Leesfragment: Thorbecke wil het

13 mei 2018 , door Remieg Aerts
| | |

Op 17 mei verschijnt Thorbecke wil het van Remieg Aerts. Wij publiceren voor.

Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872) geldt als architect van de grondwet, de Nederlandse staatsinrichting en de parlementaire democratie. Hij wordt nog steeds aangeroepen in actuele politieke kwesties. Hij is de enige Nederlandse politicus met standbeelden in drie verschillende steden. Wie was Thorbecke? Als halve Duitser en lutheraan uit een berooide Zwolse familie maakte hij in zijn eerste vijftig jaar een wetenschappelijke carrière, als classicus, filosoof, historicus en jurist. Pas daarna ging hij in de politiek. Van 1848 tot 1872 legde hij als grondwetgever, Tweede Kamerlid en premier van drie kabinetten zijn wil op aan de Nederlandse politiek. Hij brak de macht van het bestuurlijke ancien régime en opende de weg naar modernisering.

Als compromisloze figuur tussen ‘karnemelkmannen’ was hij de eerste politicus die het land in kampen van vereerders en haters verdeelde. ‘Populair is alleen hij, die met zijn volk de fouten deelt.’ Hij gaf vorm aan de rechtsstaat, de parlementaire politiek, de constitutionele monarchie en de scheiding van kerk en staat. Hij richtte Nederland in. Voor zijn vrienden, vrouw en kinderen bleef hij altijd: Thorbecke. Maar zijn huwelijk met zijn ‘Madonnaatje’ Adelheid Solger is een van de tederste romances van de negentiende eeuw geweest. Met de jaren is Thorbecke een mythische figuur geworden, een monument. In de eerste volledige biografie sinds jaren brengt Remieg Aerts deze intrigerende staatsman tot leven, in een breed panorama van de politiek, wetenschap en cultuur van de negentiende eeuw.

 

De gelukkige professor

Leidse jaren 1830-1836

Hoogleraar in Leiden

Wie in de vroege jaren dertig van de negentiende eeuw aan de Leidse Bree straatwoonde, zag dagelijks een magere, kaarsrechte heer in zwarte jas met hoge hoed de deur uit komen, tegenover het oude stadhuis, op nummer 300 (nu nummer 113). Of het goed of slecht weer was, hij leek er niet op te letten. Hij daalde het trapje van de hoge stoep af en sloeg links af, naar de Witte Poort, voor zijn vaste wandeling langs de singels, elke dag op dezelfde tijd, zoals ooit Immanuel Kant in Koningsbergen. Hij liep vlug, met een energieke, wat hoekige motoriek. Hij had er duidelijk een hekel aan als iemand voor hem treuzelde in de altijd drukke straat. Dan moest hij er voorbij, want hij kon niemand voor zich dulden. Was het nog in de ochtenduren, dan liep hij naar het Rapenburg of sloeg een hoek om en verdween uit zicht. Dan ging de professor college geven.
Thorbecke huurde kamers bij de weduwe Hermine van Charldorp-de Munnik. Al jaren is in het pand boekhandel Van Stockum gevestigd. Ooit woonde hier de wereldberoemde geleerde Jozef Justus Scaliger, de man die meer talen beheerste dan wie ook in Europa, zoals een plaquette op de gevel nog aangeeft. Voor 300 gulden per jaar vestigde Thorbecke zich op de eerste etage, met uitzicht over de Breestraat en de rijke renaissancegevel van het stadhuis. Aan de straatkant was zijn lichte, sober ingerichte studeerkamer, met portretten van zijn literaire helden Goethe, Tieck en Jean Paul en de toen gebruikelijke silhouetten van zijn ouders en de Zwolse grootouders. Daar naast was een kleine ontvangstkamer en aan de achterzijde een ruime bibliotheekkamer, die waarschijnlijk ook als slaapkamer diende. Sinds juli 1832 had hij weer de beschikking over zijn boeken en spullen uit Gent. Om de kosten te bestrijden had hij wel zijn wijnvoorraad van 331 flessen laten verkopen.
Heel rustig zal het niet geweest zijn, want in het benedenhuis woonde de weduwe met haar vijf kinderen. De Breestraat was een van de aanzienlijke straten van de stad. Buitenlandse reizigers roemden deze deftige promenade, die de vergelijking met die van Parijs, Frankfurt en Leipzig kon doorstaan. Thorbecke woonde relatief eenvoudig, maar het was op stand. Zijn buurman was de lutherse predikant Jan Nieuwenhuis, die in 1821 in zijn plaats hoogleraar in de filosofie was geworden. Iets terug woonde op nummer 295 het gezin van zijn collega Cornelis Jacob van Assen, hoogleraar Romeins recht. Diens buurman was stadssecretaris Pierre Antoine du Pui. Aan de andere kant lag de ruime woning van de gefortuneerde Daniël François van Alphen, de zoon van de dichter. Na een bestuurlijke loopbaan in Indië was hij lid van de Tweede Kamer geworden en had hij zich met zijn zeventien kinderen in Leiden gevestigd.
De Breestraat was behalve een statige en bedrijvige woonstraat met winkels vooral ook de studentenstraat. Veel studenten woonden hier en sociëteit Minerva was er gevestigd in het gebouw van koffiehuis De Twee Kolommen. Na 1837 zou de sociëteit even verhuizen, maar vanaf 1844 was de ‘tweede woning’ van het studentenvolk weer in de Breestraat gevestigd. Deftiger nog was het Rapenburg, de mooie gracht waar de professorenaristocratie zetelde. Daar woonde bijvoorbeeld Thorbeckes collega Hendrik Cock, de rijkste man van Leiden, die zich de honderd meter van zijn huis naar de universiteit per koets liet vervoeren.
De jaren dertig waren voor de Leidse academie een tijd van ouderwetse geleerdheid en jeugdige romantiek. In het onderwijs lag nog de nadruk op de overdracht van traditionele kennis met een vormend, classicistisch en filologisch karakter. De hoogleraren waren geleerd, maar noch hun eigen opleiding, noch het academisch statuut bevorderde het doen van nieuw of grensverleggend onderzoek. Grote wetenschappelijke talenten als Reuvens en Hamaker overleden vroeg. De meeste professoren volstonden met het in het Latijn voor - dragen van hun soms al tientallen jaren ongewijzigde dictaat en het routineus examineren van de stof. Weken zij van het Latijnse dictaat af, dan improviseerden zij wat in het Nederlands, zoals Van Assen wiens Latijn met Friese tong val toch al de lachlust opwekte.
Was de beoefening van de klassieke filologie tamelijk technisch, de meeste andere wetenschappen werden op een esthetiserende en moraliserende manier overgedragen. De geneeskunde zocht de goddelijke harmonie van de schepping en de beoefening van de ‘geneeskunst’. De godgeleerdheid beschermde de ware leer en bestreed de Duitse nieuwlichterijen, de letteren vormden de smaak, de vaderlandsliefde en de welsprekendheid. De hoogleraren publiceerden vooral overzichten, tekstedities, verhandelingen en beschouwingen – encyclopedische en opvoedende wetenschap.
In deze traditionele sfeer werden de studenten opgeleid. Voor de studenten die in 1830 en 1831 als Vrijwillige Jagers het vaderland hadden verdedigd, zou deze periode een ervaring voor het leven blijven. Deze generatie was niet politiek geïnteresseerd maar beschouwde zichzelf als vaderlands en regeringstrouw. Dat kwam goed uit, want het was de bestemming van Leidse studenten het bestuurs- en kanselcorps van de toekomst te worden. De studenten van deze lichting brachten ook de Romantiek, of wat ervan over was, naar Nederland. In Duitsland had de Romantiek al plaatsgemaakt voor de Biedermeiercultuur. Met de dood van Goethe kwam in 1832 een einde aan een tijdperk. Ook in Engeland en Frankrijk waren na 1830 de grote jaren wel zo ongeveer voorbij. Toch inspireerden de voorbeelden van Byron, Scott, Lamartine en Hugo de Leidse studenten Bernard Gewin, Nicolaas ‘Hildebrand’ Beets, Johannes ‘Jonathan’ Hasebroek, Jan ‘Klikspaan’ Kneppelhout en Bastiaan Mole water tot iets wat in de Nederlandse literatuur nog nieuw was.
Zij begonnen traditioneel, met de oprichting van een Rederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid (1833), om zich te oefenen in de verheven voordracht van poëzie. De Rederijkerskamer ontwikkelde zich tot een kraamkamer van de polderromantiek. Vooral theologiestudent Beets maakte al snel naam als dichter, ook buiten de kring van zijn medestudenten. In februari 1835 organiseerden de romantische studenten de vijfjaarlijkse historische maskerade in de Leidse binnenstad, een prachtig gestoffeerde verbeelding van de intocht van Ferdinand en Isabella in het Granada van 1492. De middeleeuwse stoet die met muziek door de donkere straten trok in het flakkerend licht van driehonderd flambouwen, leverde een sfeervol schouwspel op. Beets zat aan het raam van zijn kamer aan de Breestraat en schreef er zijn gedicht ‘De maskerade’ over. Zelfs Thorbecke, anders niet zo complimenteus, vond het schilderachtig. Wie het zag, voelde zich ‘unwillkürig in jene Zeiten zurückgefordert, wo die romantischen Formen (…) den Tag und das Leben erfüllten.’
De universiteit was in sociale zin een eigenaardige gemeenschap. Op zichzelf vormde zij al een enclave binnen de Leidse bevolking. Zoals in alle universiteitssteden deden zich regelmatig ongeregeldheden voor tussen de studenten en de lokale bevolking, die in een dienstverlenende relatie tot de eliteheertjes stond. Maar ook binnen de academische gemeenschap was de verhouding tussen hoogleraren en studenten complex. Enerzijds genoten de hoogleraren als docent, examinator en lid van de academische senaat aanzien en hadden zij een machtspositie. Anderzijds waren veel studenten zoontjes uit vooraanstaande en invloedrijke families, die zich in elk opzicht het nodige konden permitteren, ook tegenover hun hoogleraren en zelfs de curatoren. Bij een conflict met hoogleraren, of gewoon uit baldadigheid, maakten zij bij het passeren van hun huis ’s nachts uitdagend lawaai of gooiden er de ruiten in. Dat kon iedere geleerde een keer overkomen en er baatte weinig tegen. Andere studenten maakten dan het leed weer goed of uitten hun waardering door een serenade te brengen.
Met dat al was Thorbecke aan de Leidse rechtenfaculteit waar hij wezen wilde. Hier werd de nationale bestuurselite opgeleid; hier waren zijn vakken op hun plaats. Direct na zijn benoeming leek het erop dat hij op korte termijn weer de statistiek en staathuishoudkunde zou kunnen doceren, die nog tot de leeropdracht van zijn collega Tydeman behoorden. ‘Gelukt dit’, schreef hij hoopvol, ‘dan heb ik niet meer te begeeren, en is mijne akademische taak, zoo het schijnt voor het leven, vastgesteld.’ Thorbecke, voor in de dertig, wilde niets anders dan hoogleraar zijn en studenten opleiden. Hij vatte zijn taak hoog op. ‘Bij deze betrekking is stilstand achteruitgang’, schreef hij aan minister Van Doorn van Westcapelle. ‘Ik wenschte haar jaarlijks uit te breiden in omvang en nut.’

[...]

 

© 2018 Remieg Aerts 

pro-mbooks1 : athenaeum