Leesfragment: Ontroerend goed

04 februari 2018 , door Manuela Klerkx en Oscar van Gelderen
| |

Deze week verschijnt Ontroerend goed, een praktische gids over kunst kopen, geschreven door Manuela Klerkx en Oscar van Gelderen. Lees bij ons alvast een hoofdstuk!

Er is onroerend goed – vastgoed, buitenkant, status – en er is ontroerend goed – kunst, binnenkant, passie. Bij velen heerst het idee dat kunst een (linkse) hobby van de elite is en niet toegankelijk voor ‘gewone mensen’. Galeries worden als hoogdrempelig ervaren, de prijzen zijn niet transparant en de teksten over de kunstwerken zorgen eerder voor verwarring dan opheldering.

Maar er is ook goed nieuws: het bezitten van kunst is niet voorbehouden aan de rijken der aarde: er is al prachtige kunst te koop voor een paar honderd euro (als je maar goed zoekt en ‘vroeg’ durft te kopen). De stap van kijken naar kopen is voor velen echter een obstakel: de kunstwereld kenmerkt zich door geheel eigen codes, die Manuela Klerkx en Oscar van Gelderen, zelf kunstkenners en -verzamelaars, in Ontroerend goed proberen te kraken. Hoe worden prijzen bepaald? Kun je onderhandelen met galeries? Hoe werkt een kunstbeurs? Er is zo veel keus: hoe weet ik welke kunst bij mij past en hoe en waar koop ik die?

 

1
Onze weg naar de kunst

Una domenica a Rivara: mijn eerste ontmoeting met Maurizio Cattelan
– Manuela Klerkx

Ik zie hem nog de hoek om komen. Een wit t-shirt, een spijkerbroek, slippers en een rugzak. Ik stond op de veranda en terwijl hij naar boven keek zag ik hem glimlachen bij wijze van groet. Ik denk dat ik alleen ‘ciao’ heb gezegd. Wist ik veel wie die grappige Italiaan was. Misschien was het iemand die langskwam om de haag te snoeien, of om te koken. Hij gedroeg zich in in ieder geval niet als het cliché van een kunstenaar.
Het was de zomer van 1992 en ik was als assistente aan het werk in het Castello di Rivara, een kasteel in Piemonte, gerund door de flamboyante visionair en galeriehouder Franz Paludetto, waar die zomer een aantal tentoonstellingen zou worden geopend van gevestigde en nog onbekende kunstenaars.
Die man op slippers, zo bleek later, was de kunstenaar Maurizio Cattelan. Maar wie hij was en wat hij er kwam doen, ik had toen nog geen idee.
Totdat ik de volgende dag naar buiten liep en een aantal aan elkaar geknoopte witte lakens uit een raam zag hangen. Het bleek een werk van hem te zijn. Terwijl iedereen nog driftig in de weer was (het was bloedheet) met het opbouwen en installeren van de tentoonstelling zat Cattelan al gniffelend op het gras, in gesprek met de curator, Gregorio Magnani. Zo kan het ook, dacht ik nog.
Maar van die lakens begreep ik niets. Niet alleen maakte hij zich er gemakkelijk van af, vond ik (in dergelijke termen dacht ik toen nog), maar het was ook nog eens een onbegrijpelijk werk.
Ik probeerde met hem in gesprek te komen maar iedere vorm van contact mislukte. Verder dan elkaar de hand schudden en wat gegiechel zijnerzijds kwam ik niet. Cattelan bleek geen Engels te spreken en ik sprak (toentertijd) geen woord Italiaans. Het enige wat ik uit onze eerste ontmoeting kon opmaken, was dat hij mij veel succes wenste in ‘het land der maffiosi’. Verre van een inhoudelijk gesprek dus, enkel wat geginnegap waarna hij zich snel uit de voeten maakte.
Geen nood, dacht ik. Morgen doe ik een tweede poging, tijdens de opening, dan is hij op zijn gemak en misschien staat hij dan wel met iemand te praten die voor ons kan vertalen. Ik wilde uit zijn mond horen waar het werk over ging. Maar die tweede kans kreeg ik niet. Op de dag van de opening bleek Cattelan, via zijn eigen aan elkaar geknoopte lakens (zo ging het verhaal) te zijn ontsnapt… Ik was teleurgesteld hem niet meer te kunnen zien en spreken, maar vond het een goede actie. Hij schitterde letterlijk door afwezigheid. Iedereen had het over hem. Was hij een oplichter? Een charlatan? In zijn afwezigheid was hij aanweziger dan welke andere kunstenaar ook. Maar waarom deed hij dit? Ik móést het weten.
Jaren later las ik Maurizio Cattelan: The Unauthorized Biography, door zijn grote vriend Francesco Bonami (en curator van onder meer de Biënnale van Venetië) – uiteraard – in overleg geschreven, en viel het kwartje na het lezen van de volgende passage over het jaar waarin ik Cattelan voor het eerst ontmoette en hij zich in de Verenigde Staten zou vestigen: ‘1992. Zonder dat jaar zou ik hier niet zijn geweest, of daar, of ergens anders. Mijn Engels was waardeloos, en ik kende bijna niemand. Het voordeel daarvan was echter ook dat niemand mij kende. Ik kon me vrijuit bewegen en alles doen wat in mij opkwam. Voor het eerst in mijn leven voelde ik dat ik me op een plek bevond waarvandaan ik niet hoefde te ontsnappen. Omdat het niemand een bal kon schelen of je er was, of niet.’
Tot dan toe was Cattelan alleen maar bezig geweest te ontsnappen uit een wereld waarin hij zich niet thuis voelde en waar hij niet bij wilde horen: de benauwende omgeving van zijn jeugd, de school, de wereld van de vaste banen en ten slotte de kunstwereld. Altijd voelde hij zich overal een ‘outcast’, een ‘ongewenste indringer’ maar daar, in dat verre New York, was hij vrij. Daar kon hij eindelijk zijn en worden wie hij altijd al was. Nobody gave a damn.
Het werk met de lakens, getiteld Una domenica a Rivara, naar de gelijknamige tentoonstelling, symboliseerde die stap naar een leven waarin hij zou uitgroeien tot een van de grootste conceptuele kunstenaars van onze tijd. Een paar weken later nodigde hij me uit voor een pasta in zijn kleine appartement in Milaan, vlak bij de galerie van zijn vriend Massimo De Carlo, die hem sinds 1989 representeerde. Hij gaf mij een cassettebandje in de kleuren van de Italiaanse vlag met daarop geschreven: ‘Inghiottire dopo l’ascolto’ (‘Inslikken na beluistering’).
Het bandje heb ik nog steeds. Het symboliseert mijn entree in de kunstwereld en deed mij besluiten om naar Italië te verhuizen. Anderhalf jaar later solliciteerde ik bij diezelfde Massimo De Carlo, waar ik vervolgens werkte in de jaren dat Cattelan onbekend en onbemind was. Maar dat kon ons niet deren. Wij werden vrienden.
Als er één ding is dat Cattelan typeert, dan is het dat hij de kunst met de grote K voorgoed van haar voetstuk heeft laten vallen. Zijn afkeer van ‘het systeem’ – of het nu een school of de kunstwereld is – en van intellectualisme en elitisme hebben van hem (terecht) een ster gemaakt.
Maar zelf is hij niet veel veranderd. Nog steeds haalt hij gniffelend zijn schouders op als een journalist hem wil spreken en nog steeds gaat hij op de fiets (zijn enige kunstwerk dat hij niet kan inlijsten, zoals hijzelf beweert) en zwemt hij elke dag.
Het enige verschil met 1992 is dat hij inmiddels vloeiend Engels spreekt en we elkaar kunnen verstaan, letterlijk en figuurlijk. Ik zal hem en Massimo De Carlo altijd dankbaar zijn voor de kans die ze me hebben gegeven binnen te treden in een wereld waaruit ik niet wil of hoef te ontsnappen.

 

Kunst is een virus
– Oscar van Gelderen

Het gebeurde op een ochtend, in februari of maart 1974 (daarover verschillen de meningen, men spreekt daarom van 2 3 74): sciencefictionauteur Philip K. Dick had een visioen, nadat een verstandskies was getrokken. Als een donkerharige dame, die zijn pijnstillers komt brengen, aanbelt en hij de deur opendoet, wordt zijn aandacht getrokken door haar halsketting met daaraan een ichtusteken, een vis die, zo verklaart de dame, in de christelijke mythologie symbool is voor de doop in het water, maar ook voor de wonderbare visvangst. Dick verklaarde later: ‘Op dat moment, als ik naar het glanzende vissenteken staar en naar haar woorden luister, ervaar ik wat ik later begreep als een anamnesis – een Grieks woord dat letterlijk “het verlies van vergeetachtigheid” betekent. Ik herinnerde me wie ik was en waar ik was. In een flits, in een oogwenk, kwam alles terug. En niet alleen kon ik het me herinneren, maar ik kon het ook zien. Het meisje was een geheime christen, en ik ook. We leefden in angst voor gevangenneming door de Romeinen. We moesten communiceren via cryptische tekens. Zij had me dit allemaal verteld, en het was waar.’
Nu was Philip K. Dick – al voor deze ervaring een visionair auteur, die na zijn dood bekend werd door verfilmingen van zijn werk, onder andere Do Androids Dream of Electric Sheep? (verfilmd als Blade Runner) en The Man in the High Castle door grootheden als Steven Spielberg (Minority Report), Ridley Scott (Blade Runner), Denis Villeneuve (Blade Runner 2049) en Paul Verhoeven (Total Recall) – niet alleen een begenadigd schrijver, maar ook, zoals de Amerikanen het zo fraai kunnen zeggen, ‘barking mad’: het fragment herinnert me aan de eerste keer dat ik door het kunstvirus werd gegrepen, een virus dat het lichaam sindsdien niet meer heeft verlaten, een goedaardig – soms wat kostbaar – virus, een wonderlijk goedje dat hart, geest en ziel heeft geïnjecteerd met iets wat tot de grootste genoegens in dit aardse leven gerekend mag worden: leven met kunst, of beter, niet kunnen leven zonder kunst.
De flits van Dick zullen veel kunstliefhebbers herkennen: het plotseling ‘geraakt’ worden, in de ziel, door schoonheid of juist eenvoud, door onbegrijpelijkheid of juist door logica, en dat allemaal door een kunstwerk. Soms komt er nog een tweede ‘aanraking’ achteraan: het besef dat dat kunstwerk verworven zou kunnen worden, dat je het kunt bezitten, iets unieks, iets eigens, iets dat alleen bij jou past, een spiegel van je persoonlijkheid is.
Het besef dat kunst voor iedereen toegankelijk is, bereikbaar, tastbaar en in de onmiddellijke nabijheid kan verkeren – het eigen huis, de eigen plek – is een merkwaardige ervaring, want plotseling besef je dat in principe alle kunst in de wereld – oké, afhankelijk van je budget – verworven kan worden. Dat op dit moment kunst gemaakt wordt die nog waardevrij is, nog niet gedefinieerd, de importantie nog niet geschat, nog in ontwikkeling is, maar ook: dat er kunst is die over het hoofd is gezien, vergeten, niet op juiste ‘waarde’ is geschat, en dat er dus, mits je goed zoekt, parels te vinden zijn.
Ik werd precies twintig jaar geleden door deze goedaardige bliksemflits getroffen op de Amsterdam International Antiquarian Book & Map Fair in de rai, een beurs die net zo saai was als het klinkt. Veel incunabelen en religieuze geschriften, veel Claus, Reve, Buch en Komrij, die bij leven al net zo werden verzameld als na hun verscheiden, toen mijn blik – de beurs liep al ten einde, ik weet niet eens meer wat me bezield heeft om naar die troosteloze rai af te reizen – getroffen werd door twee lino’s, een rood en blauw en een rood en groen, van geometrische figuren. Ze hingen gebroederlijk naast elkaar aan een wandje, er was niet veel belangstelling voor, ik keek op de sticker op de muur en las: Wobbe Alkema (1900-1974), twee nadrukken (1924/1978), oplage 75 inclusief bijbehorend boek, prijs 1500 gulden.
Ik vroeg aan de dienstdoende figuur in de stand of ik kon pinnen, maar helaas: cash only. Het was mijn eerste kennismaking met de vele obstakels die de kunstwereld opwerpt voor geïnteresseerde kopers. Later kwamen daar nog bij: onbegrijpelijke persberichten, non-informatie bij het opgehangen werk, afwezigheid van prijslijsten en non-communicatieve galeriehouders, maar dat komt allemaal verderop in dit boek ter sprake.
Deze man was de vriendelijkheid zelve en vertelde dat in de rai gepind kon worden, maar wel fluks, want de beurs sloot over een kwartier, en hij kon niet langer wachten dan tot sluitingstijd. Ik haastte mij dus naar het pinapparaat, betaalde de man zijn 1500 gulden (ik had nog geen weet van de mogelijkheid tot afpingelen bij kunst) en nam de werken mee naar huis.
1500 gulden!
Wat kon een mens daar niet allemaal van kopen? Vijftien stofzuigers, nieuwe gordijnen, een bescheiden keukenuitrusting, een tweedehandsauto.
Wat had ik gedaan?
Ik zonk neer in een fauteuil en keek naar de twee ingelijste werken, ze werden steeds mooier. Ik kon hun wiskundige logica niet weerstaan. Nu, twintig jaar later, is het werk van Wobbe Alkema, vooraanstaand lid van kunstenaarscollectief De Ploeg, en met H.N. Werkman en Jan van der Zee al in de vroege jaren twintig geheel abstract, constructivistisch werkend, me nog altijd dierbaar. Ik speur bij iedere veiling, op iedere website, in iedere Groningse galerie naar werk van zijn hand. Deze bescheiden man reed op de fiets van Groningen naar Antwerpen om daar zijn geestverwant Jozef Peeters op te zoeken, ook al zo’n kunstenaar op wie niemand in die tijd zat te wachten – toen ik dat las werd het werk me nog dierbaarder.
Het gif, Dicks ichtusteken, was geïnjecteerd in mijn aderen: ik was hooked, een leven in de kunst zou zijn aanvang nemen, nog honderden werken zouden hun weg naar mijn huis, kantoor, geliefde of ex-echtgenote(n) vinden en ik voelde dat deze werken van Alkema niet door iedereen geapprecieerd zouden worden, op onbegrip zouden stuiten, en dat maakte ze alleen maar mooier: ze werden al snel ontroerend goed.

 

© 2018 Manuela Klerkx, Oscar van Gelderen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum