Leesfragment: Veel valse hoop. De jodenvervolging in Nederland 1940-1945

14 april 2018 , door Katja Happe
| |

18 april wordt Katja Happes Veel valse hoop. De jodenvervolging in Nederland 1940-1945 (vertaald door Fred Reurs) gepresenteerd bij Spui25. Wij publiceren voor.

De Tweede Wereldoorlog is nog steeds ons belangrijkste historische referentiepunt – en binnen die oorlog de vervolging van en de massamoord op de Joden. Sinds de drie grote geschiedschrijvingen over het onderwerp van Abel Herzberg, Jacques Presser en Lou de Jong, geschreven in de jaren vijftig, zestig en zeventig van de vorige eeuw, is er veel en veel belangwekkend onderzoek is verricht. Veel valse hoopis een nieuw alomvattend boek over het onderwerp. Het vertelt de geschiedenis van de Jodenvervolging in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Niet alleen vanuit Nederlands oogpunt, de geschiedenis wordt ook bezien vanuit internationaal perspectief. Ook wordt er gedetailleerd aandacht besteed aan specifieke maatregelen voor Nederland van de nazitop in Berlijn en de op Nederland gerichte acties van internationale Joodse hulporganisaties. Dit overzichtswerk zal de komende tientallen jaren het standaardwerk over de vervolging van de Nederlandse Joden blijken te zijn.

1
Geen eenvoudige antwoorden – Een inleiding

‘Lieve Kitty,
Dan begin ik maar meteen; het is nu zo lekker rustig.’

Met deze woorden begint een van de eerste dagboekaantekeningen van Anne Frank. Het dagboek, geschreven tijdens de onderduik in Amsterdam tussen juli 1942 en augustus 1944, is tegenwoordig een van de bekendste boeken ter wereld en de schrijfster is uitgegroeid tot een symbool van de Holocaust en de moord op miljoenen Europese Joden door het naziregime. Anne Frank was in de jaren dertig met haar familie uit Duitsland naar Nederland geëmigreerd. Haar vader Otto Frank dreef een kleine handelsonderneming aan de Amsterdamse Prinsengracht, Anne en haar zus Margot gingen naar een Nederlandse school en wenden snel aan hun nieuwe leven in Nederland. Na de Duitse inval in mei 1940 werd het voor de familie Frank steeds gevaarlijker. Twee jaar later – nadat in juli 1942 de deportaties naar de vernietigingskampen op gang waren gekomen – dook de familie samen met een aantal vrienden onder in het achterhuis van Otto Franks bedrijfspand. Hier ontstond het wereldberoemd geworden dagboek. In augustus 1944 werden de onderduikers verraden en net als de overgrote meerderheid van de Nederlandse Joden op transport gesteld naar het oosten. Alleen Otto Frank overleefde de Holocaust en in 1945 keerde hij terug naar Amsterdam; Anne en haar zus kwamen in het voorjaar van 1945 om het leven in Bergen-Belsen, hun moeder was in januari 1945 in Auschwitz vermoord.
In Nederland, dat in mei 1940 door nazi-Duitsland werd bezet, begonnen de bezetters al na een paar maanden met het invoeren van anti-Joods maatregelen en met het beroven en isoleren van de Joodse bevolkingsgroep. Na amper twee jaar, toen in Duitsland tot de ‘definitieve oplossing van het Jodenvraagstuk’ was besloten en de moord op de Europese Joden georganiseerd was, begonnen vanaf midden juli 1942 de deportaties van de Nederlandse Joden naar de vernietigingskampen. Van deze deportaties werd 75 procent van de in Nederland wonende Joden het slachtoffer, meer dan 100.000 mensen.
Waarom juist uit Nederland zoveel Joden werden gedeporteerd en vermoord, is een van de kernvragen van dit boek. Een eenvoudig antwoord op deze vraag bestaat niet. Een aantal onderling samenhangende factoren is hierbij doorslaggevend geweest. De effectiviteit van het Duitse bezettingsregime, dat ten volle gebruikmaakte van de mogelijkheden die zich in Nederland voordeden, speelde hierbij een rol, maar ook de onder de Nederlandse bevolking wijdverbreide gezagsgetrouwheid, het onvermogen van veel Joden om in te zien dat zij gevaar liepen, en niet in de laatste plaats de moeilijkheden om in het kleine en dichtbevolkte land onder te duiken of voor de Duitsers te vluchten.
Bij nadere beschouwing van de gebeurtenissen in Nederland openen zich tal van perspectieven – van slachtoffers, daders en omstanders – die nieuwe aspecten toevoegen aan de bekende verhalen en aan onze kennis van de ontwikkelingen ten tijde van de nationaalsocialistische overheersing. In dit boek is daarom veel plaats ingeruimd voor de verschillende gezichtspunten van handelende of betrokken personen. Zo zal iemand als Otto Bene, de vertegenwoordiger van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken in Nederland en gestationeerd in Den Haag die regelmatig gedetailleerd aan Berlijn verslag uitbracht, doorlopend een rol spelen. Kijken we naar andere representanten van de bezettingsmacht, zoals Ferdinand aus der Fünten, die lange tijd aan het hoofd stond van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung en naast Wilhelm Zoepf, de chef van Judenreferat iv b 4, een wezenlijk aandeel had in de Jodenvervolging, dan wordt inzichtelijk hoe de vervolging van de Joden in Nederland vanuit Duits perspectief verliep, hoe nauw de contacten met de belangrijkste instanties in Berlijn waren en welke maatregelen werden voorbereid en uitgevoerd.
Aan Joodse kant staat telkens weer het optreden centraal van de beide voorzitters van de in 1942 opgerichte Joodse Raad, Abraham Asscher en David Cohen. Hun medewerkster Gertrude van Tijn, die al in de jaren twintig uit Duitsland naar Nederland emigreerde en hier trouwde, gaf binnen de Joodse Raad een stem aan de kritiek op de houding van voorzittersduo. Haar levensloop – Van Tijn werd tijdens de bezetting eerst naar Westerbork en Bergen-Belsen gedeporteerd en vervolgens samen met anderen uitgewisseld tegen in Palestina geïnterneerde Duitsers – illustreert de complexe en moeizame pogingen van veel Joden om de vervolging op een of andere manier te doorstaan. Net als zij overleefden ook Gabriel Italie, Mirjam Levie, Sam Goudsmit, Hans Keilson en Salomon Silber de bezettingstijd, de een in verschillende kampen, de ander in de onderduik of de illegaliteit. Samen met de velen die de Duitse bezetting niet overleefden en in dagboeken, brieven en andere geschriften aan het woord komen, geven zij de vervolgde Joden een stem.
Maar ook degenen die noch tot de Duitse en Nederlandse daders noch tot de Joodse slachtoffers behoren, komen aan het woord. Dit zijn onder meer de secretarissen-generaal, die na de vlucht van koningin en kabinet belast werden met de eindverantwoordelijkheid voor hun departementen, en Johannes de Jong, de aartsbisschop van Utrecht, die zich telkens weer verzette tegen anti-Joodse maatregelen, maar bijvoorbeeld ook iemand als Aad van As, die als een van de weinige niet-Joodse Nederlanders in kamp Westerbork werkzaam was en het verloop van deportaties van zeer nabij meemaakte.
Veel Nederlandse studies over de bezettingstijd concentreren zich op de gebeurtenissen in Nederland zelf. Maar de processen die zich hier voordeden waren nauw verbonden met de ontwikkelingen in Duitsland, en bovendien waren zij ingebed in een internationaal kader. Vandaar dat in deze studie – en dat is een tweede kernvraag – ook wordt nagegaan vanuit welk gezichtspunt instituties buiten het bezette Nederland naar de gebeurtenissen in dit land keken en of, en zo ja hoe, zij daarop invloed probeerden uit te oefenen. Hierbij komen ook steeds de ontwikkelingen in Duitsland aan de orde en de plannen die hier werden gesmeed voor de moord op de Europese Joden. Maar ook de Nederlandse regering in ballingschap nam binnen het geheel van de organisaties die zich bezighielden met de gebeurtenissen in Nederland een vooraanstaande plaats in, want zij was de officiële vertegenwoordiger van Nederland binnen het geallieerde bondgenootschap. Voor de Joden in het bezette gebied waren de verschillende Joodse hulpverleningsorganisaties nog zeer veel belangrijker. Wat Paul Baerwald van het Joint Distribution Committee (Joint) of de voorzitter van het World Jewish Congress (WJC) Stephen Wise ondernamen om de Joden te redden, kon directe consequenties voor het overleven van Joden in Nederland hebben. Terwijl de grote hulporganisaties zich over het algemeen inspanden voor het redden van Joden in geheel Europa, richtten in Palestina de Nederlandse immigrantenvereniging Irgoen Olei Holland en in Zwitserland de Joodse Coördinatie Commissie (JCC) hun hulpactiviteiten specifiek op de Joden in Nederland. De moeilijkheden waarmee vooral Max Gans van de JCC in Genève te kampen had, worden vooral uiteengezet in de tweede helft van dit boek.
Aan dit perspectief van buitenaf op de Jodenvervolging in Nederland is in het historisch onderzoek tot dusver nauwelijks aandacht besteed – noch in Duitsland noch in Nederland. Toch was het nu juist deze vraag die Jules Schelvis, die in de zomer van 1943 naar Sobibor werd gedeporteerd, bezighield – en hij was de enige niet – namelijk: ‘Hoe kon de wereld [dat] tolereren?’
De pogingen van de ‘wereld’ – de geallieerde regeringen, hulporganisaties en neutrale landen – om de moord op de Europese Joden te verhinderen, spelen daarom in het verloop van de Jodenvervolging in Nederland een belangrijke rol. Zij maken samen met de perspectieven van de daders, slachtoffers en omstanders deel uit van de volledige geschiedenis van de Jodenvervolging in Nederland.

De Duitse lezer krijgt met deze geschiedenis van de Jodenvervolging een beeld van de gebeurtenissen in een bezet West-Europees land die hem nog niet bekend waren. Veel Nederlanders zijn uiteraard al vertrouwd met de voornaamste ontwikkelingen die zich tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland zelf hebben afgespeeld. Maar ook voor hen biedt dit boek, waarin de blik immers ook gericht wordt op de Nederlandse regering in Londen en de inspanningen van de internationale Joodse hulporganisaties, nieuwe feiten en inzichten.

 

© 2017 Katja Happe
© 2018 Nederlandse vertaling Fred Reurs

pro-mbooks1 : athenaeum