Leesfragment: Want de avond

17 juni 2018 , door Anna Enquist
|

Op 19 juni verschijnt de nieuwe roman van Anna Enquist, Want de avond. Lees hier alvast het eerste hoofdstuk.

Vier mensen moeten met zichzelf en elkaar in het reine zien te komen na een gijzeling door een gevluchte crimineel, die culmineerde in de explosie van de woonboot waarop ze – als strijkkwartet – zaten te repeteren. Heleen, onder het motto Du muss dein Leben ändern, heeft zich onderworpen aan een extreme make-over. Jochem verschanst zich grimmig in zijn zwaarbeveiligd atelier. Zijn echtgenote Carolien, die bij de ramp een pink verloor, zeult rond met een majeure depressie die ze hoopt te verdrijven door in een opwelling het vliegtuig naar China te nemen waar Hugo heen is gevlucht om zich als cultureel ondernemer te storten op het organiseren van muzikale evenementen. Carolien raakt er verliefd op een kinderarts, maar duren doet het niet. Het proces tegen topcrimineel Helleberg, waar ze allen zullen moeten getuigen, hangt als een zwaard van Damocles boven hun hoofd.

N.B. Eerder publiceerden wij voor uit Een tuin in de winter, Twaalf keer tucht. Monologen en portretten en De verdovers.

 

Niets blijft hetzelfde, denkt Jochem terwijl hij langzaam om zijn as draait en zijn blik over het nieuwe atelier laat gaan. Alles verandert, hoe je je ook inspant om de oude situatie in stand te houden. Ik heb ramen, al verberg ik ze achter de elegante lamellen van de modieuze zonwering, zodat ik me in het half ondergrondse hok kan wanen waar ik me thuis voelde. Ik heb witgesausde muren, onbekraste planken, roestvrijstalen werkbladen en keurige kasten met schuifdeuren. Daar vecht ik tegen, gewapend met de troep die ik heb meegenomen: bemorste lijmpannen met aangekoekte strepen, beitels met versleten handgrepen, stokoude mallen en vieze lappen. Om het nieuwe teniet te doen leg ik het oude overal neer. Maar hetzelfde is het niet. De zoldering is hoger, de tl-buizen zijn feller. Boven de werkbank hangt een beweegbare operatielamp. In de lade, die nog net zo moeizaam opengaat als vroeger, liggen de tandartsspiegeltjes en de haken om de f-gaten mee binnen te komen tussen smerige penselen en brokjes hars.
Het atelier heeft een L-vorm en aan het einde van de korte poot lijkt het wel een huisje. Een aanrecht met elektrische plaatjes en een koffiemachine, wc en douche achter een ondoorzichtige glazen wand. Een bank waarop je zou kunnen slapen, een keukentafel met gebruikte kopjes en een suikerpot. Het huiselijke gedeelte is van het atelier gescheiden door een hoge kast. Aan de keukenkant is die volgestouwd met vaatwerk, opgevouwen handdoeken en kleding. Aan de werkzijde zijn de planken gevuld met glazen potten om lak in te bewaren, met tijdschriften over vioolbouw in verschillende talen en met dozen vol noodzakelijke prullen en spullen: sourdines, kammen, snaren, stemknoppen, schoudersteunen. Het ziet er al lekker vol uit, ziet hij met tevredenheid.
Hij knipt de operatielamp aan en kijkt naar een viool die in een wiegje van schuimrubber op de werkbank ligt. Wat is er met je, mag ik even naar je kijken? Hij is een vriendelijke kinderarts. Niet bang zijn, het doet geen pijn en het licht is alleen maar fel om beter te kunnen zien. Voorzichtig tokkelt hij met zijn duim de snaren aan, een voor een. Goed zo. Op de ene schouder van het instrument is de lak weggesleten. De kam staat niet goed recht en ziet eruit of hij zomaar kan omklappen. Een barstje onder het rechter f-gat? Nee, dat zit dicht, een oud litteken. Jochem raakt vervuld van zorgzaamheid, hij denkt aan alle dingen die hij voor de viool kan doen tegelijk, alsof zijn gedachten naar vier of vijf verschillende gebieden uitwaaieren. Hij wiegt heen en weer op zijn dikke schoenzolen, van voor naar achter, en overweegt waar hij mee zal beginnen. Voor we met het onderzoek van start gaan moet de baby in bad, besluit hij. Uit de rommella pakt hij twee porseleinen schaaltjes. In het ene strooit hij fijngemalen diatomeeënaarde en in het andere een beetje olie. Om zijn wijsvinger vouwt hij een lapje, dat hij eerst in de olie en dan lichtjes in het poeder doopt. Zacht begint hij over de viool te wrijven.
Hij schrikt als de telefoon rinkelt. Het apparaat staat op tafel bij de ingang, naast zijn computer en een stapel papieren. Jochem legt de lap weg en pakt de telefoon op.
‘Een dame voor u, met een kist,’ zegt de portier. ‘Door laten lopen?’
‘Nee, ik kom haar halen.’
Tijdens het gesprek kijkt hij omhoog naar een scherm waarop in blauwige kleuren de ontvangsthal van het gebouw is te zien. Een kleine vrouwengestalte met een gebreid mutsje op haar hoofd staat verloren op de marmeren tegels, een gambakist onder haar arm geklemd. Hij werpt een laatste blik op de werkruimte: agenda open op tafel, de afspraak met de gambiste staat erin. Alles klopt. Hij loopt nog even rond, voelt of de deur van de brandkast op slot zit en trekt aan de enorme laden van een lage kast. In de bovenste la ligt groot formaat papier en de onderste is nog leeg. In de middelste heeft hij schuurpapier van verschillende diktes opgeborgen. In de rechter binnenhoek glimt iets, zilverachtig. Een middelgroot pistool. Hij knikt en sluit de la.

Drie trappen af, dan kan hij de gambiste de hand drukken.
‘Dit is Ulrich,’ zegt hij, wijzend op de portier in zijn glazen hok. De breedgeschouderde Surinamer knikt de gambaspeelster vriendelijk toe.
‘Ik ga je voor naar boven,’ zegt Jochem.
‘Is er geen lift?’
‘Om de hoek, mevrouw!’ roept Ulrich door zijn luik.
‘Ik draag je instrument wel, kom mee.’
Hij rukt haar de gamba uit de handen en beent de trap op. Zij volgt, angstvallig de leuning vastklampend.
‘Zo,’ zegt Jochem als hij instrument en speelster heeft binnengeloodst en de zware deur heeft gesloten. Pensleutel. Ketting erop. ‘Ga zitten, doe je jas uit.’
Ze pakt de stoel die bij de computertafel staat, knoopt haar jas los en gaat zitten.
‘Groot,’ zegt ze terwijl ze het atelier rondkijkt, ‘veel groter dan je oude werkplaats. Je zit hier al ruim een halfjaar, toch? Bevalt het?’
‘Het is beter. Er is altijd beveiliging, niemand kan zomaar binnenlopen. Ik heb veel ruimte en kan alles overzien.’
‘Je hebt een grotere brandkast aangeschaft.’
‘Soms heb ik kostbare instrumenten in huis, die kan je niet los laten liggen als je weg bent, vind ik.’
De gambiste zwijgt. Ze kijkt omhoog naar de waslijn waar violen aan te drogen hangen en snuift de geur op.
‘Je hebt gelakt. Het ruikt naar lavendel. Ben je weer helemaal aan het werk, na alles? Heb je nog last van het ongeluk?’
Jochem zucht. Hij pakt de kruk die bij de werkbank staat en gaat erop zitten. Hij wrijft over zijn hoofd, krabt in zijn haar.
‘Tja, werken, dat is goed. Dat is het enige wat je kan doen. Ik had ook niet zoveel kwetsuren hoor, een hoofdwond en een dicht oog. Was snel weer over. Carolien heeft meer pech gehad, die is een vinger kwijt. En Heleen brak haar been, heel ongelukkig. Hugo had helemaal niets.’
‘Ik las het in de krant,’ zegt de gambiste, ‘en later had iedereen het erover. Dat het een wonder was dat jullie er levend zijn afgekomen. Een boot opblazen waar mensen op zitten! Het idee!’
‘De politie moest die crimineel te pakken krijgen. Die man was gevaarlijk en bedreigde ons. Ze deden het met overleg, ladingen aan de uiteinden van het schip. Wij zaten in het midden. Kwartet te spelen!’ Jochem lacht schamper en haalt zijn schouders op.
‘Hoe kwam die griezel bij jullie terecht, was dat toeval?’
‘Toeval, toeval – die man wilde ontsnappen want hij had een straf van twaalf jaar. Dat het hem lukte danken we aan de logistieke incompetentie van het gevangeniswezen. Kan je dat toeval noemen? Dat hij op de boot belandde is geen toeval, want onze tweede viool, Heleen, zat in zo’n idealistisch clubje met gevangenen te corresponderen. Tegen de eenzaamheid. Met die schurk dus. Door haar wist hij waar we zaten, wat we deden.’
‘Dus het was haar schuld? Komt dat weer goed, spelen jullie weer samen?’
Jochem wendt zich af en knipt de gambakist open. Als hij antwoordt klinkt zijn stem zachter en een beetje hees.
‘Van samenspelen is geen sprake. Spelen is ook helemaal niet aan de orde. Carolien zou opnieuw moeten leren strijken, maar daar staat haar hoofd niet naar. Bovendien zijn we onze instrumenten kwijt. Die vielen in het water.’
Hij hoort de vrouw verschrikt inademen. Ja, ja, dat is erg hoor, denkt hij, al die prachtige eeuwenoude instrumenten vernield door water en dynamiet. Tjongejonge.
‘Maar de verzekering betaalt toch?’
Jochem tilt de gamba uit de kist en houdt hem met gestrekte arm vast. Afstand. Kijken.
‘De anderen hebben enorme bedragen opgestreken. Ik kreeg niets. Uit de verhoren bleek dat ik mijn alt zelf had vernield. Kapotgeslagen op de kop van die kerel. Eigen schuld!’
Ongelovig schudt de gambiste haar hoofd.
‘Wat onrechtvaardig. Dat kán toch niet?’
Jochem zwijgt. De vrouw draait op haar stoel en wringt haar handen.
‘Heb ik iets verkeerds gezegd? Ik ben soms te direct, dat weet ik. Zoals toen ik die folder meebracht over de rouwverwerkingsgroepjes. Dat was brutaal. Ik moet me niet met alles bemoeien. Het gaat me aan het hart, dat is het, en dan doe ik iets zonder na te denken. Het spijt me.’
Na deze toespraak klemt ze haar lippen op elkaar. Jochem bijt op zijn tanden, spant zijn kaakspieren, gromt als een boze hond.
‘Je bedoelt het goed. Indertijd ook. Wij hadden onze kinderen verloren, jij probeerde ons hulp aan te reiken. Misschien vond je dat de rouw na een jaar of tien wel eens over mocht zijn. Dat zo’n groep aan ons niet besteed was kon jij niet helpen. Het is vaak ingewikkelder dan je denkt. Of ons kwartet ooit weer bij elkaar komt hangt niet af van de beschikbaarheid van instrumenten. Ik heb m’n hele atelier vol staan met instrumenten, daar gaat het helemaal niet om. Wat die explosie betekent, dáár gaat het om.
Smijt die ons een onvoorziene toekomst in?’
Hij schrikt van zijn eigen woorden, trekt de gamba naar zich toe en inspecteert de naden. Het is stil. De tl-buizen suizen.
‘Je kan beter terug naar het verleden,’ zegt de gambiste, die zich heeft herpakt. ‘Dat is in de muziek ook zo. De oude handschriften bestuderen, de instrumenten terugrestaureren naar hun oorspronkelijke staat. Terug naar vroeger, dat is eerlijk, dat geeft voldoening. Houvast. Of verga - loppeer ik me nu weer?’
‘Ik weet niet of ik op zo’n soort houvast zit te wachten,’ bromt Jochem. ‘Laten we maar eens kijken naar je gamba. Wat kan ik eraan doen?’
Met zijn rug naar de vrouw gekeerd beklopt hij het instrument, zijn hoofd een beetje schuin om de resonans goed te horen. Inwendig vloekend. Meningen, opinietjes, denkt hij, godallemachtig. Terug naar vroeger, hoe stelt ze zich dat voor? Vroeger had mijn vrouw een leuke huisartsenpraktijk en werkte ik met plezier in een atelier aan huis. Vroeger hadden we een levendig gezin met twee opgroeiende jongens. Vroeger waren wij ouders. Hadden we vrienden met wie we kwartet speelden. In de loop van de jaren is alles ingestort. De kinderen verongelukt, het kwartet uit elkaar geblazen. Carolien apathisch en tot niets in staat. En ik? Ik trilde van angst, de maanden na die idiote avond waarop ze Hugo’s boot opbliezen. Vlekken en vegen als ik met Oost-Indische inkt een etiket signeerde. Buikpijn als ik voetstappen hoorde in de tuin. Als de telefoon ging liet ik van schrik alles uit m’n handen flikkeren. Paranoïde, zegt Carolien. Realistisch, zeg ik zelf. Omdat ik deze exorbitant dure ruimte kon huren bracht ik het op om door te werken. Hier is het veilig, zo veilig mogelijk in elk geval. Ik kocht een wapen in België, dankzij een bevriende collega in Brussel. Mag niet, natuurlijk, maar het geeft me rust. Ik ben iemand geworden die zijn angst moet bedwingen, de hele dag door, en daarvoor zijn toevlucht neemt tot illegale middelen. Alles om bezig te blijven, om me te kunnen concentreren op onschuldige houten instrumenten die niemand kwaad doen. Die klap met mijn alt had geen enkel effect; een altviool moet zingen, niet meppen. En dan komt er een klant binnen die me sommeert om terug te gaan naar vroeger. Ik zou haar aan kop en kont moeten optillen en eruit smijten, die machteloze gamba erachteraan.
Hij merkt dat hij zwoegend ademt. Niet goed. Die vrouw helpt, ze brengt me een probleem waar ik me over buigen kan. Ze is een klant. Ze verdient aandacht, misschien zelfs dankbaarheid.
‘Ik begrijp wat je bedoelt,’ zegt hij. ‘Je bent altijd verliefd op het verleden als je in zo’n barokgezelschap speelt zoals jij. Voor mij is het anders, ik kan het heden niet buiten de deur houden. Ze willen stalen snaren en een tot het bizarre opgevoerd instrument, zodat ze een zaal van 2000 man kunnen bespelen. Dan kan ik wel beargumenteren dat zo’n cello in Mozarts tijd anders klonk, maar daar hebben ze geen boodschap aan. En ik ben allang blij dat er nog mensen zíjn die muziek maken, ook al is dat op een andere manier dan vroeger.’
Zo, daar kan ze even op kauwen. Hij vertelt haar dat de naden op twee plaatsen gelijmd moeten worden. ‘Het is koud geweest, dan krijg je droge lucht en gaat het hout werken. Ik kan hem ook wat bijlakken voor je.’ Hij wijst de plekken aan waar de lak is weggesleten. De gambiste knikt.
‘We hebben niet veel te doen met het consort, maar we blijven wel repeteren. Dat moet. Wij dragen de cultuur, zo voelt het. Jij ook, met het bouwen en restaureren. Als we dat loslaten valt alles te pletter.’
‘Ja,’ zegt Jochem langzaam, ‘dat is misschien wel zo, wij dragen de cultuur. Maar wie draagt ons?’

[...]

 

© 2018 Anna Enquist

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum