Leesfragment: Wat je niet vertelde. Een Russische familiegeschiedenis en de weg terug naar huis

11 februari 2018 , door Mark Mazower
| |

Volgende week woensdag verschijnt Wat je niet vertelde. Een Russische familiegeschiedenis en de weg terug naar huis van historicus Mark Mazower (vertaling door Toon Dohmen). Lees bij ons alvast het tweede hoofdstuk!

Wanneer Mark Mazower lange gesprekken voert met zijn vader, merkt hij dat er dingen ontbreken, dat zijn vader zaken verzwijgt. Mazower gaat op zoek in brieven, dagboeken en archieven, en komt terug met een verhaal over een familie die al een eeuw lang op zoek is naar een thuis.
Zijn grootvader was een revolutionair in Vilnius die vocht tegen de troepen van de tsaar. Hij werd gevangen genomen in Siberië en belandde uiteindelijk in Duitsland. Als joodse immigrant bleef hij op de vlucht, ditmaal voor de nazi’s en zo kwam hij in Londen terecht waar hij vrouw en kinderen kreeg. Een van hen is Mark Mazowers vader, die de politieke betrokkenheid met de paplepel kreeg ingegoten.
Wat je niet vertelde is Mark Mazowers persoonlijkste boek tot nu toe.

N.B. Eerder bespraken we zijn boeken Governing the World en No Enchanted Palace.

 

2

1905

De revolutie brak veel eerder uit dan verwacht. Toen Rusland in 1904 Japan de oorlog verklaarde, liep het gewapende conflict uit op een smadelijke nederlaag. Vol ongeloof keek de wereld toe hoe een Europese grootmacht voor het eerst door een Aziatische tegenstander op de knieën werd gedwongen. Begin het jaar daarop, toen de strijd bij de Stille Oceaan van kwaad tot erger ging, werden vreedzame demonstranten op weg naar het Winterpaleis in Sint-Petersburg met geweervuur en cavaleriecharges hardhandig uiteengedreven. Tijdens ‘Bloedige Zondag’ kwamen honderden mensen om het leven. Uit protest gingen overal in Rusland mensen de straat op en werden fabrieken bezet. De linkse partijen waren aanvankelijk verrast, maar herpakten zich snel. Dit was het moment waarop Max, die toen schijnbaar in Warschau als infiltrant actief was, de grootste opdracht van zijn leven kreeg: het mede coördineren van de activiteiten in de stad Lodz. Hij zou er later in Londen nooit over spreken, niet met zijn zoon en waarschijnlijk evenmin met iemand anders. Desondanks vormden de weken die hij daar doorbracht het hoogtepunt van zijn bestaan als agitator: een grootse strijd waarbij verder alles, zelfs 1917, in het niet viel.
Lodz was een industriestad, tweemaal zo groot als Wilna. Dankzij de vele textielfabrieken en grote arbeidersklasse werd de plaats ook wel ‘het Poolse Manchester’ of ‘de Schoorsteenstad’ genoemd. Het was een van de dichtst bevolkte en meest vervuilde steden van Europa, die bovendien verbazend snel was gegroeid: in vijfentwintig jaar tijd was het inwonertal bijna vervijfvoudigd. Lodz lag dicht bij de Duitse grens, aan de uiterste westkant van het Russische Rijk, en kende daardoor een compleet andere etnische samenstelling dan de stadjes in het Paalgebied: naast de joodse gemeenschap woonden er ook veel Polen en een flinke Duitse minderheid. Maar de stakingsgolf die er in 1905 uitbrak oversteeg religieuze scheidslijnen en vormde een van de opmerkelijkste opstanden in het Rusland van voor de revoluties van 1917. Wat begon als spontane protesten liep algauw uit op een golf van fabrieksbezettingen waarbij meer dan de helft van de plaatselijke beroepsbevolking betrokken was. De lokale economie kwam tot stilstand en de industriëlen van Lodz kregen de schrik van hun leven. De Bund mobiliseerde duizenden joodse arbeiders en begon toenadering te zoeken tot de Poolse socialisten en de Litouws-Poolse socialistische partij onder leiding van Feliks Dzerzjinski. Dzerzjinski sprak Jiddisj, had in Wilna gestudeerd en mocht heel wat bundisten tot zijn vrienden rekenen. (Later zou hij zich aansluiten bij de bolsjewieken, voor wie hij in 1917 de geheime politie, de gevreesde Tsjeka, zou oprichten.)
Uit deze periode van ongekende sociale onrust, een tijd waarin het hele tsaristische bewind op instorten leek te staan, is een tweede belangrijk document bewaard gebleven waarvan we weten dat Max het heeft geschreven: een proclamatie in het Jiddisj dat eind mei overal in de stad werd aangeplakt. Deze verscheen tegen de achtergrond van het nieuws dat de Japanse marine de Russische vloot bij de slag bij Tsushima verpletterend had verslagen, een overwinning die de tsaristische regering dwong de Japanners nederig een vredesverzoek te doen. In Lodz hadden kozakken op de Wschodniastraat, een vaste ontmoetingsplek voor bundisten, het vuur geopend op een groep kinderen. Een van de kinderen was daarbij om het leven gekomen. Begrafenissen waren destijds grootse revolutionaire spektakels – om die reden begroeven Russische soldaten gesneuvelde demonstranten vaak stilletjes in het holst van de nacht – waarbij de lichamen van de gevallenen een grote verbindende kracht uitoefenden op de menigte. Mogelijk om te voorkomen dat de autoriteiten andermaal zo slinks te werk konden gaan kwamen mensen bijeen voor het ziekenhuis waarin de jongen uiteindelijk was gestorven. Intussen haastten bundistische activisten zich door de stad om arbeiders over te halen het werk neer te leggen. De rouwstoet zette zich in beweging, onder aanvoering van tweehonderdvijftig kinderen die hand in hand liepen, van wie sommigen blootsvoets en in lompen gehuld. Ze werden gevolgd door naar schatting tienduizend mensen – joden en Polen, mannen en vrouwen, arbeiders en seminaristen – en op de trottoirs en balkons zag het zwart van het volk. Een brigade kozakken in burgerkledij keek toe hoe de kinderen tijdens de uitvaart ter herdenking van de doden een rode vlag en een zwart vaandel hesen: er werden toespraken gehouden in het Jiddisj en Pools. Het was een demonstratief blijk van eenheid in verzet tegen het bewind. Na afloop werden duizenden exemplaren van Max’ beschrijving van deze gebeurtenissen onder de titel ‘Opnieuw bloedvergieten’ gedrukt en verspreid.
‘Proletariërs aller landen, verenigt u!’ zo begint de tekst – de Bund was het marxistische socialisme volledig toegewijd:

Groot zijn de nederlagen die de autocratie te verwerken kreeg tijdens de bloedige [Russisch-Japanse] oorlog in het Verre Oosten. U denkt nu dat deze er zwak voorstaat? Dan hebt u het mis, zoals eenieder die er op zaterdag 27 mei in de Wschodniastraat bij was, zal bevestigen. Daar vocht het tsaristische bewind tegen de ‘binnenlandse vijand’ en behaalde een ‘klinkende overwinning’. De Aziatische autocratie [het tsaristische bewind] wist de vijand ditmaal te verslaan, en nog wel zonder veel moeite. Het hielp dat de vijand compleet ongewapend was en niet erg bekend met de hoge kunst van het oorlogvoeren. Daarbij stelde deze numeriek niet veel voor en vormde hij geen bedreiging voor de tsaristische troon in Rusland. De vijand bestond namelijk uit een groep kleine kinderen die op de klaarlichte dag van de sabbat wat aan het spelen waren, kattenkwaad uithaalden en het gedrag van de volwassenen imiteerden. De kinderen hielden een rode lap als vlag omhoog en imiteerden en demonstreerden, zongen vrolijke strijdliederen en riepen ‘Weg met de autocratie!’ Het is moeilijk te geloven, maar zo zijn de feiten. Er zijn jonge kinderen doodgeschoten, enkel en alleen omdat ze in revolutionaire tijden leven.

De kinderen, schrijft Max, kunnen niet begrijpen waarom iemand bang voor hen zou zijn. Maar ‘het dolzinnige, zieke beest van de autocratie’ wil van geen wijken weten en schrikt van het minste of geringste. Onlangs, vervolgt hij, schoot de politie nog ‘een christelijk lid van een arbeidersvereniging [neer]. In alle hoeken van Rusland wordt bloed vergoten, het loopt als een dodelijke stroom richting de ruisende zee.’ Toen kwam de oproep tot actie over te gaan:

Maar wie van ons kan zich losmaken van dit historische proces en werkeloos toezien hoe een bevolking van 130 miljoen zielen zichzelf bevrijdt van de tsaristische willekeur en dwingelandij? Wie dat kan, moet wel elk menselijk gevoel ontberen, is zelf al volledig tot slaaf geworden. [...]
Laat eenieder die nog een greintje waardigheid bezit, eenieder die niet hulpeloos wil afwachten en die hecht aan een vrij bestaan, zich zo snel mogelijk aansluiten bij de strijd van de arbeidersklasse onder het rode vaandel voor de bevrijding van het proletariaat, oftewel de bevrijding van de hele wereld.
Onlangs heeft zich voor onze ogen opnieuw een verschrikkelijk bloedbad voltrokken. Ieder houdt gedwee zijn mond, alsof er niets aan de hand is. Maar wij, de arbeiders van Lodz, kunnen onze mond niet langer houden en hebben duidelijk ons protest laten blijken met de machtige demonstraties tijdens de begrafenis van wijlen kameraad Grabczynski en het kleine kind, de diep betreurde slachtoffers van het absolutisme. Zondag en maandag, 28 en 29 mei, lieten rouwende joodse en christelijke arbeiders gebroederlijk en voor het oog van de hele wereld een klinkend protest horen tegen deze krankzinnige willekeur en dit moordzuchtige politieke systeem.
‘Weg met de autocratie!’ ‘Leve het socialisme!’ – dit alleen kan ons antwoord zijn. Wij staan pal en strijden tot we werkelijk zijn bevrijd, dat is en blijft ons parool.
Laten we onze gevallen kameraden eer aandoen! Weg met de autocratie!
Leve de revolutie! Leve het socialisme!

Tijdens de daaropvolgende dagen waren de autoriteiten de controle over de stad bijna volledig kwijt. Toen de fabrieksbazen om versterkingen verzochten, werden er nog enkele extra regimenten ingezet. Maar toen een politiesalvo een jong joods meisje doodde dat op de markt vanaf een kistje voorbijgangers toesprak, kwam het tot de laatste en heftigste fase van de gevechten. Poolse en joodse arbeidersmilities verschansten zich achter geïmproviseerde barricades van marktkarren, kistjes en straatstenen en vochten met stenen, flessen, explosieven en pistolen zij aan zij onder de rode vlag. Ze stonden tegenover eenheden van het leger en de kozakken, de gendarmerie en plaatselijke antisemitische groeperingen. Scholen sloten hun deuren en winkels timmerden hun gevel dicht. Op 24 juni schreef een verslaggever:

[Lodz] doet denken aan Parijs in de tijd van de Commune. [...] De straten liggen vol afval van opgebroken barricades. De zwartgeblakerde puinhopen van geplunderde en in brand gestoken winkels tekenen zich af tegen het duister, als de wachtposten van de anarchie. [...] Het flakkeren van de vuren bij de soldatenkampen op de pleinen is het enige licht op straat. Van tijd tot tijd klinken er in de stad revolverschoten, gevolgd door korte geweersalvo’s. Huizen zijn gebarricadeerd en ramen dichtgetimmerd of afgedekt met matrassen als bescherming tegen de kogels uit de karabijnen van de kozakken. Twee dagen lang zijn de straten van Lodz het toneel geweest van gevechten. Aan de kant van de tsaar, tien regimenten kozakken, dragonders en infanterie; aan de kant van het volk, honderdduizend stakende arbeiders verzameld onder de rode vlag. De vechtlust van het volk is groot. Het heeft bloed geroken en wil meer. In de buitenwijk Bauty vielen vier doden en zestien gewonden toen er een bom in een kozakkenkazerne werd gegooid. Drieëntwintig van hun paarden kwamen om het leven. [...] Laat op de avond begint het schieten opnieuw. De kozakken stelen juwelen en geld van de doden.

Pas na dagenlange zware gevechten en de afkondiging van de staat van beleg kon de opstand worden neergeslagen. Eind juni waren er meer dan honderdvijftig burgers gedood – dat was het officiële cijfer; in werkelijkheid lag het aantal dodelijke slachtoffers eerder tussen de duizend en tweeduizend – en honderden gewonden.

[...]

 

© 2017 Mark Mazower

pro-mbooks1 : athenaeum