Leesfragment: Terug naar Neerpelt

14 september 2018 , door Lieve Joris
|

Vandaag verschijnt het nieuwe boek van Lieve Joris: Terug naar Neerpelt. Wij brengen een fragment.

Lieve Joris keert terug naar het huis aan het kanaal in het Vlaamse Neerpelt, waar ze opgroeide als middelste van een woelig gezin van negen. Als kind trekt zij naar haar grootmoeder, als puber raakt zij in de ban van haar artistiek begaafde oudste broer. Hij doet de wind van vrijheid over het gazon waaien en wijst haar de weg het dorp uit, al zal hij daar zelf achterblijven en gaandeweg ontsporen. Met vallen en opstaan zoekt Lieve Joris haar weg in de wereld. Aan de personen in het huis aan het kanaal kan zij niet ontsnappen. Haar geboortedorp was een plek om vandaan te gaan, maar haar terugkeer was even onvermijdelijk. Behalve een tijdsbeeld stijgt uit deze familiegeschiedenis het verhaal op van een dorpsmeisje dat - dwars tegen haar lotsbestemming in - haar weg vindt naar het schrijverschap.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Op de vleugels van de draak. Lees het fragment op Athenaeum.nl.

 

Ik wil mijn gedachten bij het schrijven houden, maar betrap mezelf er steeds vaker op dat ik ronddwaal in het landschap van mijn jeugd, in dat grote domein aan het Kempisch kanaal in Neerpelt waar wij allen samen waren. Op het gazon tussen onze witte villa en bomma's huisje had papa een chalet laten bouwen. Daar repeteerde Fonny met The Reborns tot alle ruiten beslagen waren en er achter die ramen zo'n kabaal klonk dat het was alsof het chalet zich van het zompige gras zou losmaken en als een mistig ruimteveer ten hemel zou stijgen.
Wanneer Fonny niet repeteerde, mochten wij ook in het chalet komen. Er stond een jukebox waarin je vijf frank moest gooien: terwijl de plaat uit de rij werd getild, viel het geldstuk in het retourbakje. Tot iemand weer eens met die vijf frank aan de haal ging.
The Reborns traden op in dancings en cafés aan weerszijden van de grens, gekleed in witte hemden met zwart omrande ruches. Fonny was zestien, hij droeg zijn haar in een kuif en achter zijn flaporen. Ik zat op kostschool en liep in het weekend thuis te zingen, in de hoop dat Fonny me zou opmerken en uitnodigen voor een repetitie in het chalet.
Plotseling was hij weg bij The Reborns en repeteerde hij wekenlang in zijn eentje voor een zangwedstrijd. De halve familie vergezelde hem op een zondagmiddag naar de verduisterde volkszaal, waar het rook naar verschaald bier. De jury zetelde achter een tafel met een wit damasten kleed dat gaande de wedstrijd steeds natter werd van de condens die van de bedauwde glazen bier droop. Loom schuifelden paartjes over de dansvloer. Fonny zong 'Crying Time' van Ray Charles, zo smartelijk mooi - ik kon met moeite mijn tranen bedwingen. Hij was de beste, dat vonden we allemaal, mijn vader voorop. De gezichten van de juryleden stonden strak, er viel niets van af te lezen.
Hij won die middag niet, zelfs geen troostprijs.
Dat was het einde van de repetities in het chalet. Wij staken nog menigmaal het vijffrankstuk in de jukebox en sliepen er zelfs een enkele keer, opgewonden omdat het hele dorp in zijn eigen bed lag terwijl wij de takken van de bomen over het golfplaten dak hoorden strijken, door het open raampje het versgemaaide gras konden ruiken en de ganse nacht lang beschenen werden door het raadselachtige licht van de jukebox.
Tot ook wij interesse in het chalet verloren. Iemand vertelde ons over de Nul Komma Nul, waar visnetten aan het plafond hingen. Onder leiding van Fonny gingen we erop af. Hij had zijn weg al gevonden naar de rode en gele libanon die in de White Horse in Eindhoven werd verkocht en had me de in zilverpapier verpakte hasj laten ruiken. Ik probeerde die geur vast te houden - op kostschool rook het op maandagochtend naar koeienmest.
Bij de ingang van de Nul Komma Nul zei Fonny: 'Als er problemen zijn, jullie weten me te vinden: ik sta bij de bar.' In het halfdonker onderscheidde ik versleten autobanken, lage tafels met druipkaarsen, een doormidden gezaagde Amerikaanse slee rechtop tegen de muur. Op een van die autobanken zou ik voor het eerst gekust worden.
Het was de zomer waarin mijn geordende wereld van eerste tot plechtige communie openscheurde; daarna viel hij nooit meer terug in de plooi, hij zou voor altijd blijven kieren. Het chalet werd een opslagplaats van rommel. De zijdeur ging niet meer dicht, zwerfkatten jongden in de bedden waarin wij kort daarvoor nog hadden geslapen en lieten grillige landkaarten van lichtrood bloed achter op de lakens; de lucht van vocht en kattenpis walmde ons tegemoet als we tollend van het bier thuiskwamen.

 

© Lieve Joris

pro-mbooks1 : athenaeum