Leesfragment: Zomervacht

31 augustus 2018 , door Jaap Robben
|

4 september verschijnt Zomervacht van Jaap Robben, die in 2015 de ANV Debutantenprijs in ontvangst nam. Lees hier alvast de eerste pagina's van zijn nieuwe roman!

De dertienjarige Brian woont bij zijn vader op een afgelegen terrein in een caravan. Brians verstandelijk en fysiek beperkte broer Lucien brengt zijn dagen door in een instelling. Een renovatie tijdens de zomer maakt het noodzakelijk dat Lucien elders wordt opgevangen. De vader, vooral gemotiveerd door de in het vooruitzicht gestelde vergoeding, haalt Lucien naar de caravan en maakt de jonge Brian verantwoordelijk voor de verzorging van zijn broer. 
Maar hoe praat je met iemand die niet spreekt? Hoe zorg je voor iemand van wie je niet weet wat hij nodig heeft? Hoe maak je de juiste keuzes als je zelf nog zo veel moet ontdekken?

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Birk en bespraken de roman. Vertaalster Birgit Erdmann lichtte haar vertaling toe.

1

Naast de hoofdingang loert die jongen met de bolle ogen naar ons, zijn gezicht bestaat voor het grootste deel uit voorhoofd. Donker haar piekt tussen de openingen van zijn leren helmpje. Hij kijkt streng, alsof hij weet dat we al lang niet meer op bezoek zijn geweest. Zodra we hier het gebouw binnenlopen, word ik altijd nerveus. Bang dat Lucien misschien boos is dat we zo lang zijn weggebleven of dat er iets met hem gebeurd is wat wij niet weten. Maar vooral omdat dit terrein meer van ma is dan van ons.
Tot heuphoogte zijn de witte muren bekrast, bestreept en gedeukt door rolstoelen, karretjes en verrijdbare bedden. Over de lengte van de hele gang staan rolstoelen met alle mogelijke opzetstukken geparkeerd. Verder een karretje met een vuilniszak eraan, volle dienbladen en besmeurde borden. Op een blauwe mat in een zaal ligt een jongen naar het plafond te jammeren. Zijn benen in onbegrijpelijke hoeken gedraaid, alsof ze eigenlijk bij een ander lichaam horen en pas later aan zijn romp zijn vastgenaaid. Met gespreide armen wacht hij op degene die uit het systeemplafond moet vallen en die hij met een omhelzing wil opvangen.
‘Brai!’ Pa is al aan het eind van de gang. ‘Moet je hier zien.’ De automatische klapdeuren willen steeds dichtvallen, maar door waar hij staat schokken ze direct weer open. Achter hem gebaart een Mariabeeld dat we langzaamaan moeten doen, terwijl iedereen hier al zo sloom is.
‘Daar was Luciens kamer, toch?’ Dwars over de zijgang is een wand van doff e folie gespannen. Wanneer er ergens in het gebouw een deur of een raam opengaat, zuigt de folie zich met een klap hol en ritselt meteen daarna weer bol. Daarachter wordt geboord. Een silhouet duwt een kruiwagen.
‘Zou hij verhuisd zijn? Dat kan toch niet, dat had je ma moeten laten weten.’ Het cellofaan van het chocolade-ei knispert in zijn vuist.
‘Misschien hier ergens?’ We kijken op de naambordjes van willekeurige kamers, achter een van die deuren loeit iemand. ‘Even vragen bij de receptie?’

‘Waar is Lucien gebleven?’ Pa plant het chocolade-ei op de balie. ‘Zijn kamer is weg en ons is niks verteld.’
‘Een momentje’, antwoordt de vrouw. ‘Even dit aft ypen.’ Volgens haar naambordje heet ze Esmée. Haar blouse verbergt het soort borsten waar pa straks zeker een grap over zal maken. Zijn ogen glimmen. Esmée hamert met haar wijsvinger op enter, duwt haar bureaustoel naar achter en kijkt ons vriendelijk aan.
‘We zijn bezoek voor Lucien.’
‘Lucien Chevalier?’
‘Dat is zijn broer.’
‘O … een broer’, zegt Esmée, maar ze kijkt me niet aan.
‘En wie bent u dan?’
‘De pa.’
‘Ah, natuurlijk …’
‘Is hij nog hier?’
‘Jazeker. Lucien ligt tijdelijk op één-nul-zes. We hebben intern moeten schuiven vanwege de verbouwing.’ Nog voor we kunnen vragen waar dat is, legt ze ons uit hoe we daar moeten komen: ‘Hier deze gang in, tweede gang links en dan is het de derde deur aan de rechterkant.’
‘Goed’, zegt pa, zijn blik flitst naar haar borsten. Hij maakt zijn grapje waarschijnlijk al in zijn hoofd, want hij grinnikt. Tikt met twee vingers tegen zijn slaap. ‘Tot straks.’

In elke gang hangt een fotocollage van getekende superhelden met de pasfoto’s van bewoners als gezichten.
‘Man, man, man’, grinnikt pa. ‘Dat waren twee flinke boodschappentassen.’
‘Wat?’
‘Tussen die tieten wil je toch wonen?’
‘Één-nul-één’, lees ik hardop voor. ‘Hier is één-nul-drie. We moeten aan de andere kant zijn.’
‘We zullen eens zien’, mompelt pa. ‘Als hij slaapt, blijven we maar even.’
Luciens naambordje is versierd met geel en blauw gekras, waarschijnlijk heeft iemand van de leiding zijn vingers om een stift geknepen.
‘Ja?’ Pa heeft zijn hand al op de klink en kijkt me aan. ‘Brai?’
Ik knik. Met de kordaatheid waarmee hij vroeger losse melktanden uit mijn mond trok, gooit hij de deur open. De dichte lamellen klapperen tegen het open raam. Crêpepapieren vogels hangen met touwtjes aan het plafond. Daaronder ligt Lucien. Het stugge haar op zijn achterhoofd staat zoals altijd onkambaar overeind. Zijn onderlijf plat op de deken, zijn romp en gezicht van ons weggedraaid. Sinds ons laatste bezoek is hij weer dichter naar de randen van zijn bed gegroeid. Hij verandert in kleinigheden. Vollere wenkbrauwen. Zijn onderlip puilt verder naar buiten, als een wijwaterbakje. Puistjes langs zijn haarlijn.
‘Lucien?’ Zijn ogen openen zich tot een kier. In zijn ooghoek kleeft een gele broodkruimel slaap. Onze moeder zou dat meteen hebben weggepulkt.
‘Jij bent Lucien’, zeg ik om hem zo aan zichzelf te herinneren. ‘Wij zijn er weer.’ En ik tik op mijn borst. ‘Brian en pa.’ Ik schuifel wat verder door zodat er voor ons allebei genoeg plek is aan het bed. Toch blijft pa half achter me staan. Hij likt zijn lippen, kucht zonder dat het nodig is. Ik doe nog een stap opzij, gebaar dat hij naast me kan komen.
‘Ik sta hier best’, zegt hij en duwt het chocolade-ei tegen mijn hand. ‘Voor je broer.’
Ik heb het al aangepakt, maar wil liever dat hij het zelf geeft . ‘Doe jij maar’, fl uister ik en probeer het hem weer terug te geven.
‘Nee, nee. Jij kunt dat beter.’ Zijn handen verdwijnen in zijn jaszakken. Lucien loert naar ons. Ik hou het ei even voor zijn gezicht. En zet het dan op zijn nachtkastje; Lucien snapt pas wat chocola is als hij het geproefd heeft.
‘Het is een paar maandjes geleden, hè.’ Ik wil hem ergens aanraken, weet alleen niet goed waar ik moet beginnen, dus blijven mijn handen op de bedrand. Op het magneetbord naast zijn hoofdeind krult een foto om van Lucien in een rolstoel. Ma zit er gehurkt naast. Hoog opgetrokken legging die haar buik in twee rollen verdeelt, staartje op haar hoofd en al duizend jaar dezelfde schoudertas, die ze met twee handen vastklemt. Daarboven een nieuwe foto met Didier. Zoals op alle foto’s laat ze zich door hem omhelzen, drukt haar wang tegen de zijne om aan ons te laten zien hoeveel hij van haar houdt. Die-djééé noemt pa hem altijd met een zeiktoontje.
Hun foto’s hangt ze altijd in het midden. Half verscholen daarachter een groepsfoto van bewoners met Lucien ertussen. Bij de ingang van een pretpark. Iedereen kijkt in de lens, behalve mijn broer. De enige foto waarop hij glimlacht is die waarop vreemde handen een cavia tegen zijn wang houden.
Rechts onderaan hang ik. Met de magneet half over mijn gezicht. Het is dezelfde pasfoto die ma achter een raampje in haar portemonnee had. Net een voortand gewisseld. Strak gekamd gelhaar. Ik weet nog dat ik me toen groot voelde, ik had net dat ringetje in mijn oorlel. En zo’n rattenstaartje in mijn nek, maar dat kun je op de foto niet zien. ‘Kijk’, zei ik tegen Lucien. ‘Dit was ik.’ Ik voel meteen weer de vertrouwde onwennigheid om tegen hem te praten. Vooral omdat hij niks antwoordt. Volwassenen kunnen dat beter, al klinkt het bij hen zoals ze tegen hun hond praten.

[...]

© Copyright 2018 Jaap Robben

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum