Leesfragment: 't Hooge Nest

27 december 2018 , door Roxane van Iperen
| | | |

Een van de beste boeken volgens de critici is Roxane van Iperens tweede boek 't Hooge Nest. Wij brengen de eerste pagina's.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog bestieren twee joodse zussen - Janny en Lien Brilleslijper - een van de grootste onderduikadressen in Nederland: 't Hooge Nest, een villa in 't Gooi. Terwijl de laatste joden in Nederland worden opgejaagd gaat het leven van enkele tientallen onderduikers zo goed en kwaad als het ging door, pal onder de neus van NSB-buren en nazikopstukken. Toch wordt het Nest verraden en de familie Brilleslijper belandt met het laatste transport in Auschwitz, samen met de familie Frank. 't Hooge Nest is een verhaal over moed, verraad en menselijkheid in barbaarse tijden, en brengt een ongekende geschiedenis met kracht tot leven.

N.B. Eerder brachten we een fragment uit Van Iperens debuut, Schuim der aarde. 

 

1
Een val op het Binnenhof

Naarden, februari 1943. Janny is persoonsbewijzen aan het sorteren en Eberhard speelt in de voorkamer piano, wanneer Mik van Gilse uit Amsterdam langskomt met het bericht dat die lieve Gerrit op het Binnenhof uit het raam is gesprongen. Met zijn kop op de stenen. Dood.
Hadden ze zichzelf op enig moment wijsgemaakt dat ze hier, in dit sprookjeshuis buiten de stad, veilig waren? Dat de oorlog hoog boven hun hoofden voorbij zou trekken, zoals ’s nachts de vliegtuigen van de Royal Air Force die van Engeland naar Duitsland vliegen, en weer terug? Dat het leed in grote bewegingen om hen heen zou blijven cirkelen, zoals de jeeps en politiewagens die ze ’s ochtends tegen vieren met ingehouden adem horen uitrukken als de razzia’s beginnen? De loeiende sirenes houden hen gevangen tussen de wil ervandoor te gaan, de voordeur uit lukraak de donkere bossen in te rennen, en het kalme besef dat ze alleen maar kunnen afwachten tot de wagens gepasseerd zijn. En dat hebben ze tot nu toe steeds gedaan. Het gevaar van wat ze hier doen en de ernst van de dreiging heeft geen van hen ooit onderschat, maar de boodschap van Mik dat Gerrit zich op de klinkers van het bezette parlement te pletter heeft geworpen, brengt de realiteit weer in één klap binnen.

Gerrit Kastein was een neuroloog met stalen zenuwen en een stijve kop, die hem jammer genoeg niet van zijn lot had gered. Janny was al met hem bevriend sinds hun Spaanse tijd, toen ze als jonge twintigers met de Internationale Rode Hulp de antifascisten in Spanje ondersteuning hadden geboden. De Spaanse Burgeroorlog bleek een generale repetitie voor de jaren die zouden volgen. Gerrit en Janny voegden zich bij het comité Hulp voor Spanje: de Nederlandse afdeling van de Internationale Rode Hulp. Janny’s voornaamste missie was geld inzamelen voor verbandmiddelen, waaraan in Spanje een groot gebrek was. Gerrit ging naar de oorlog als hoofd van de Nederlandse ambulance. Hij was net assistent neurologie in Oegstgeest en promovendus; een carrière perspectief dat voor de meeste mensen voldoende reden zou zijn alle gouden eieren zorgvuldig in het mandje te houden, maar niet voor Gerrit. Vanuit het Catalaanse ministerie voor Volksgezondheid reisde hij per trein naar de Pyreneeën, vlak bij de Franse grens, waar troepen van het Volksfront tegen de fascisten vochten, en hielp daar met het verzorgen van gewonde burgers en Volksfrontsoldaten.
Na drie maanden keerde Gerrit terug naar Nederland, pakte zijn artsenleven weer op en promoveerde in 1937 aan de Rijksuniversiteit Leiden. Maar zijn ideologische vuur was niet gedoofd: hij zat in de redactie van het cpn-maandblad Politiek & Cultuur en gaf lezingen over de Spaanse Burgeroorlog. ‘Een overwinning voor Franco is funest voor West-Europa, dus mede voor ons,’ betoogde hij. Hij schreef artikelen en publiceerde in 1938 een boek getiteld Het Rassenvraagstuk. Het bevatte een wetenschappelijke verhandeling over klassentegenstellingen en het antisemitisme in Duitsland, die resulteerde in zijn stelling dat racisme onvermijdelijk in oorlog uitmondt. Op het bewijs hoefde hij niet lang te wachten.

Als de Communistische Partij van Nederland halverwege 1940 door de Duitsers wordt verboden, gaan de communisten ondergronds om sabotageacties te organiseren. Dokter Kastein, met zijn vrouw en twee dochtertjes woonachtig in Den Haag, is aanwezig bij de oprichtingsvergadering van de Haagse illegale afdeling van de partij en initiatiefnemer van diverse verzetsgroepen. Ook bij de Amsterdamse verzetsgroep cs-6 ontpopt hij zich als een leidende figuur en als in juli 1942 de jodendeportaties aanvangen – die voor hun succes leunen op een gesmeerde Nederlandse infrastructuur – raakt Gerrit ervan overtuigd dat het verzet tot rigoureuzere acties moet overgaan: Nederlandse collaborateurs dienen uit het veld geruimd te worden. Hij haalt de leden van de cs-6 groep over om samen met hem moordaanslagen te plegen op de mensen die de bezetter zo enthousiast bijstaan, en stelt een lijst op.
Het eerste beoogde slachtoff er is Hendrik Seyffardt: de tweeënzeventigjarige in Breda geboren, gepensioneerde generaal van de Nederlandse krijgsmacht; een man met meer medailles op zijn bef dan in een kampioenskast te vinden zijn en een pruilmond als van een hofdame. Seyffardt is sinds juli 1941 commandant van het fascistische Vrijwilligerslegioen Nederland, een nationalistisch vehikel dat feitelijk als integraal onderdeel van de Waffen-ss aan het oostfront vecht. Seyffardt is net door Leider van het Nederlandsche Volk Anton Mussert als gemachtigde in zijn schaduwkabinet benoemd; de verwachting is dat hij op korte termijn minister van Oorlog wordt en dan een algemene militaire dienstplicht ten behoeve van het Duitse leger zal doorvoeren. Hij is een logisch doelwit voor het verzet.
Op 5 februari 1943 gaat bij de woning van Seyffardt aan de Haagse Van Neckstraat 36 – tweehonderd meter van waar Kastein woont – de bel. Nietsvermoedend loopt Seyffardt naar de voordeur. Wanneer hij opendoet, ziet hij twee jonge mannen staan: de voor hem onbekende leden van de verzetsgroep cs-6, Jan Verleun en Leo Frijda. Frijda wil zich ervan verzekeren de juiste voor zich te hebben en vraagt de generaal naar zijn naam: ‘Hij had zo’n mooie stem,’ zou Frijda er later over zeggen. Seyffardt zegt zijn naam. Verleun schiet onmiddellijk en de twee maken zich uit de voeten in de veronderstelling dat Seyffardt op slag dood is.
Seyffardt is zwaargewond, maar weet de Sicherheitsdienst (sd) nog te vertellen dat de daders ‘twee studenten’ waren. Hij overlijdt de volgende dag en ondanks zijn nadrukkelijke verzoek zijn dood niet te wreken, worden er onmiddellijk razzia’s onder studenten gehouden. Achttienhonderd jongens tussen de achttien en vijfentwintig jaar, onder wie zeshonderd studenten, worden opgepakt en afgevoerd naar concentratiekamp Vught.
Verleun duikt onder, in het bezit van het pistool waarmee hij de aanslag pleegde. Gerrit Kastein heeft intussen het volgende doelwit al uitgekozen. Deze keer wil hij de aanslag zelf uitvoeren, maar daarvoor moet hij snel een nieuw pistool regelen. Dat doet hij bij een verzetskameraad, Lucas Spoor, die hem er een leent – een zet die Gerrits einde zal inluiden.
Twee dagen later, op 7 februari 1943, pleegt Gerrit de tweede geplande aanslag, op Hermannus Reydon. Deze serieuze jurist en vooraanstaande nsb’er was tot het moment van de bezetting parlementair redacteur van nsb-dagblad Volk en Vaderland, en is zojuist voor zijn trouw aan het Groot-Duitse gedachtegoed beloond. Enkele dagen voor de aanslag is hij benoemd tot president van de Nederlandsche Kultuurkamer, het staatsorgaan ten behoeve van ‘gezonde kunst voor de arische mens’, waarvan alle Nederlandse kunstenaars lid moeten worden, én tot secretaris-generaal van het speciaal opgerichte nsb-departement van Volksvoorlichting en Kunsten.
Kastein belt ’s avonds aan bij het huis van Reydon in Voorschoten en diens vrouw doet open. In koelen bloede schiet Gerrit haar dood, sluit de deur en wacht binnen in de donkere gang tot Reydon thuiskomt. Na enige tijd hoort hij de sleutel in het slot; de voordeur zwaait open en hij schiet onmiddellijk. Reydon wordt in de nek geraakt en Kastein maakt zich uit de voeten. Reydon is zwaargewond en ligt nog een halfjaar verlamd in het ziekenhuis voor hij alsnog overlijdt.
Gerrit Kastein is degene die de trekker overhaalt, maar Reydon en zijn vrouw zijn door de Duitsers bewust geofferd in een vooropgezet plan om Kastein in de val te laten lopen, geheel conform het ongeschreven motto ‘een dode verzetsstrijder is belangrijker dan een levende nsb’er’. Kastein heeft de pech aan de andere zijde van de strijd een man te treff en die hem in ambitie evenaart, maar in rücksichtslosheid overtreft. ss-Sturmbannführer Joseph Schreieder is onder Heinrich Himmler opgeklommen tot de rang van Kriminal rat, en in die rol verantwoordelijk voor de contraspionage van de sd in Nederland, gestationeerd op het Binnenhof. Zijn hoofddoel is het oprollen van verzetsgroepen – en daartoe is alles geoorloofd.
Zogenaamde verzetsvriend Lucas Spoor, die Gerrit het pistool levert, is eigenlijk Anton van der Waals: een Nederlandse spion voor de sd die in verzetsgroepen infiltreert – een man die de boeken in zal gaan als een van de grootste landverraders ooit, in een tijdperk waarin die toch ruim voorhanden waren. Kastein heeft hem bij een eerdere ontmoeting, de dag na de aanslag op Seyffardt, gevraagd of hij hem op 6 februari een pistool kan leveren. Meteen na dat verzoek is Van der Waals naar zijn chef, Schreieder, gesneld. Die kent geen enkele twijfel: natuurlijk geven ze die kerel een wapen en natuurlijk schiet hij daarmee iemand overhoop. Dan laten ze sectie verrichten op het lijk en kunnen ze aan het kaliber van de kogels zien of de nieuwe vriend hun wapen heeft gebruikt. Is dat het geval, dan kunnen ze ook wel aannemen dat hij Seyffardt heeft doodgeschoten.
In de vroege ochtend van 6 februari overhandigt Anton van der Waals als verzetsman Lucas Spoor het pistool aan Gerrit. Op het Binnenhof wachten Schreieder en zijn sd-collega’s in spanning op de afl oop van hun spelletje Russische roulette. Wie zal het leven laten?
Lang hoeft Schreieder niet op zijn lichamen te wachten. Reydon eindigt zwaargewond in het ziekenhuis, maar gelukkig hebben ze het lijk van zijn vrouw om sectie op te plegen. Met grote tevredenheid neemt Schreieder de rapporten in ontvangst: de schoten zijn inderdaad gelost met het pistool dat hij zijn infiltrant heeft meegegeven. Dat een secondant van Mussert en zijn vrouw moesten sneuvelen is vervelend, maar, zo redeneert hij: nsb’ers genoeg.
Als Anton van der Waals verslag komt uitbrengen bij zijn baas, wacht hem een nare verrassing: Schreieder wil Kastein niet arresteren. Integendeel, hij wil juist dat Van der Waals de banden met Kastein verder aanhaalt en via hem meer informatie over verzetsdaden en -kameraden vergaart. Van der Waals is inmiddels doordrongen van de koelbloedigheid van Kastein en ziet niets in het idee: hij mag dan een productieve verrader zijn, moedig is hij allerminst. Hij vreest dat hij zelf weleens de verliezer in dit spelletje zou kunnen worden. Van der Waals probeert Schreieder te overreden, maar Schreieder peinst er niet over de operatie stop te zetten. Sterker nog: hij ziet het als een mooie krachtmeting tussen zijn topinfiltrant en die fanatieke communist Kastein. Als unser Anton daarin het onderspit delft, is dat conclusie en oplossing ineen.

 

© Roxane van Iperen, 2018
© Lebowski Publishers, Amsredam 2018

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum