Leesfragment: Wolf

20 februari 2018 , door Kristien Hemmerechts
|

Vandaag verschijnt de nieuwe roman van Kristien Hemmerechts: Wolf. Lees bij ons de eerste pagina's!

Vladimir Oeltsjenko werd op zijn vijfde levensdag door zijn grootmoeder uit de armen van zijn moeder gestolen. Zo vertelt hij het althans. Maar is het wel waar? Vijftig jaar later is hij nog altijd boos. Zijn woede staat elk ander gevoel in de weg. Hij is ervan overtuigd dat alleen de liefde van een vrouw hem kan redden. Maar waar zal en kan hij die vinden? Wolf neemt het lezer mee naar het hart van een man die wil liefhebben, maar daar tot zijn wanhoop niet in lijkt te slagen.

 

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Gitte en bespraken we Alles verandert.

 

1

Hoe dieper hij Wallonië binnendrong, hoe harder het sneeuwde. Af en toe passeerde hij een auto die geslipt was, een idioot die te gierig was geweest om in winterbanden te investeren. Zelf gaf hij geen geld uit aan auto’s, wel aan banden, aan remmen en aan banden. Al zijn auto’s waren afdankertjes van zijn vader, die nooit langer dan vier jaar met dezelfde wagen reed, want daarna moest hij ermee naar de keuring en de keuring was voor losers. Hij was dus een loser. Dank je, papa.
Alle Oeltsjenko’s waren autogekken. Hij niet. Het interesseerde hem niet waarin hij reed, als het maar reed, net zoals het hem niet interesseerde waarop hij speelde, als er maar klank uit kwam. Mensen dachten altijd dat hij alles afwist van piano’s. Ze dachten hem een plezier te doen met over piano’s te beginnen. Onderwerp nummer 1: Leander, onderwerp nummer 2: zijn achternaam, onderwerp nummer 3: piano’s. Hij blaft e hun toe dat hij geen concertpianist was. Hij begeleidde een blinde stand-upcomedian, zoals vroeger in de bioscoop tweederangs pianisten stomme films begeleidden. Ja, ja, papa, ik ben als loser geboren dankzij jou en dankzij Baba. Waarom hebben jullie me niet in een waterput gedumpt?
Hij hoopte dat er nergens op Coccola een piano zou staan, en als er wel een stond, hoopte hij het verstand te hebben uit de buurt ervan te blijven, of dat Lieselotte, aka therapeute mevrouw Noelens, niet zou zeggen: Vladimir speelt piano, want hij wist hoe dat ging, allemaal zouden ze een verzoeknummer hebben, alsof hij een jukebox was, maar dan een waarin je zelfs geen munten hoefde te werpen, hij moest het allemaal gratis doen en voor niets, voor de vreugde in hun ogen, voor hun woorden van dank. Hij kende zichzelf. Als een getraind aapje zou hij nummer na nummer uit de piano sleuren, precies zoals hij op elk familiefeest had gedaan, op verzoek van grootmoeder Baba uiteraard, tot hij op een dag de piano woedend had dichtgeklapt en hun allemaal de waarheid had gezegd. Dachten ze dat ze hem konden dicteren wat te spelen omdat ze hem ooit naar een incompetente pianoleraar hadden gestuurd, de zoon van een vriendje van Baba’s Rus? Iedere les opnieuw was die idioot tegen hem in het Russisch begonnen, iedere les opnieuw had hij hem aan het verstand moeten brengen dat hij geen woord Russisch verstond. Hij had niets met Rusland. Fuck zijn Russische roots.
Ze hadden hem de naam van zijn dode Russische grootvader gegeven. En eigenlijk was hij naar een ander lijk genoemd, het in zijn wiegje gestorven tweelingbroertje van zijn moeder, baby Lexie, die het hart van zijn ouders brak, krak, en toen waren ze harteloos, voor de rest van hun leven.
Grote Manipulatrice Baba had de naam genegeerd, doorgestreept, overschreven. Amper vijf dagen oud werd Lexie herboren als Vladimir.
Hij moest zijn naam laten veranderen. Hij had het zich al duizend keer voorgenomen, maar nu zou hij het ook doen, zodra hij thuiskwam van Coccola. Zijn eerste taak. Nee, eerst zou hij Leander bezoeken. Lig jij nog altijd in het ziekenhuis? zou hij zeggen. En dat voor een onnozele longontsteking. Verman je, man!

Zenuwachtig flitsten de ruitenwissers heen en weer. Nog zevenentachtig kilometer. Hij volgde zijn gps, hij volgde altijd zijn gps. In Vlaanderen wist hij dan min of meer waar hij was, je kon daar niet ver springen, maar voorbij Waterloo doemde voor hem een zwart gat op. Daarin bevond hij zich nu, een glooiend zwart gat, dat onder een wit tapijt werd bedolven. Een nichtje van hem woonde sinds enkele jaren in een Waals stadje waar hij nooit eerder van had gehoord, maar het barstte daar van de stadjes en dorpjes waar niemand ooit van hoorde. Zijn vader had haar samen met háár vader en broers helpen verhuizen. Sindsdien overwoog zijn vader om ook naar Wallonië te trekken omdat de huizen er zoveel goedkoper waren. Hij zou huizen kunnen opkopen en verkopen aan Vlamingen die naar meer ruimte snakten, aan gezinnen met jonge kinderen die in een tuin moesten kunnen spelen en adhd kregen van in een appartementje opgesloten te zitten. Wel tien keer had hij Vladimir haar adres en telefoonnummer gegeven, want ze had een piano en een logeerkamer, en haar man speelde in een band, trompet of sax of klarinet, dat herinnerde hij zich niet precies. Moest hij bij iedereen op bezoek gaan die een piano en een logeerkamer had? Al die nichten en neven, die ook nog eens trouwden of gingen samenwonen en kinderen kregen …
Ze was een van de mooie nichtjes – hij had er mooie en hij had er lelijke, een tussencategorie werd in zijn familie niet geproduceerd. Ze deed hem aan Lara denken uit Dokter Zjivago, Baba’s lievelingsfilm, die ze allemaal meermaals met haar hadden moeten bekijken, op bevel. Hij haatte Lara’s lied, maar Lara zelf vond hij mooi, zo mooi als zijn nichtje, achternichtje om precies te zijn. Ze was een Waalse Oeltsjenko, tenzij ze ervoor gekozen had de naam van haar echtgenoot te gebruiken. Ze zou dan de eerste Oeltsjenko zijn die dat deed. Iemand moest de eerste zijn.
De taalgrens liep recht door zijn familie, sneed haar in tweeën, met zijn vader en ooms – zijn nonkels – aan de ene kant, Pepe Desmet, zijn tantes en hij aan de andere, en Baba als brug tussen beide kampen, met een absoluut verbod om het over politiek te hebben, geen politiek in haar huis. Baba plukte woorden uit zowel het Nederlands als het Frans en pootte ze neer in één zin. ‘Als ze mijn hart opensnijden,’ zei ze, ‘zal er in grote letters Brussel/Bruxelles in gegrift staan.’ En dat ze ermee moesten ophouden de mensen te dwingen te kiezen, van dat kiezen kwam alleen maar miserie. ‘Wij zijn allemaal Belgen. Ik spreek geen Vlaams en ik spreek geen Frans en ik spreek geen Nederlands. Ik spreek Brussels. Ik ben in Brussel geboren en ik zal in Brussel sterven. Dicht bij onze koning.’
FDF’ers kwamen haar huis niet binnen, en die van de andere kant, de Vlaams Blokkers en Belangers en Voorposters en n-va’ers waren ook niet welkom. Al die schone dingen in Brussel, de Koninginnegalerij, de Grote Markt, de huizen van Horta, het Justitiepaleis, het Atomium, Manneken Pis, wie ging die krijgen? De Vlamingen? De Walen? Nee, nee, nee, ze moesten samenblijven en leren zich te verstaan.
Baba’s ouders waren Fournisseurs brevetés de la Cour de Belgique geweest. Aan de muur in de woonkamer hing een foto van hen met Boudewijn en Fabiola in de serres van het Paleis, gemaakt op een feest dat het hof had gegeven om zijn leveranciers te bedanken. Baba was niet mogen meegaan, want ze was toen zwanger en Fabiola had al die miskramen al gehad, het zou te pijnlijk zijn geweest, maar haar zussen waren wel meegegaan, die hadden daar ook foto’s van. ‘Wij waren niet Wittamer, maar het hof wist dat er in de rue Blaes ook een goede patisserie zat. En goedkoper dan Wittamer!’ En dat ze daar in Laken op hun centen letten. Ze betaalden correct hun rekeningen, maar ze smeten het geld niet over de balk. Gelijk hadden ze.
De kinderen van de Rus had ze naar Saint-Michel gestuurd, die van echtgenoot nummer 2, Pepe Desmet, naar Maria-Boodschap omdat Pepe dat eiste, want op den duur zou een mens niet meer met zijn eigen kinderen kunnen praten. ’t Was nu al moeilijk genoeg met die van de Rus, altijd opnieuw begonnen ze tegen hem in het Frans. Hij wist wel waarom, maar hij deed alsof hij het niet wist. En hij had geëist dat zíjn kinderen Vlaamse namen kregen, die pasten bij hun Vlaamse achternaam: Hilda Desmet, Magda Desmet, Gerda Desmet en Agnes Desmet.
Vladimir was door Baba naar Sint-Jan Berchmans gestuurd, bij de jezuïeten, net als haar zonen, maar dan in het Nederlands. Hem maakte het allemaal niet uit, Nederlands of Frans, hij sprak het ene met even groot gemak als het andere, maar in zijn hart was hij een Vlaming. Als Baba het anders had gewild, had ze hem maar niet naar Sint-Jan Berchmans moeten sturen, daar werd destijds de elite van Vlaanderen gevormd, een elite die foutloos Frans moest kunnen spreken en schrijven om te bewijzen hoe beschaafd en gecultiveerd ze wel was. Nu zat de school vol met kinderen uit een Franstalig nest, om te beginnen met die van de koning. In de klas moesten ze Nederlands spreken, maar op de speelplaats en onderweg naar en van school spraken ze Frans.
Wie hém uitschold voor ‘sale flamand’ had zijn vuist recht in het gezicht gekregen. Baf! Als kind zag hij er niet sterk uit, maar hij was het wel. Dat had hij van de Rus, zei Baba. Drie, vier jongens konden hem grijpen en proberen tegen de grond te krijgen, en nog rukte hij zich los. Je mocht niet bang zijn. Ook toen zijn vriend Jean-Marie was doodgegaan, was hij niet bang geweest. De idioot had zich door een auto laten omverrijden. Hoe stom kon je zijn? Hij ging altijd de Paris Match halen voor zijn vader. Voor die ’s morgens naar zijn werk vertrok, legde hij het geld op een hoek van de tafel klaar, geen frank meer en ook geen frank minder, en met die precies afgemeten centen ging Jean-Marie de Paris Match kopen in de kiosk op het Vossenplein, zodat die klaarlag als zijn vader thuiskwam van zijn werk. Niemand bladerde erin voor de vader dat had gedaan. Die vader had perfect zelf de Paris Match kunnen kopen, maar Jean-Marie deed dat graag en de vader vond het prettig dat zijn zoon iets voor hem deed. Dikwijls ging hij, Vladimir, mee naar de kiosk en als hij geld had, kocht hij snoep of een strip van Robbedoes of een lotje van de loterij. Hij had bijna altijd geld, Jean-Marie niet.
Hoe Jean-Marie het had klaargespeeld om zich te laten doodrijden was een raadsel, want hij moest geen enkele straat oversteken, hij moest gewoon de stoep volgen tot bij de kiosk. Hij kende die weg op zijn duimpje, en ook Vladimir kende hem, het was een volstrekt veilige weg. Het was ook niet alsof de stoep openlag omdat ze aan het werken waren. Die stoep was in orde, daar mankeerde niets aan, Jean-Marie had gewoon op de stoep moeten blijven. De chauffeur was er kapot van. Ineens stond er een kind voor hem op straat, met de Paris Match onder zijn arm en René Magritte op de cover. Die was pas dood, en toen was Jean-Marie ook dood. Tien jaar. Wie stierf er nu op tien jaar? Het zou niet gebeurd zijn als hij, Vladimir, erbij was geweest, maar hij was er niet bij geweest. Hij kon niet elk moment van de dag bij Jean-Marie zijn. Jean-Marie zou dat gewild hebben, en hij ook, maar dat kon niet, Baba wilde dat niet, hij kon niet altijd op straat rondzwerven of in de huizen van andere mensen zitten.
Baba had hem meegenomen om het lijk te groeten. Ze had gezegd dat hij het moest zien, waarom wist hij niet. Iedereen stond daar met een heel triestig gezicht, maar hij had gelachen omdat hij dacht dat Jean-Marie komedie speelde. Baba had hem een klets gegeven, maar hij was blijven lachen, luider en luider. Hoe kon Jean-Marie dood zijn? Iedere dag hadden ze samen gefietst, niet alleen op de stoep maar ook op straat. Jean-Marie kwam onder zijn raam fluiten, want Baba had niet graag vreemd volk in huis, iedereen die iemand nodig had floot onder het raam, ook de vrijers van de tantes deden dat, en dan liep hij naar buiten, en Baba riep dat hij terug moest komen, hij moest eerst zijn jas aandoen en zeggen wanneer hij weer thuis zou zijn, hij kon niet zomaar het huis uit gaan, het huis was geen duiventil, en hij moest het niet wagen om te laat te zijn voor het eten, dan zou er geen eten voor hem klaarstaan, haar huis was geen hotel. Ze was een heks, ze had hem willen gevangenhouden en vetmesten, het was haar niet gelukt. En toen was Jean-Marie gestorven.

Een tijdlang hing hij achter een strooiwagen aan, dat was nu de veiligste plek. Het zout zou aan zijn auto blijven kleven, maar dat kon worden weggespoeld, er was een handcarwash bij hem in de buurt, jongens uit Afghanistan werkten er, ze beweerden althans dat ze uit Afghanistan kwamen, wist hij veel, maar beleefd en altijd dankbaar als hij hen het wisselgeld liet houden, vijftig eurocent, die kon hij missen. Ze vroegen negen euro vijftig, maar eigenlijk was dat tien euro, want je moest al veel haar op je tanden hebben om die halve euro te eisen. ‘Des cheveux sur les dents’, zei Baba, en dan lachte ze, want het was Frans zoals de boerkes uit Limburg het spraken, en dan keek ze veelbetekenend naar Pepe Desmet, die deed alsof hij het niet hoorde of zag, hij was mijnwerker geweest, geen boerke.
Inventaris van de bezittingen waarmee zijn grootvader – de Rus – in het jaar 1921 in Brussel arriveerde: een foto van zijn ouders (ingelijst); een foto van het huis waar hij was opgegroeid en dat hij nooit zou terugzien (ingelijst); de sleutel van de voordeur; twee paar sokken; een overhemd; handschoenen; gereedschap om zich te scheren, al had hij toen nauwelijks baardgroei; het schrift met daarin de gedichten die zijn overleden broer voor hun buurmeisje had geschreven, een mooi kind op wie ook hij in stilte verliefd was geweest; een halssnoer van zijn moeder (zilver); twee ringen van zijn baba (goud); het horloge van zijn grootvader (zilver); een stukgelezen exemplaar van Vojna i mir, Oorlog en vrede (derde druk). Meer familiebezit was er niet gered, al de rest was in de handen van de bolsjewieken gevallen. Alle macht aan het gepeupel! Hadden ze het verbrand? Weggegooid? Aangeslagen? Altijd opnieuw moesten onschuldige mensen wegvluchten met wat schamele bezittingen op een handkar, en vervolgens werd hun huis leeggeplunderd en bezet. Je had maar niet op de vlucht moeten slaan, zei men. Wij wisten niet dat je zou terugkeren. Weg is weg.
Ook in België was het gebeurd, mensen die uit hun huis waren gesleurd en op een trein richting concentratiekamp gezet. Een dag later graaiden buren in hun lades en kasten. En het gebeurde opnieuw, elke dag weer. Maar hij was veilig.

 

© Kristien Hemmerechts

pro-mbooks1 : athenaeum