Leesfragment: Zwart

31 januari 2018 , door Neske Beks
| |

Morgen verschijnt Zwart, de bundel van Afro-Europese literatuur uit de Lage Landen, samengesteld door Ebissé Rouw en Vamba Sherif. Lees bij ons alvast het essay 'Gemengd gevoel' van Neske Beks.

Zou je in pakweg 1967 een willekeurige bloemlezing hebben samengesteld van de Nederlandse en Vlaamse schrijvers du moment, dan had dat boek voor 99% uit witte auteurs bestaan. Vijftig jaar later is dat heel anders: grote groepen migranten uit Afrika hebben zich gevestigd in de Lage Landen en de literatuur van hun nieuwe woonplaats een ander gezicht gegeven. Hoezeer de in Zwart opgenomen auteurs ook van elkaar verschillen, qua thuisland, qua cultuur, qua taal, ze hebben met elkaar gemeen dat ze het continent van hun (voor)ouders hebben moeten verlaten en dat hun identiteit hybride is. Dat maakt de verhalen – fictie én non-fictie – van deze schrijvers gelaagd, grenzeloos en uitermate urgent.

De bijdragen in deze bundel zijn vrijgevochten, geëngageerd en geestig, net als de schrijvers, en tonen eens en voor altijd dat zwart-zijn veel meer is dan alleen kleur. Met bijdragen van Simone Atangana, Olave Basabose, Neske Beks, Heleen Debeuckelaere, Nozizwe Dube, Clarice Gargard, Dalilla Hermans, Sabrine Ingabire, Kiza Magendane, Ahmad Al Malik, Alphonse Muambi, Hélène Christelle Munganyende, Melat G. Nigussie, Seada Nourhussen, Anousha Nzume, Olivia Rutazibwa, Vamba Sherif, Babah Tarawally, Chika Unigwe.

N.B. Eerder publiceerden wij al voor uit het romandebuut van Neske Beks, De kleenex kronieken.

 

Gemengd gevoel

Ik vertel een vriend dat ik schrijf over white privilege. ‘Wat is dat?’ vraagt hij. Misschien denkt u nu hetzelfde. Dan bent u hoogstwaarschijnlijk wit. Ik ben Neske Beks: vrouw, zwart, Vlaams, dubbelbloed en dus bij geboorte lid van meerdere minderheidsgroepen. Ja, ik heb een mening over white privilege. Nee, ik laat me daar niet vaak over uit. Al zeker niet in Holland, waar over dit onderwerp een oorlog woedt.
Niemand wordt graag racist genoemd. Wel, lieve mensen, wake up to reality: we zijn het allemaal. Zelfs mijn bloedeigen – bruine – moeder kraamt in mijn film Eigen volk de grootste racistische onzin uit, zichzelf op de borst kloppend: ‘Nee, ik ben geen racist!’ Ikzelf heb ook mijn handtas wel eens vastgegrepen toen een man met een verdacht (lees: allochtoon) uiterlijk de tram in stapte. En bij het naderen van een groepje allochtone jongeren stak ik ook eens de straat over. Schaamte en zelfkastijding waren naderhand mijn deel, maar ik was me voor eens en altijd bewust van mijn eigen vooroordelen.
Racisme leeft in ons allemaal en is gestoeld op angst, onwetendheid, onbewuste drijfveren, beeldvorming door de media én een voorliefde voor het aanschouwen van het eigen spiegelbeeld.
Ik ben geboren Belg – met een Gambiaans-Senegalese vader en een Vlaamse Afro-Amerikaanse moeder – en getogen in een wit socialistisch pleeggezin, dat door mijn komst in aanraking kwam met zwarte mensen en aanverwanten. Halverwege de jaren tachtig maakte mijn pleegvader de overstap naar het Vlaams Blok. Gaandeweg ging twee derde van de familie overstag. Ja, dat genereert een deuk in je blazoen, maar mijn liefde voor hen bleef groot en – gelukkig – wederkerig. Ik steiger als men ze racisten noemt.
In mij leeft een grote loyaliteit aan mijn familie en aan mijn geboorteland. Anderzijds kreeg ik met de jaren steeds meer behoefte om het beestje bij de naam te noemen. Het thema racisme sijpelt door in zowel mijn fictieals mijn documentaire werk. Met een mengeling van herkenning en verbazing concludeerde ik dat ‘bij ons’ – na vijfentwintig jaar domicilie in Nederland zeg ik nog steeds ‘bij ons’ als ik het over België heb – nadat acteur Zouzou Ben Chikha in Gent etnisch geprofileerd werd op grond van zogenaamd verdachte (lees: uiterlijke) kenmerken, nagenoeg géén racismedebat ontstond.
Dat Ben Chikha zegt dat het gebeuren naar racisme ‘neigt’ – en dus niet dat het racisme ‘is’ – zie ik als een Vlaamse voorzichtigheid die ooit ook de mijne was. En wanneer ook de pers verwijst naar zijn ‘Noord-Afrikaanse uiterlijk’ als oorzaak, terwijl Ben Chikha een Noord-Afrikaanse man ís, denk ik: het gaat hier niet om uiterlijke kenmerken, maar om identiteit. Taal is een communicatieve leidraad waarmee we niet precies genoeg kunnen omgaan. Dat de daders in Keulen, met kerst 2015, als Noord-Afrikaans werden beschreven terwijl ze van Syrische origine bleken te zijn, is pijnlijk.
Wat is de oorzaak? Beperkte woordenschat? Beperkte blik?
Het is wrang, maar bij misdrijven die witte mensen begaan, wordt nooit gespecificeerd dat het een persoon met een Noord-Europees of Kaukasisch uiterlijk betreft. Daar sta je als witte mens niet bij stil, dat weet ik. Dat is dus precies waar white privilege om gaat. Hardleerse types stellen white privilege wel eens gelijk met positieve discriminatie, waarbij en passant vergeten wordt dat positieve discriminatie van toepassing is op minderheidsgroepen.

De witte vriend met wie ik in gesprek ben, blijft hardnekkig ontkennen dat er zoiets als white privilege bestaat. Hij werpt op dat hij soms wordt gediscrimineerd vanwege zijn lange haar. ‘Lang haar is een keuze,’ zeg ik. ‘Afkomst of huidskleur niet. Wit én man zijn is een dubbel voorrecht, waarvan jij je kunt permitteren er nooit bij stil te staan hoeveel voordeel het je oplevert.’
‘Huidskleur maakt voor mij niet uit,’ reageert hij vol ergernis. ‘Ik zie geen kleur. Kleur maakt voor mij niks uit. Zeg nu zelf, Nes, wij zijn toch al jaren vrienden.’ Het is een veelgebruikte metafoor wanneer witte mensen trachten te onderbouwen dat kleur ze niets uitmaakt. Tegenwoordig pareer ik deze drogredenen met de volzin dat geen kleur zien alleen is weggelegd voor kleurenblinden.
Als hij beledigd doorblaat over ‘gelijkheid’ en ‘hetzelfde’ zijn, vertel ik hem naar waarheid dat ik er voor de lieve vrede vaak voor kies om geen punt te maken van woorden als ‘negerin’, ‘halfbloedje’, ‘mulat’, ‘métis’ en ‘chocolatteke’, die hij geregeld gebruikt. ‘Juist omdat ik weet dat je het niet racistisch bedoelt. Wat niet betekent dat ze niet racistisch zijn.’ Voor het eerst vertel ik mijn maatje dat die achteloos gebruikte woorden me telkens toch kwetsen.
Waarop hij honend zijn – enige – andere zwarte vriend belt en na kort overleg weer in de aanval gaat: ‘Awel, die andere “neger” vindt het niet erg om neger genoemd te worden, sterker nog: hij is er zelfs trots op. Mag ik het woord “zwart” dan nog wel gebruiken?’
Dit is een heikel onderwerp. Ook onder mensen van kleur, donkere mensen en – zoals ik het zelf graag zeg omdat ik ‘zwart’ als politieke term gebruik – zwarte mensen.
‘Zelf gebruik ik liever zwart en wit dan donker en blank, maar ik weet dat de gevoeligheid bij iedereen anders ligt.’
Hij hoort me niet. Ik geef het op. De blinde vlek is groter dan ik dacht.

Het is menselijk dat we ons graag omringen met personen die ons spiegelen. Mensen die op ons lijken in hun leven, doen en laten. Wanneer we discussiëren, doen we dat ook het liefst op ons eigen intellectuele niveau. En als het even kan vanuit een collectief cultureel perspectief, toch?
Dat is bij ons dus vaker wit. Ja, ‘ons’ zeg ik met nadruk, want mijn hele zijn en wezen is met een witte, westerse canon doorregen. Met een witte opvoeding, in een wit gezin en op witte scholen, ben ik me ondanks mijn diverse afkomst zeer doordrongen van mijn witte, eurocentrische perspectief op de wereld. In een overwegend witte maatschappij levert me dat zeker ook veel voordeel op. Hoe vaak hoorde ik tijdens mijn jeugd in Antwerpen niet dat ik in de omgang niet anders was dan een ‘gewone’ witte Belg?
Gek genoeg vroeg niemand of ik me zelf anders voelde, laat staan of ik me anders behandeld voelde. Hoe vaak is me niet goedbedoeld verteld dat ik ‘een van ons’ was? En dat het dat andere volk was dat zich niet aanpaste, dat overlast bezorgde. Welk ander volk? Dat andere volk ben ik. Tegenwoordig zeg ik ‘Thank you, ma’am’ als ik een compliment krijg over hoe geïntegreerd ik ben, want me aanpassen leerde ik zo goed dat ik pas na jaren therapie mezelf durf te zijn en kán zijn.
Wat dat ‘zelf ’ inhield, dat was even zoeken voor een jonge vrouw die in de levensbeschouwelijke lessen vooral één kant van haar afkomst belicht zag. Vaardig genoeg om te vinden wat ik zocht, nam ik het lot van mijn eigenwaarde in handen. Toen ik als twintigjarige in de ban raakte van Malcolm X, The Black Panther Party, Mumia Abu-Jamal en Louis Farrakhan dreigde er even militant gedrag. Uiteindelijk bleef ik toch loyaal aan de twee stromen bloed die door mijn aderen razen: zwart én wit.

Maar al te vaak voel ik mijn loyaliteit aan de zwarte gemeenschap stevig botsen met mijn loyaliteit aan de witte gemeenschap, maar die wrijving maakt me ook bewuster van de tegengestelde belangen die in mij leven. Dat mijn kijk op deze loyaliteit spiritueler is dan wat u doorgaans leest, weet ik. Die visie is met de jaren gegroeid, maar was ook juist door die gemengde afkomst onafwendbaar. Enerzijds de oer-Vlaamse familie, die de ene na de andere dochter naar het klooster zond, met de in mijn moeders gelaat zichtbare indiaanse roots; aan de andere kant een Afrikaanse medicijnvrouw en een soefimeester/Koranleraar als voorouders.
Ik prijs me tegenwoordig gelukkig met die rijke bagage. Als je enkel deel uitmaakt van een dominante cultuur, hoef je je niet werkelijk bewust te zijn van de anderen. Je kunt het je permitteren je louter te omringen met mensen, uitingen, boeken, geschriften en vormen die aansluiten bij je spiegelbeeld. Begrijp me goed, ook ik omarm de witte cultuur: ze bepaalt minstens de helft van mijn doen, laten en zijn. Maar soms komt dat witte perspectief en vernauwde wereldbeeld van ons, en bovenal de blinde vlek die ermee samenhangt, me waarlijk de strot uit.
Een gesprek zoals het gesprek met mijn witte vriend heb ik bijna elke dag. Vaak vermoeit het me en mijd ik de discussie. Steeds weer blijkt het moeilijk te zijn om witte mannen te laten beseffen dat de wereld voor hen toch net iets soepeler draait dan voor alle anderen, die ónder hen op de hiërarchische ladder staan. De woorden die mijn vriend in zijn vermoorde onschuld dagelijks gebruikt, zijn allemaal geworteld in een collectief, racistisch, kolonialistisch slavernijverleden. En dat verleden blijft bepalend voor ons heden.

Wat die collectieve geschiedenis betreft: die zwarte bladzijden worden liever doodgezwegen. Doordat ik goed heb opgelet in de geschiedenisles weet ik meer over de witte Europese geschiedenis dan over het zwarte, Afrikaanse deel van mijn identiteit. Als jonge zwarte schoolgaande vrouw was het me een doorn in het oog: het ging over helden en despoten die mijn afkomst niet spiegelden. Sterker nog: mensen met mijn huidskleur worden veelal gere - presenteerd als slachtoffers van armoede, daders van geweld en heel af en toe – oef – als sporthelden en popidolen. Het curriculum houdt op bij Gandhi, Martin Luther King en Nelson Mandela. Van de hele zwarte avant-garde van schrijvers, denkers, activisten en kunstenaars als James Baldwin, Patrice Lumumba, Toni Morrison, Maya Angelou en Ntozake Shange geen spoor. De islamitische verove - ringen en de hidjra: idem dito. Zelfs de koloniale zwarte bladzijden van België en Nederland ontbraken.
Waarom is er geen oog voor dit ‘zwarte gat’ in de al gemene ontwikkeling van zoveel niet-witte studenten? Terwijl kennis van de eigen geschiedenis zo belangrijk wordt geacht voor de basis, de eigen identiteit? Waarom leren we in deze verander(en)de samenleving zo weinig over elkaars culturen? Over de overlap daarvan én over de verschillen? Bewustzijn en kennis zijn de sleutels tot jezelf én de ander.
Ik maak me geen illusies. Niet iedereen gaat zelf op zoek naar intellectuele voeding. Juist daarin kan onderwijs – of die ene docent(e) – zo essentieel zijn. Doch wie we zijn en worden, blijft grotendeels bepaald door de loyaliteit en solidariteit die we voelen voor onze (voor)ouders.

Naar mijn mening zijn ons fundament en onze kernwaarden voor het grootste deel in voorouderlijke loyaliteit geworteld. Veel meer dan dat daar in de westerse maatschappij bij wordt stilgestaan. Wij zijn geneigd te denken dat bijna alles een bewuste keuze is.
Natuurlijk is er her en der een ‘uitverkorene’ die zich los weet te maken van wat er vóór hem of haar kwam, maar vaak krijgt die ‘bevrijde’ op zijn of haar beurt een nageslacht dat zich bewust of onbewust verbindt met de kernwaarden van eerdere generaties. Zowel zelfvertrouwen als trauma werkt generaties lang door en speelt een grote rol als het aankomt op spreken of zwijgen, in het verweer komen tegen onrecht of het machteloos ondergaan.
Ook de geforceerde manier waarop Duitsland communiceerde over de afkomst van de daders in Keulen kan ik niet los zien van het oorlogstrauma en het schuldgevoel over de Tweede Wereldoorlog. De keuzes en daden van onze voorouders hebben paden uitgesleten die wij generaties lang volgen dan wel angstvallig ontwijken. Bewust en onbewust verdedigen we hun daden, patronen, keuzes en gedachtegoed en deinen we voort op hun angsten.
De groep waarbij je hoort of denkt te horen, definieert wat goed is en wat kwaad. Voor mij als dubbelbloed betekent het dat mijn loyaliteit uitgaat naar zwart én wit. Ik ben een kind van zowel onderdrukten als onderdrukkers. Van slaven en slavenhandelaren. Van moslims en indianen, van ongelovigen en katholieken.

Aan mijn eigen keukentafel doe ik er vermoeid het zwijgen toe. Moet ik mijn vriend nu gaan uitleggen dat een halfbloed een afstammeling is van een Europeaan en een nietblanke? Dat het woord is ontstaan in tijden van kolonialisme en slavernij, en dat wel duidelijk is wie er zogenaamd bloed had en wie niet? Dat ik, toen ik begreep wat de betekenis van het woord was – op mijn twintigste pas –mezelf ‘dubbelbloed’ ging noemen. En niet mulat, wat refereert naar een dier, een muilezel: half ezel, half paard.
En nee, het n-woord gebruik ik nooit. Ook niet als geuzennaam. Ook zeg ik ‘wit’ en niet ‘blank’. Met nadruk. Vanwege de haast heilige betekenissen die Van Dale de woorden toekent. Semantiek is mijn stokpaardje, maar in gesprek met mijn vriend geef ik het op.
Ik trek twee pintjes open en probeer het gesprek over een boeg te gooien die minder naar racisme neigt.
‘Maar weet je, Neske, moedermelk is altijd wit,’ zegt hij triomfantelijk, ‘bij witte én bij zwarte mensen.’
Ik herken zijn argument als een variatie op ‘we hebben allemaal hetzelfde bloed en dat is rood’.
Een dooddoener die niet misstaat op een tegeltje in de wc.

 

© 2018 samenstelling en inleiding Vamba Sherif & Ebissé Rouw

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum