Leesfragment: Against English

| | | |

19 november verschijnt Against English, een boek over de verengelsing van de wereld en de rijkdom van diversiteit. En dinsdag 26 november discussiëren we erover bij SPUI25. Wij publiceren voor!

Het Engels heeft het Nederlands al bijna verdrongen aan de universiteiten en neemt sluipenderwijs het middelbaar en lager onderwijs over. Meer dan zestig procent van wat er aan vertaalde romans in de boekhandel ligt, komt uit het Engelse taalgebied. Onze media? Helemaal gericht op Amerikaanse voorbeelden – alsof er geen Italiaanse, Franse, Spaanse en Duitse nieuwsbronnen bestaan. Met de auteurs van de bundel 'Against English' analyseren we de verengelsing van de wereld en leren we over de rijkdom van diversiteit.

N.B. Je bent van harte welkom dinsdag 26 november bij SPUI25. Aanmelden kan hier.

 

Against English

Dit boek is geboren uit verzet.
Verzet tegen het overmatige gebruik van het Engels op de basisschool, waar leerlingen steeds meer lessen in het Engels door de strot krijgen geduwd, hoewel ze het Nederlands nauwelijks machtig zijn; verzet tegen de dominantie van het Engels op universiteiten, waar de meeste colleges in het Engels moeten worden gegeven, zelfs als ze over Vondel of de geschiedenis van de Nederlandse democratie gaan.
En wat ons nog opstandiger maakt, is dat iedereen zijn schouders over de verengelsing lijkt op te halen. Sommige reacties zijn ronduit onnozel, in de categorie ‘Het kan toch geen kwaad?’. Wie spreekt er dan géén Engels? Een andere respons is die van gelatenheid: Engels is toch allang de norm geworden? Je wilt en kunt de vooruitgang toch niet tegenhouden?
Ja, we weten inmiddels dat aan de Amerikaanse verkiezingen oneindig veel meer zendtijd dan aan de Duitse wordt besteed, al heeft het reilen en zeilen van de oosterburen een veel directere invloed op ons leven. We weten dat de Nederlandse vertaling van een Italiaanse roman jaren onopgemerkt kan blijven, tot een hype in Amerika er ook bij ons een bestseller van maakt. En we kennen de vaktijdschriften waar ijverige Nederlandstalige scribenten voor een Nederlandstalig publiek futloze Engelstalige artikelen publiceren over onderwerpen uit de Lage Landen, in de overtuiging dat de hele wereld aandachtig meeleest.
We hoeven die onzin niet voor zoete koek te slikken. Het is genoeg geweest. Basta. We nemen de handschoen op.
Het zou een ‘achterhoedegevecht’ zijn dat we voerden, zei een manager op de uitgeverij, die lucht kreeg van ons plan. Ongelovig over zo veel naïviteit. Een mooi woord overigens, achterhoedegevecht, vooral omdat het de kracht van taal laat zien; in dit geval een metafoor die bij voorbaat elke discussie, en dus elk alternatief onmogelijk moet maken. Zouden we in staat zijn ook zo snel een discussie in het Engels kalt te stellen?
Wie dit boek leest, zal ontdekken dat de opmars van het Engels onder meer te wijten is aan een behaagzuchtige keuze. Want hoeveel Nederlanders schakelen bij het geringste accent niet meteen over op het Engels! Dat is de taal, denken we blijkbaar, die de ander altijd ontzettend graag wil spreken. Onder anderen Fouad Laroui, Annette Birschel, Claudia Di Palermo en Matthew Wells laten zien hoe misplaatst en gênant die aanname kan zijn. Men denkt beleefd te zijn, maar gaat uit van een vooroordeel. Een accent of zelfs een huidskleur volstaat om in het Engels te worden toegesproken.
Het is een interessant, specifiek Nederlands fenomeen dat hier aan de oppervlakte komt. Er spreekt trots uit, niet op de eigen taal, maar op de eigen (vermeende) talenkennis. Het gemak waarmee op Engels wordt overgeschakeld kun je welwillend interpreteren: hier valt het plezier te herkennen dat we ervaren wanneer we een vreemde taal spreken, de nieuwe wereld die bloot komt te liggen alleen al door al die nieuwe klanken! Je kunt het ook strenger bekijken. Dan is die hijgerige drang om altijd maar weer Engels te babbelen een teken van stuitende onderdanigheid.

In een taal ligt je leven gevat. Je kunt er je liefde in uitdrukken of troost uit putten, je eenzaamheid door overwinnen en je leed in delen. Een taal is een thuis, met alle bescherming, warmte en soms ook frustratie en teleurstelling die een woning bieden kan. Ad Verbrugge wijst er in zijn bijdrage op dat uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands ten diepste verbonden zou moeten zijn met de idee van burgerschap. In dit verband heeft de Franse linguïst Claude Hagège geschreven over ‘citoyenneté de la langue’. Taal als burgerschapsideaal, kom daar in Nederland maar eens om. In de polder heeft taal vooral een nutsfunctie.
Veelbetekenend in dit verband is ook dat het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp) in het rapport Denkend aan Nederland (2019) bijdragen wijdt aan ‘landschap’, ‘cultureel erfgoed’ of ‘jongeren in een etnisch divers Nederland’, maar dat niet één van de achttien hoofdstukken over ‘Nederlands’ of ‘taal’ gaat.
Dat je van een taal ook kunt houden, dat je lijstjes kunt aanleggen van mooie, in onbruik geraakte woorden, en dat taal daarmee een functie heeft als cultureel geheugen en archief toont Floor Rusman in haar bijdrage. Maar er valt ook een hol instrument van te maken, door nietszeggende termen te gebruiken die van alles suggereren maar niets betekenen. Dat kan in het Nederlands, maar het Engels leent zich er veel beter voor. Japke-d. Bouma geeft er in haar tekst even hilarische als angstaanjagende voorbeelden van.
Los van liefde en schoonheid betekent taal ook altijd macht. De macht om greep te krijgen op je bestaan, de macht om deel uit te maken van de samenleving, de macht om niet een willoze pion te zijn van rap pratende leidinggevenden. Rahma el Mouden legt uit hoe belangrijk taal is als je als nieuwkomer in een vreemd land arriveert en onder aan de sociale ladder een weg naar boven probeert te vinden. Als je ‘in een taal’ bent, zo schrijft auteur J.Z. Herrenberg (met Adorno), dan beheers je die taal, in plaats van dat zij jou haar wil oplegt. Bezetters leggen graag hun taal op, want daardoor verkrijgen ze de dominantie over het denken zelf.

Het doel van dit boek is een discussie op gang te brengen. We willen laten zien welke reële gevaren er kleven aan onze massale toevlucht tot het Engels. Dit doen we door vanuit verschillende invalshoeken, door verschillende auteurs over moedertaal en vreemde talen te laten schrijven. Er komen schrijvers, journalisten, juristen, vertalers, wetenschappers, een ondernemer en een muzikant aan het woord. Hun wortels liggen in Nederland of België, maar evengoed in Duitsland, Frankrijk en Marokko, in Italië, Turkije, Ghana en Denemarken.
Dit is daarmee ook een boek over diversiteit, en dus gaat het steeds opnieuw over een proces van in- en uitsluiting. Dat is heel duidelijk te merken in de wereld van de uitgeverij. Eva Wissenburg en Joost Nijsen wijzen erop dat er in Nederland jaarlijks meer vertalingen uit het Engels dan oorspronkelijk Nederlandse titels verschijnen. De Anglo-Amerikaanse cultuur is zo dominant dat deze andere talen als het Spaans, Russisch, Deens en Frans volledig wegdrukt. Commerciële motieven liggen daaraan ten grondslag: uitgevers willen zo min mogelijk financieel risico lopen. Daarmee gaan grote culturele rijkdommen verloren.
In de universitaire wereld wordt veel gesproken over in- en uitsluiting. Bestuurders en managers hebben de mond vol van ‘diversiteit’, maar de verdringing van het Nederlands en andere wetenschapstalen door Globish resulteert ondertussen in een academische monocultuur. In linguïstisch opzicht is de alma mater voorlopig ver verwijderd van inclusief denken. Alleen voor Engelstaligen is de universiteit een safe space.
In onderzoek en publicaties is het Nederlands nagenoeg uitgeroeid. In vergaderingen, administratieve communicatie en op de werkvloer wordt de taal van Multatuli, Van Bruggen en Hermans steeds vaker de nek omgedraaid. Dit leidt soms tot absurdistische situaties. Zo reageerde een ambtelijke instantie van een bekende hoofdstedelijke universiteit op het verzoek óók in het Nederlands te communiceren met de opmerking: ‘Dat is te duur’. Michel Houellebecq sloeg de spijker op zijn kop toen hij in Sérotonine schreef dat Nederland niet meer dan een handelsonderneming is: ‘la Hollande n’est pas un pays, c’est tout au plus une entreprise’.
In de discussie over de eentalig Engels geworden Nederlandse universiteiten is al vaak de vergelijking met het Latijn gemaakt, de oude universele taal, die een vrij verkeer van ideeën liet plaatsvinden. Het Engels zou eenvoudigweg die oude bemiddelende rol hebben overgenomen. Dat is zeker niet het geval, aldus Gita Deneckere, die het Engels een ‘pletwals’ noemt die elke verscheidenheid in de academische wereld vernietigt, omdat er in dezelfde taal en intellectuele traditie moet worden gedacht en geschreven. Johan Oosterman herinnert er bovendien aan dat het Latijn ook heel veel mensen buitensloot; de gewone man, laat staan de gewone vrouw had niets op de faculteiten te zoeken waar de heren in Latijn (‘een geheimtaal voor de elite’) hun wetenschappelijke betogen schreven.
Daar waar universiteiten en bedrijven hun heil zoeken in het Engels, raakt de huidige elite losgezongen van de maatschappij. Spreekt men bij maatschappelijke onrust nog wel dezelfde taal? De regering heeft onlangs na geheim overleg een designated survivor aangewezen. Dit kolderieke besluit toont eens te meer dat met het Anglo- Amerikaans ook denkramen de oceaan oversteken die de Nederlandse politieke cultuur infecteren. Zouden ze in Den Haag ook de tijd nemen om na te denken over het voortleven van onze taal?

Het Globish maakt internationale contacten mogelijk, maar verengt ondertussen ook de blik. Al die expats die weigeren om Nederlands te leren, en die vervolgens neerkijken op al die rare ‘Dutchies’, lopen een hoop interessante ontmoetingen mis. Wie in Parijs Frans spreekt, in Berlijn Duits, in Tokyo Japans, krijgt een andere, echtere kant van de stad te zien.
Soms lijkt het Engels te fungeren als een middel om zelfstandig denken te voorkomen. Jelle van Baardewijk waarschuwt dat in de zogeheten disruptieve (een eufemisme voor de afbraak van sociale zekerheden) economie klanten of consumenten users worden genoemd, alsof het om verslaafden gaat. Iedereen is hier ingesloten, en daardoor is er geen ontsnapping meer uit de klauwen van Google mogelijk.
Maar, zo zou je hiertegen in kunnen brengen: sluiten we met ons pleidooi voor het Nederlands (en meertaligheid) niet moedwillig miljarden mensen buiten? Zou één wereldtaal de inburgering van bijvoorbeeld vluchtelingen niet een heel stuk eenvoudiger maken? Ger Groot overweegt de vraag en komt tot de conclusie dat de invoering van het Engels als wereldtaal een benauwend eenheidsdenken verraadt. En zelfs al zou er bij gezamenlijk besluit, of onder dwang van een dictator een gelijkschakeling van alle talen plaatsvinden, dan zouden er binnen één generatie alweer enorme taalverschillen tussen regio’s ontstaan.
Denken over taal – en dus denken over verschil en overeenkomsten – is waardevol. Het leert dat ook het Nederlands een meerderheidstaal is die in de loop van eeuwen bijvoorbeeld het Fries en het Papiaments in de schaduw heeft gesteld. In het Nederlandse recht, zo schrijft Geert Corstens, is het Fries pas een rechtstaal geworden halfweg de twintigste eeuw; op de Benedenwindse Eilanden is het sinds kort mogelijk om mondeling in het Papiaments te procederen.
Een bekend en inmiddels wat versleten argument tegen verengelsing luidt dat het te wijten is aan het onverbeterlijke ‘cultuurrelativisme’ dat in Nederland heerst. Annette de Groot laat zien dat de onderwerping aan het Engels op Nederlandse universiteiten juist een gevolg is van de verabsolutering van een waarde – namelijk die van het geld. Hoewel wetenschappelijk onderzoek steeds liet zien dat onderwijs in een vreemde taal ten koste gaat van de resultaten, kiezen universiteits- en schoolbestuurders keer op keer voor meer Engelstalig onderwijs.
Het waren zulke bestuurders waarop de satirische website De Speld op 9 mei 2019 het bericht baseerde dat het eindexamen Nederlands op middelbare scholen voortaan in het Engels zou worden gegeven. De redenering luidde: de leerlingen kijken toch al zo veel Engelstalige filmpjes op hun schermen, het cijfer voor Nederlands zal er alleen maar op vooruitgaan! De leerlingen zelf, zoals ‘vwoleerling Marianne’, waren uiterst enthousiast: ‘I don’t know, in het Nederlands vind ik het soms zo lastig om, hoe zeg je dat? To find words. Anyway, je snapt wel wat ik bedoel.’
Wij protesteren. Onze repliek luidt: nee, Marianne, sorry, we begrijpen totaal niet wat je bedoelt. Om te kunnen overtuigen moet je eerst een taal beheersen, en daar gaan heel wat uren oefenen en studie overheen. Pas dán kunnen we van mening verschillen, of dat nu in een klaslokaal is, thuis, of in het parlement. Het Nederlands is de lijn die ons met de mensen om ons heen en de geschiedenis verbindt. Wordt die lijn doorgeknipt, dan houdt elk denken op. Dan zijn we overgeleverd aan keuzes die voor ons worden gemaakt, aan oekazes waartegen niet meer te argumenteren valt.
Weg met het Engels! Leve het Nederlands!

Lotte Jensen, Niek Pas, Daniël Rovers, Koen van Gulik

 

© 2018 Lotte Jensen, Niek Pas, Daniël Rovers, Koen van Gulik

pro-mbooks1 : athenaeum