer schrijdend dan lopend.
Mijn vader noemde haar de Indianenprinses. Ze kwam ieder jaar tevoorschijn als de sneeuw begon te smelten en keek met haar blik op het zuiden gericht toe hoe de buffels naar de vallei terugkeerden. Papa zei dat de nomadische indianen geloofden dat haar verschijning de lente aankondigde, als teken dat het dooide op de berg, dat de winter voorbij was en dat het tijd was om naar huis terug te keren.
Mijn vaders verhalen gingen altijd over onze berg, onze vallei, ons ruige stukje Idaho. Hij vertelde nooit wat ik moest doen als ik de bergen achter me liet, als ik zeeën en continenten overstak en me op nieuw terrein begaf, waar ik de Prinses niet langer aan de horizon kon zoeken. Hij vertelde nooit hoe ik dan zou weten wanneer het tijd was om naar huis terug te keren.

* Behalve mijn zus, die toen ze klein was een arm en een been brak. Ze gingen met haar naar het ziekenhuis voor gips.

 

Copyright © 2018 by Second Sally, Ltd.
Copyright Nederlandse vertaling © 2018 Lette Vos

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum