Leesfragment: Zoon van Berlijn

23 september 2018 , door Karolien Berkvens
|

25 september verschijnt Zoon van Berlijn van Karolien Berkvens, en woensdag 26 september (19.30) wordt het boek bij Athenaeum Roeterseiland gepresenteerd. Lees hier alvast een fragment.

Fabian Richter werd geboren op de dag dat de Muur viel. Voor zijn vader gaven beide gebeurtenissen zicht op een stralende toekomst waarin hij zijn politieke ambities kon botvieren. Maar de idealen van Jakob Richter zijn sindsdien ondergesneeuwd door een al te bekend pragmatisme. 

Fabian, inmiddels gesjeesd student, dwaalt doelloos door de straten van Berlijn, tot hij wakker geschud wordt door een vastberaden activiste. Aangestoken door haar vurigheid besluit hij zijn leven over een andere boeg te gooien: hij wil de stad behoeden voor een totale uitverkoop. Intussen kondigt de vrouw die het gezin Richter sinds de mentale ineenstorting van de moeder bij elkaar houdt, haar vertrek aan.

N.B. Wij publiceerden eerder voor uit Het uur van Zimmerman.

 

Een valse start

In januari had de stad het asvale gelaat van een stervende. De lucht hing laag boven de daken, kou bedekte de straten. Hier en daar knipperde nog een kerstster, maar de gloed van december was uitgedoofd; op de stoep lagen kerstbomen geduldig hun einde af te wachten. Het openbare leven was weggestopt tussen opgetrokken schouders en gebogen hoofden. Ramen zaten dicht, gordijnen konden net zo goed gesloten blijven: het waren dagen waarop het donker werd voor het goed en wel licht was.
Het miezerde toen Jakob en Fabian elkaar omhelsden. Het was een kortstondige begroeting, handen, borst, wangen waren de nabijheid van de ander ontwend. Jakobs armen waren krachtiger, zijn glimlach overtuigder. Fabian incasseerde gelaten de klopjes op zijn rug. Zijn smalle bovenlijf scheen vloeibaar naast het granieten torso van zijn vader, zijn schouders waren gekromd alsof iemand voortdurend steun bij hem zocht.
Alles goed? Alles goed.
Jakob had de nieuwjaarswandeling langs de Spree in het leven geroepen, omdat ze elkaar dan minstens één keer per jaar zouden zien en omdat zwijgzaam lopen beter was dan zwijgzaam eten. Hij dwong zichzelf de rook van Fabians sigaret te negeren en zei dat hij dit jaar de marathon ging lopen. Hij hief zijn hand. Ja, vorig jaar had hij het ook gezegd, dat was hij niet vergeten, maar het was erbij ingeschoten. Nu moest het ervan komen, het was een haalbaar doel. Of niet soms? Waarom doe je niet mee? Stel je eens voor hoe het voelt om onder de Brandenburger Tor te finishen.
Fabian bracht een nieuwe sigaret tussen zijn lippen en stak hem met de smeulende peuk aan. De kilte wurmde zich door zijn dunne jas. Hij stelde het zich niet voor. Hij hoorde de onuitgesproken vragen, bemerkte de versnelling van zijn vaders passen toen de antwoorden uitbleven.
Ze liepen langs het Hauptbahnhof en het Kanzleramt. Jakob wenste Frau Bundeskanzlerin een gezond nieuwjaar. Fabian salueerde grijnzend. Ze volgden de Spree en passeerden het Haus der Kulturen der Welt, zagen het plakkaat waar 100 Jahre Gegenwart / 100 Years of Now op stond. Honderd jaar, tegenwoordig steeds vaker de duur van een mensenleven, vroeger een onoverbrugbare afstand naar de toekomst. En wie hier aan de afgelopen honderd jaar dacht, duizelde het eveneens. Wat was hier nog over van het nu van honderd jaar geleden?
Plotseling verhevigde de motregen zich tot dikke druppels die hard en koud op het voorhoofd van de beide mannen uiteenspatten. Jakob trok zijn muts uit zijn jaszak, maar de regenbui verdween even abrupt als ze gekomen was en hij duwde de grijze wol weer terug. Volgende week zou het gaan sneeuwen. Hevige sneeuwval, waarschuwde Jakob. Fabian knikte.
Onzichtbare draadjes teleurstelling hielden hen bij elkaar. Maar, en zo redeneerde Jakob met name, waar teleurstelling was, waren verwachtingen. En zolang er verwachtingen waren, ook al werden die niet ingelost, was er iets. En iets was goed. Ooit was er meer geweest. Ooit was de familie Richter een normaal gezin: vader, moeder, dochter en zoon. Een gezin uit een reclame, afgezien van het feit dat ze geen hond hadden (en niet altijd lachten). De jaren negentig waren gelukkige jaren geweest. Jaren van voorspoed en vakantie. Afgezien van het feit dat de hereniging van de stad en het land moeizaam verliep. Alles was altijd goed geweest, afgezien van de feiten.
Misschien moeten we teruggaan naar waar het nog goed was. Misschien moeten we daar beginnen, waar het goede begon: aan het einde van de geschiedenis.
Jakob was dertig geweest, droeg een toentertijd modieuze snor en had niet kunnen bevroeden dat die nacht zijn leven fundamenteel veranderen zou. De details waren hem zo levendig bijgebleven dat het hem soms voorkwam alsof er sindsdien slechts dagen in plaats van decennia verstreken waren.
Een jonge man was hij en zijn vrouw Stephanie was nog jonger en ze werden gadegeslagen door een verpleegster wier ogen uit de kassen dreigden te rollen. Ze sprak hen toe als een sergeant: krachten sparen, rust bewaren, tijd stukslaan. Een goed begin is het halve werk, meende ze tot vier keer toe. Jakob stemde hiermee in, maar voor de geadviseerde rust moest het mens zich eerst uit de kamer verwijderen en dat leek ze geenszins van plan. Ze draaide haar bolle ogen afwisselend van Stephanie naar hem en bij iedere wending trakteerde ze hen op een adagium.
‘U kent het klappen van de zweep, dit wordt uw derde, toch?’
‘Tweede,’ zei Jakob.
‘Precies, u weet waar Abraham de mosterd haalt.’
Jakob en de verpleegster stonden aan weerszijden van het bed, Stephanies buik tussen hen in, een door het laken ingesnoerde skippybal. Toen ze zwanger van Clarissa was geweest, was Stephanie niet half zo uitgedijd en Jakob hield stiekem rekening met de mogelijkheid dat zijn vrouw vandaag twee kinderen zou baren. Je wist het nooit, ook artsen konden een leven over het hoofd zien.
De afgelopen drie weken had Stephanie zich bij ieder krampje, steekje, schopje hoopvol opgericht en gezegd dat het kind nu weleens zou kunnen komen, heus, ze voelde iets, ze voelde het, maar telkens bleek het loos alarm. Ze was vijf dagen geleden uitgerekend en het torsen van de geweldige buik was met de minuut een onmogelijkere opgave geworden.
‘Pas bij tien centimeter ontsluiting kan het feest beginnen,’ zei de verpleegster en ze richtte haar vissenblik op Stephanie, die korzelig aan haar nagelriemen pulkte.
‘Goed, dank u vriendelijk, we wachten rustig af,’ zei Jakob. ‘Het is ons duidelijk, toch schat?’
Stephanie knikte traag en wist een halfbakken glimlach te produceren.
‘Tien centimeter,’ zei de verpleegster.
‘Geduld is een schone zaak,’ zei Jakob.
Bevestigend hoofdknikje van de verpleegster, vernietigende blik van Stephanie. Jakob sloot de deur achter de zuster, ging bij zijn vrouw zitten en streelde haar hand tot ze zacht snurkte. Het was even voor zevenen toen hij opstond, een voorzichtig kusje op Stephanies buik drukte, ‘tot zo’ fl uisterde en de kamer verliet.
De gang oogde verlaten, hij hoorde vaag het geluid van een radio, verder hing er een beheerste stilte in de smalle, smetteloze ruimte. Jakob moest naar de wc. Twee artsen stoven voorbij. Ze liepen als één man, dicht tegen elkaar aan, zodat hun jassen samensmolten tot een wit vlak. In hun stembuigingen klonk gesmoorde opwinding door. Misschien stonden ze op het punt zich over een buitengewoon bloederig spoedgeval te buigen.
Jakob vond de wc die, in tegenstelling tot de fris gepoetste gang, smoezelig was en zurig rook. Het lozen van zijn plas was niettemin aangenaam. Hij waste zijn gezicht. Het licht knipperde, zijn spiegelbeeld doemde als een spookverschijning op. Van de vorige keer wist hij dat hij de komende uren tot vleesgeworden machteloosheid zou transformeren. Plotseling werd hij overvallen door een hevige onrust, hij haastte zich over de vreugdeloos glimmende vloer, omzeilde een jammerende kerel in een badjas en vloog de kamer in.
Stephanie zat rechtop in bed, rode vlekken in haar nek, lippen op elkaar geklemd, ogen wijd open. Naast haar de verpleegster, die zich met een ferme ruk naar Jakob toe draaide. ‘Tijd om de handen uit de mouwen te steken, Herr Richter.’

Fabian Richter werd geboren op 9 november 1989 om 22.49 uur.
In zijn herinnering was Jakob op beide plekken tegelijk geweest. Hij voegde zichzelf tussen de beelden die de wereld overgingen en die hij pas later zag. Hij stond op de Muur en naast het bed. Hij juichte mee met de uitgelaten massa en spoorde zijn tierende vrouw aan. Hij hield zijn armen in de lucht om de vrijheid te vieren en in diezelfde armen lag zijn zoon. Het ‘sofort, unverzüglich’ van Schabowski had niet alleen de Oost-Berlijners, maar ook het kind in beweging gebracht. Terwijl de mensen naar de grensovergangen liepen, werd het kind door het geboortekanaal geduwd. En toen de offi cieren op eigen gezag de grens openden, omdat de situatie onhoudbaar werd, perste Stephanie met al haar kracht hun jongen haar lichaam uit, de wereld in. Euforie over het onvoorstelbare wat eigenlijk heel logisch was – een nieuw leven, een grenzeloos Berlijn – vulde de stad en de ziekenhuiskamer.
Jakob had het niet zien aankomen noch overzag hij de gebeurtenis, maar hij had het zeldzame besef dat hij een belangrijk moment beleefde, een historisch moment, dat voor hem onlosmakelijk verbonden was met het pasgeboren kind. En of het nu precies op dat moment gebeurde, is achteraf moeilijk vast te stellen, maar voor Jakob begon een nieuw leven.
Hij was tot dan toe niet bijzonder geïnteresseerd geweest in politiek. Hij had überhaupt geen diepgravende interesses aan de dag gelegd. Hij had stomme baantjes, meestal via zijn schoonvader, hij had een vrouw en vrienden, hij las de krant en betaalde rekeningen binnen de opgegeven termijn, een enkele keer dronk hij te veel, maar meestal was hij nuchter, meestal gedroeg hij zich normaal, vriendelijk, een aardige vader, een prima echtgenoot.
Jakob hield zijn zoon vast, stond op en zette een paar doelloze stappen. Welk eff ect zou deze gebeurtenis op het leven van het kind hebben? Was het inderdaad in Berlijn geboren, zoals een geëmotioneerde arts profetisch verkondigde? Konden ze het ‘West’ achterwege laten? De toekomst voelde dichterbij dan ooit, al kon Jakob zich er geen realistische voorstelling van maken. Een diep verlangen om onderdeel te zijn van die toekomst overweldigde hem. Aangestoken door de hoopvolle stem van de arts, ondervond hij een gespannen gretigheid om zijn leven om te vormen, hij hunkerde naar een rol in de geschiedenis, alsof hij de afgelopen dertig jaar vanaf de zijlijn had toegekeken, verlangde hij er nu naar mee te doen. Maar waaraan?
Hij zette zich weer naast het bed, probeerde de draaitol in zijn hoofd tot stilstand te brengen en zijn gedachten te concretiseren.

[...]

 

Copyright © 2018 Karolien Berkvens

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum