Leesfragment: Waarom schrijven?

31 mei 2018 , door Philip Roth
|

Vandaag verschijnt Waarom schrijven? De verzamelde non-fictie 1966-2013 van Philip Roth in de vertaling van Else Hoog, Ko Kooman en Bartho Kriek. Lees alvast een deel van het eerste hoofdstuk, over Franz Kafka.

Naast zijn ongeëvenaarde literaire carrière heeft Philip Roth ook veel non-fictie geschreven over een groot aantal onderwerpen, waaronder de schrijvers die hij bewondert, zijn eigen werk, het creatieve proces en de Amerikaanse cultuur. In Waarom schrijven? wordt voor het eerst al dit werk verzameld in een band. Het bevat de eerder verschenen essaybundels Lectuur van mijzelf en anderen en Over het vak, maar ook veel stukken die ofwel herzien zijn, of nooit eerder gepubliceerd. Waarom schrijven? geeft een prachtig beeld van de gedachtewereld van een van Amerika’s grootste schrijvers en is onmisbaar voor de literatuurliefhebber in het algemeen, en voor de vele fans van Philip Roth in het bijzonder.

N.B. Lees ook ons in memoriam over Philip Roth.

 

Uit Lectuur van mijzelf en anderen

‘Ik wilde steeds dat u mijn hongeren bewonderde’ – of kijken naar Kafka*

‘Ik wilde steeds dat u mijn hongeren bewonderde,’ zei de hongerkunstenaar. ‘Die bewonderen wij ook,’ zei de opzichter welwillend. ‘Maar u moet hem niet bewonderen,’ zei de hongerkunstenaar. ‘Nou, dan bewonderen wij hem niet,’ zei de opzichter, ‘waarom moeten wij hem dan niet bewonderen?’ ‘Omdat ik wel hongeren moet, ik kan niet anders,’ zei de hongerkunstenaar. ‘Kom nou,’ zei de opzichter, ‘waarom kan je dan niet anders?’ ‘Omdat ik,’ zei de hongerkunstenaar, en hij hief het kleine hoofdje wat op en fluisterde met toegespitste lippen de opzichter in het oor om niets verloren te laten gaan, ‘omdat ik het eten niet kon vinden dat mij smaakte. Had ik het gevonden dan kunt u mij geloven dat ik geen sensatie had verwekt en mij had volgegeten zoals u en iedereen.’ Dat waren zijn laatste woorden, maar in zijn gebroken ogen lag nog de vaste, hoewel niet meer trotse overtuiging dat hij verder hongerde.
Franz Kafka, ‘De hongerkunstenaar’

 

1

Terwijl ik over Kafka schrijf, kijk ik naar een foto die op veertigjarige leeftijd (mijn leeftijd) van hem werd genomen – het is in 1924, misschien wel het prettigste en meest hoopvolle jaar dat hij ooit als man heeft gekend, én het jaar van zijn dood. Zijn gezicht is spits en skeletachtig, het gezicht van een holengraver: vooruitstekende jukbeenderen die nog opvallender worden gemaakt door de afwezigheid van bakkebaarden; de oren gevormd en aan zijn hoofd bevestigd als engelenvleugels; een diepe, dierlijke blik van schrikwekkende kalmte – enorme angsten, enorme beheersing; een zwarte doek van Levantijns haar dat strak rond de schedel zit als enig sensueel kenmerk; daar heb je de bekende joodse ronding bij de brug van de neus, de neus zelf is lang en aan de punt iets zwaarder – de neus van de helft van de joodse jongens die op de middelbare school mijn vrienden waren. Schedels gevormd als deze werden bij duizenden uit de ovens geschept; als hij geleefd had, was de zijne erbij geweest, samen met de schedels van zijn drie jongere zusters.
Natuurlijk is het niet verschrikkelijker om zich Franz Kafka in Auschwitz voor te stellen dan zich iemand anders in Auschwitz voor te stellen – het is enkel verschrikkelijk op z’n eigen manier. Maar hij stierf te vroeg voor de algemene slachting. Als hij nog in leven was geweest was hij misschien ontsnapt met zijn goede vriend Max Brod, die een toevlucht in Palestina vond, een Israëlisch burger daar tot zijn dood in 1968. Maar Kafka ontsnappen? Het lijkt onwaarschijnlijk voor iemand die zo gegrepen was door het in-de-val-lopen en carrières die uitlopen op een gekwelde dood. Maar toch, er is Karl Rossman, zijn Amerikaanse groentje. Kon Kafka niet, nadat hij Karls ontsnapping naar Amerika en zijn gedeeltelijke geluk daar beschreven had, een manier vinden om een ontsnapping voor zichzelf te bewerkstelligen? De Nieuwe School voor Sociaal Onderzoek in New York zijn groot Natuurtheater van Oklahoma laten worden? Of misschien door de invloed van Thomas Mann een positie aan de Duitse faculteit van Princeton... Maar daar staat tegenover dat als Kafka geleefd had, het helemaal niet zeker is dat de boeken die Mann vanuit zijn toevluchtsoord in Jersey verheerlijkte ooit gepubliceerd zouden zijn; Kafka zou uiteindelijk die manuscripten die, zo had hij Max Brod eens verzocht, bij zijn dood vernietigd moesten worden, inderdaad vernietigd kunnen hebben, of op z’n minst als zijn geheim bewaard kunnen hebben. De joodse vluchteling die in 1938 in Amerika aankwam, zou dan niet Manns ‘angstvallige humorist’ geweest zijn, maar een zwakke en geleerde vijfenvijftigjarige vrijgezel, gewezen advocaat voor een staatsverzekeringskantoor in Praag, met pensioen in Berlijn in de tijd van Hitlers opkomst – een schrijver, zeker, maar van een paar excentrieke verhalen, vooral over dieren, verhalen waar niemand in Amerika ooit van had gehoord en die slechts door een handjevol in Europa waren gelezen; een dakloze K., maar zonder Karls geest- en veerkracht; alleen maar een jood die zo gelukkig was zijn leven te hebben kunnen redden, in het bezit van een koffer met wat kleren, enkele familiefoto’s, enkele Praagse herinneringen, en de manuscripten, nog ongepubliceerd en ongeordend, van Amerika, Het proces, Het slot, en (er gebeuren wel vreemdere dingen) nog drie fragmentarische romans, niet minder opmerkelijk dan de bizarre meesterwerken die hij voor zich houdt uit oedipale verlegenheid, perfectionistische waanzin, en een onverzadigbaar verlangen naar eenzaamheid en geestelijke zuiverheid.

Juli 1923: elf maanden voor hij in een Weens sanatorium zal sterven, vindt Kafka op een of andere manier de moed om Praag en het huis van zijn vader voorgoed te verlaten. Nooit eerder is hij er ook maar in de verste verte in geslaagd om op zichzelf te wonen, onafhankelijk van zijn moeder, zijn zusters en zijn vader, en hij is alleen maar schrijver geweest in die paar uur dat hij niet op de rechtsafdeling van het Werknemers Ongevallen Verzekeringskantoor in Praag werkte; sedert hij aan de universiteit zijn graad in de rechten behaalde, is hij naar iedereen zei de meest plichtsgetrouwe en nauwgezette werknemer geweest, hoewel hij het werk saai en afmattend vindt. Maar in juni 1923 – nadat hij enige maanden eerder met pensioen gegaan is vanwege zijn ziekte – ontmoet hij een joods meisje van negentien in een badplaats in Duitsland, Dora Dymant, die in het vakantiekamp van het Tehuis voor joden van Berlijn werkt. Dora heeft haar orthodoxe Poolse familie verlaten om zelfstandig te gaan leven (half zo oud als Kafka); zij en Kafka – die net veertig is geworden – worden verliefd op elkaar... Kafka is tot dan toe verloofd geweest met twee wat conventionelere joodse meisjes – met een van hen tweemaal – wisselvallige, beklemmende verlovingen, voornamelijk verwoest door zijn angsten. ‘Ik ben geestelijk niet in staat om te trouwen,’ schrijft hij zijn vader in de vijfenveertig pagina’s tellende brief die hij aan zijn moeder gaf om te bezorgen.' Vanaf het moment dat ik besluit te trouwen kan ik niet meer slapen, mijn hoofd gloeit dag en nacht, en leven kun je niet meer leven noemen.’ Hij legt uit waarom. ‘Trouwen is voor mij onmogelijk,’ vertelt hij zijn vader, ‘omdat het uw domein is. Soms stel ik me de kaart van de wereld uitgespreid voor, met u diagonaal erover uitgestrekt. En ik heb het gevoel dat ik alleen maar kan overwegen in die gebieden te leven die niet door u bedekt worden of binnen uw bereik liggen. En in overeenstemming met de voorstelling die ik van uw grootte heb, zijn dit niet erg bemoedigende gebieden – en het huwelijk is er niet een van.’ De brief die uitlegt wat er fout zit tussen deze vader en deze zoon is gedateerd november 1919; de moeder leek het het beste hem zelfs niet te bezorgen, misschien vanwege gebrek aan moed, waarschijnlijk, net als de zoon, vanwege gebrek aan hoop.
Gedurende de volgende twee jaar probeert Kafka een verhouding te hebben met Milena Jesenká-Pollak, een emotionele jonge vrouw van vierentwintig jaar die een paar van zijn verhalen in het Tsjechisch heeft vertaald en in Wenen erg ongelukkig getrouwd is; zijn verhouding met Milena, die wisselvallig was maar zich voornamelijk per post afspeelde, is zelfs nog demoraliserender dan zijn vreselijke verlovingen met de aardige joodse meisjes. Die wekten alleen de verlangens naar het huisvaderschap op, waaraan hij niet durfde toegeven, verlangens die onderdrukt werden door zijn overdreven ontzag voor zijn vader – ‘door betovering gebonden’, zegt Brod, ‘aan de familiekring’ – en de hypnotische betovering van zijn eigen eenzaamheid; maar de Tsjechische Milena, onstuimig, ontvlambaar, onverschillig tegenover sociale beperkingen, een vrouw vol begeerte en woede, wekt meer elementaire verlangens en meer elementaire angsten op. Volgens een Praags criticus, Rio Preisner, was Milena ‘psychopathisch’; volgens Margaret Buber-Neumann, die twee jaar naast haar leefde in een Duits concentratiekamp waar Milena na een nieroperatie in 1944 stierf, was ze geestelijk indrukwekkend gezond, buitengewoon menselijk en moedig. Milena’s ‘in memoriam’ was het enige van belang dat in de Praagse pers verscheen; het proza is krachtig, evenals haar beweringen over Kafka’s talent. Ze is nog maar in de twintig, de gestorven man is buiten zijn kleine kring van vrienden nauwelijks als schrijver bekend – toch schrijft Milena: ‘Zijn kennis van de wereld was uitzonderlijk en diep, en hij vormde zelf een diepe en buitengewone wereld... [Hij had] een fijngevoeligheid die aan het wonderbaarlijke grensde en een geestelijke helderheid die op een angstwekkende manier nietsontziend was, en boven op zijn ziekte laadde hij ook nog de gehele last van zijn mentale levensangst... Hij schreef de belangrijkste boeken van de recente Duitse literatuur.’ Men kan zich deze gevoelige jonge vrouw diagonaal over het bed uitgestrekt voorstellen, even ontzagwekkend voor Kafka als zijn vader uitgestrekt over de wereldkaart. Zijn brieven aan haar zijn onsamenhangend, in tegenstelling tot al het andere dat van hem in druk verschenen is; het woord angst verschijnt op bladzijde na bladzijde. ‘We zijn allebei getrouwd, jij in Wenen, ik met mijn Angst in Praag.’ Hij smacht ernaar zijn hoofd op haar borst te leggen; hij noemt haar ‘Moeder Milena’; tijdens ten minste één van hun twee korte samenkomsten is hij hopeloos impotent. Ten slotte moet hij haar zeggen hem met rust te laten, een bevel waar Milena gehoor aan geeft, hoewel het haar week van verdriet maakt. ‘Schrijf niet,’ zegt Kafka haar, ‘en laten we elkaar niet zien; ik vraag je alleen om kalm aan dit verzoek van mij te voldoen; alleen op die voorwaarden is overleven mogelijk voor mij; al het andere doet het proces van vernietiging doorgaan.’

*Geschreven in 1973.

[...]

 

© 2018 Philip Roth

pro-mbooks1 : athenaeum