Leesfragment: Ooggetuigen van de Tachtigjarige Oorlog

02 oktober 2018 , door Luc Panhuysen, René van Stipriaan
|

Tijdens de Tachtigjarige Oorlog schreven veel ooggetuigen hun verhaal op. Luc Panhuysen en René van Stipriaan brachten de mooiste verslagen bijeen in Ooggetuigen van de Tachtigjarige Oorlog. Vanaf 4 oktober is het boek in de winkel te koop, lees hier nu alvast een fragment.

De overwinning bij Heiligerlee op het Spaanse pronkleger, de onthoofding van Egmont en Horne, het hongerende Leiden dat verlangt naar overgave, de slachtpartij in Naarden, Willem van Oranje die een moordaanslag overleeft, een wolvenplaag in winters Vlaanderen, de bijna verloren veldslag bij Nieuwpoort, de onthoofding van Oldenbarnevelt… De Tachtigjarige Oorlog werd beleefd als een extreem gewelddadig conflict, waar bovendien de hele bevolking bij betrokken raakte.

Het oppermachtige Spanje slaagde er maar niet in de opstandigheid te breken. Het moest zelfs toezien hoe uit de chaos een sterke nieuwe natie ontstond: de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Dit was de uitkomst van een reeks spectaculaire gebeurtenissen, die mede vorm hebben gegeven aan het huidige Nederland en Vlaanderen. Steeds waren er getuigen die hun ervaringen in het leger, in de steden en op het platteland aan het papier toevertrouwden, in het volle besef dat het legendarische tijden waren.
 

Opstand en chaos
1568-1600

De slag bij Heiligerlee: de eerste helden sneuvelen

Heiligerlee/Brussel, 23 mei 1568
Bernardino de Mendoça

In het voorjaar van 1568 bereidde Willem van Oranje een meervoudige invasie van de Nederlanden voor. Een eerste invasie in april werd door Alva voortijdig ontdekt en in de kiem gesmoord, een tweede invasie werd gepland in het noorden, onder aanvoering van Lodewijk van Nassau. Alva zag zich gedwongen er een flinke legereenheid naartoe te sturen onder leiding van de graaf van Aremberg. Ze werden bij Heiligerlee, ten oosten van Groningen, opgewacht door het geuzenleger. De troepen van Lodewijk van Nassau maakten handig gebruik van de moerassige bodemgesteldheid en vernietigden het Spaanse leger. Aan beide zijden vielen prominente slachtoffers. Bernardino de Mendoça, een van Alva’s meest ervaren veldheren, vatte de berichten die uit het noorden kwamen samen. Hadden de Spanjaarden de tactische vermogens van de geuzen onderschat?

De voordelen die de vijand genoot van een betere positie, waren voor ons minder problematisch dan de wanorde waarin onze eigen gelederen verkeerden, en dat mag zonder meer worden toegeschreven aan de minachting voor een vijand die de dag ervoor nog door een handjevol haakschutters schandelijk op de vlucht was gejaagd. Nu viel het grote eskadron onze piekeniers aan, terwijl die in de modder vastzaten, en het kleine eskadron kwam de heuvel af tot aan de rand van het bos, dicht bij de weg waar onze manschappen in wanorde bij elkaar stonden, waarmee de doorgang werd versperd. Hierdoor raakten onze troepen die vooruit waren opeens ingesloten.
Vanaf dat moment vielen de piekeniers van hun grote eskadron de onzen aan in de modderpoelen en moerassen. De graaf van Aremberg doorzag het gevaarlijke van de situatie en stelde zich op in de voorhoede van een aantal ruiters en edellieden die hem vergezelden, en ging de cavalerie van de vijand te lijf, die niet heel erg omvangrijk was en zich op dezelfde weg bevond.
Ze werd aangevoerd door graaf Adolf van Nassau, de derde broer van de prins van Oranje. De graaf van Aremberg vocht onverschrokken en doodde eigenhandig graaf Adolf en twee ruiters. Ongelukkig genoeg viel zijn paard, geraakt door een schot van een haakbus, boven op hem. Degenen die de graaf omringden, hielpen hem met veel moeite weer op de been, en brachten hem weer in het zadel, maar al snel viel zijn paard dood neer.
Niet in staat om te lopen – vanwege zijn verwondingen, het gewicht van zijn wapentuig en een laatste aanval van jicht – ging hij zitten tegen het hek van een weiland langs de weg. Hij werd al spoedig omringd door talloze vijanden. Zijn moed nam toe naarmate het gevaar groeide; hij streed met het zwaard in de hand even moedig als hij had gedaan bij andere gelegenheden waar hij de zaak van God en zijn koning diende. Uiteindelijk kreeg de meute hem te pakken; samen met zijn medestrijders werd hij gedood.

 

Egmont en Horne geëxecuteerd

Brussel, 5 juni 1568
Door een anonieme Spanjaard

Alva was ziedend over de vernedering die zijn leger bij Heiligerlee had moeten slikken. Het bespoedigde het einde van Egmont en Horne. Op 4 juni tekende Alva hun beider doodvonnis, en diezelfde dag werden ze, ieder in een apart rijtuig, van Gent naar Brussel overgebracht, met een escorte van drieduizend soldaten. Sinds hun arrestatie hadden ze elkaar niet meer gesproken, en ze zouden elkaar ook niet meer spreken.

Om elf uur op de avond voor zijn executie stond de graaf [van Egmont] op uit zijn bed. Hij trok zijn kleren aan, pakte pen en papier en begon een brief aan Zijne Majesteit de katholieke koning, waarin hij vergeving vroeg voor zijn fouten, en er nederig om smeekte dat zijn arme en ontroostbare vrouw genade zou krijgen, en dat men erbarmen zou kennen met zijn kinderen, die vanwege de zonden van hun vader voor altijd in armoede en ellende zouden vervallen. [...]
Hij sloot de brief, verzegelde hem en gaf hem aan de bisschop van Ieper, die hem was toegewezen als biechtvader. Deze beloofde hem oprecht de brief aan de koning te sturen. Voor de graaf deze brief schreef was er volop tijd geweest voor gebed en bezinning. Men zegt dat toen men hem het doodvonnis voorlas, hij geen enkele emotie toonde of zelfs maar verblikte, en ook geen enkel teken van verbazing toonde. Hij sprak alleen de volgende woorden: ‘Dit is een heel streng vonnis. Ik meen dat ik de koning niet zo zwaar gekwetst heb dat ik een zo wrede straf heb verdiend. Nu dit duidelijk is geworden, zal ik sterven als zijn dienaar. Echter, mocht ik gefaald hebben en mocht mijn dood de vergelding zijn voor mijn fouten en dwalingen, dan toch zonder me zo te onteren en de mijnen zo met hoon te overladen dat mijn vrouw en kinderen moeten meemaken dat mijn lichaam en mijn bezittingen worden geconfisqueerd. Daarbij lijkt me dat mijn grote verdiensten in het verleden rechtvaardigen dat men tegenover mij enige genade betracht. Aangezien het de wil is van God, mijn schepper, en van de koning, mijn heer, zal ik de dood geduldig afwachten.’
Bij het aanbreken van de dag biechtte hij en ontving hij het sacrament nadat hij met grote devotie de mis had aangehoord. Op vergelijkbare wijze ging het toe bij de graaf van Horne. Men heeft ook hem, helemaal afgezonderd van Egmont, het doodvonnis voorgelezen. De volgende dag, de zesde juni*, heeft men met zwarte stof het schavot bekleed waar het vonnis voltrokken ging worden. Het schavot was de nacht tevoren opgericht, met twee zuilen in de vorm van een halve pan, met twee palen in de vorm van een spijker waarop de hoofden geplaatst konden worden, met daarbij nog twee kussens.
Om tien uur in de ochtend werd de graaf van Egmont als eerste dit toneel op geleid, vergezeld van de maître du camp en kapitein Salinas, hun voetvolk, enkele priesters, en de bisschop van Ieper, zijn biechtvader. De graaf ging gekleed in een korte jas van karmijnrood damast en een zwarte mantel afgezet met borduurwerk van goud. Zijn hoed was van zwarte taf, met witte en zwarte verenbossen. In zijn handen, die op geen enkele manier gebonden waren, droeg de graaf een zakdoek. Hij werd niet gevolgd door de beul, en ook niet door bewakers. Voor hen in de plaats had zich de provoost bij het schavot opgesteld, met in de hand een rode stok, om uit te drukken dat hij het recht representeerde. De beul hield zich op onder het schavot, tot het moment dat de graaf het schavot had beklommen, waar deze nog enige tijd sprak met de maître du camp en met de bisschop. Hij ontdeed zich van zijn mantel, waarna een zwart wambuis overbleef. Daarna ging hij op de knieën. De bisschop gaf hem nu het kruis in de hand, dat de graaf met grote eerbied kuste. Hij wierp zijn zakdoek en hoed terzijde, vouwde de handen en beval zichzelf aan in de barmhartigheid van God, en wachtte de slag van de beul met grote rust af. Zo eindigde het leven van deze ongelukkige en misleide heer, op de Grote Markt van Brussel. [...]

 

Graaf van Horne op het punt onthoofd te worden, achter hem de beul en het crucifix
en voor hem het overdekte lichaam van Egmont. Grote Markt, Brussel. (Bibliotheek
van het Vredespaleis, Den Haag)


Nadat de graaf was onthoofd werd zijn lichaam terzijde gelegd en bedekt met een zwart laken. Nu besteeg de graaf van Horne het schavot. Hij droeg alleen een zwarte mantel, met een muts van zwarte stof. Hij sprak enkele woorden tot het volk, en vroeg aan iedereen vergiffenis en smeekte hun voor hem tot God te bidden. Daarna wierp hij zijn mantel af en stond vervolgens in zijn kniebroek, met verder alleen een katoenen hemd aan. Hij deed zijn muts voor zijn ogen, vouwde zijn handen, en wachtte op de slag, die een einde zou maken aan zijn ongeluk en aan zijn leven. Tot besluit van deze executie werden hun hoofden op de zuilen geplaatst, waar ze slechts twee uur op zouden blijven staan. Het lichaam van de graaf [van Egmont] werd, nadat het was gebalsemd, in een loden doodskist gedaan en naar een van zijn domeinen gebracht, waar het werd begraven. Zoals ook de graaf van Horne werd geëerd met een graf in zijn eigen graafschap. De mensen van de graaf van Egmont bevestigden zijn wapens en tekenen van rouw aan de poort van zijn paleis [in Brussel], maar toen de hertog van Alva hiervan hoorde, gaf hij opdracht alles te verwijderen.

* Dit moet zijn: de vijfde juni.

[...]

 

 

© 2018 samenstelling Luc Panhuysen, René van Stipriaan

pro-mbooks1 : athenaeum