Leesfragment: Zomerlicht, en dan komt de nacht

11 februari 2018 , door Jón Kalman Stefánsson
| |

Volgende week verschijnt  Zomerlicht, en dan komt de nacht van Jón Kalman Stefánsson (vertaald door Marcel Otten). Lees bij ons alvast een fragment!

In Zomerlicht, en dan komt de nacht schrijft Jón Kalman Stefánsson over een klein IJslands dorp, waar de bewoners dolen in het labyrint van de menselijke ziel. Iedereen strijdt op zijn manier tegen de lethargie, een gevaar dat in de kleine gemeenschap op de loer ligt. Stefánsson schrijft met mededogen over het dorp, waarin de komst van een restaurant met veel wantrouwen wordt bezien en een affaire de gemoederen lang bezighoudt. Het einde van Zomerlicht, en dan komt de nacht van Jón Kalman Stefánsson zal daardoor als een mokerslag aankomen en de lezer niet meer loslaten. 

N.B. Eerder publiceerden wij voor uit Iets ter grootte van het universum. Een familiesaga en Het verdriet van de engelen.

 

[Nu hadden we haast geschreven dat het bijzondere van het dorp is dat het niet bijzonder is, maar dat is natuurlijk niet helemaal waar. Er zijn beslist andere plaatsen waar de meeste huizen niet ouder zijn dan negentig jaar, plaatsen die ook niet kunnen pochen op een of andere beroemde persoonlijkheid, iemand die heeft uitgeblonken in sport, politiek, de zakenwereld, literatuur of in de misdaad. We lijken echter op andere plaatsen iets vóór te hebben – er is hier namelijk geen kerk. En ook geen kerkhof. Desalniettemin zijn er herhaaldelijk pogingen ondernomen om verandering in deze uitzonderingstoestand te brengen en een kerk zou onmiskenbaar een stempel op de omgeving drukken; het zachte gelui van kerkklokken kan neerslachtige mensen doen opleven en klokken dragen boodschappen van de eeuwigheid met zich mee. Op kerkhoven groeien bomen, en in de bomen zitten vogels die zingen. Solrun, de directeur van de lagere school, heeft tweemaal geprobeerd handtekeningen te verzamelen om drie eisen kracht bij te zetten: een kerk, een kerkhof en een priester. Ze heeft niet meer dan dertien namen bij elkaar gekregen, hetgeen niet voldoende is voor een priester, laat staan voor een kerk en al helemaal niet voor een kerkhof. Wij sterven natuurlijk zoals ieder ander, velen hier bereiken echter een hoge leeftijd, verhoudingsgewijs zijn er nergens in het land meer mensen boven de tachtig, wat misschien als bijzonderheid nummer twee is aan te merken. Op z’n minst tien dorpsbewoners naderen de leeftijd van honderd jaar, de dood lijkt hen te zijn vergeten en we horen ze ’s avonds giechelen als ze minigolf spelen op het grasveld achter het bejaardentehuis. Niemand is erin geslaagd een verklaring te vinden voor die hoge gemiddelde leeftijd, maar of het nou ligt aan de voeding, de levensinstelling, de ligging van de bergen, we hebben ongetwijfeld de hoge leeftijd te danken aan de afstand naar het kerkhof en daarom aarzelen wij om Solruns petitie te ondertekenen, in ons achterhoofd ervan overtuigd dat degenen die het wel doen hun eigen doodvonnis tekenen, dat ze rechtstreeks de dood oproepen. Dat is natuurlijk regelrechte onzin, maar zelfs de grootste flauwekul kan overtuigend werken als de dood in het geding is.
Voor de rest valt er niets opmerkelijks over ons te vertellen.

Er staan enkele tientallen eengezinswoningen, de meeste middelgroot en ontworpen door ongeïnspireerde architecten of technocraten; opmerkelijk hoe weinig eisen wij stellen aan degenen die zo’n belangrijke stempel op onze omgeving drukken. Bovendien staan er drie rijen rijtjeshuizen van elk zes woningen en een paar fraaie houten huizen uit het eerste deel van de twintigste eeuw, het oudste is achtennegentig jaar oud, gebouwd in 1903, zo vervallen dat grote auto’s er heel langzaam voorbijrijden. De grootste gebouwen zijn het abattoir, de zuivelfabriek, de Co-op en de breifabriek, geen van alle mooi, maar daar staat tegenover dat er een fraaie korte aanlegsteiger is die vijftig jaar geleden in zee is aangelegd. Er leggen nooit schepen of boten aan, maar het is leuk vanaf de aanlegsteiger te pissen, een vrolijk geluid als de straal in zee klatert.
Het dorp ligt ongeveer in het midden van het bestuurlijke district, met ver uiteenliggende boerderijen in het noorden, zuiden en oosten, en de zee in het westen. Het is mooi over de fjord uit te kijken, ook al zit er sinds mensenheugenis bijna geen vis in. In de lente trekt de fjord grappige, optimistische wadvogels aan, af en toe vind je op het strand schelpen en in de verte verrijzen duizenden eilandjes en riffen als onvolledige gebitten op uit zee – ’s avonds bloedt het zonlicht erover uit en dan denken wij aan de dood. Je bent misschien van mening dat het niet gezond is om aan de dood te denken, dat stemt een mens triest, vult hem met wanhoop, is slecht voor de bloedsomloop, maar wij beweren dat je letterlijk dood moet zijn om niet aan de dood te denken. Heb je er aan de andere kant bij stilgestaan hoeveel er van het toeval afhangt, misschien alles wel? Dat kan een verdomd onaangename gedachte zijn, complete larie dat toeval, ons leven is nauwelijks iets anders dan een doelloze dwaaltocht, dit leven dat soms alle kanten op lijkt te gaan, maar vaak midden in een zin ophoudt – misschien is het juist daarom dat wij je verhalen willen vertellen over ons dorp en de naburige omgeving.
We willen niet over het hele dorp vertellen, we gaan niet van het ene huis naar het andere, dat zou je niet volhouden, maar we doen beslist verslag over de vleselijke lusten die de dagen en de nachten aan elkaar knopen, over een gelukkige vrachtwagenchauffeur, de donkere fluwelen jurk van Elisabet en de man die met de bus komt, over de rijzige Thuridur die heimelijke verlangens heeft, over de man die de vissen niet kon tellen en de vrouw met de schuchtere ademhaling – over de eenzame boer en een vierduizend jaar oude mummie. We zullen over alledaagse gebeurtenissen verhalen, maar ook over die die ons begrip te boven gaan, omdat er waarschijnlijk geen verklaringen voor zijn; mensen verdwijnen, dromen veranderen een leven en bijna tweehonderd jaar oude mensen laten merken dat ze aanwezig zijn in plaats van stil op hun plek te blijven liggen. En vanzelfsprekend zullen we je vertellen over de nacht die boven ons hangt en die haar kracht diep uit het heelal put, over de dagen die komen en gaan, over vogels die zingen en de laatste ademtocht, het zullen ongetwijfeld veel verhalen zijn, we beginnen hier in het dorp en eindigen op het erf van een boerderij ten noorden ervan, en nu beginnen we, nu gebeurt het, vreugde en eenzaamheid, bescheidenheid en nonsens, leven en droom – ach ja, dromen.]

© 2017 Jón Kalman Stefánsson

pro-mbooks1 : athenaeum