Leesfragment: Allesverpletterende

03 november 2019 , door Nicolien Mizee
|

Levende schrijvers, dode schrijvers, ouders, lesbisch dansen, tweepits fornuizen, de ‘Duitse tante Beate’, leven en dood, gesprekken met vrienden – alles deelt Nicolien met haar Allesverpletterende. Faxen aan Ger 3. Dit derde deel in de aanstekelijke Faxen aan Ger Beukenkamp bestrijkt de periode maart tot december 1999 en laat weinig ongezegd, zodat de lezer zich kan laven aan dit verkwikkend veelzijdige leven in stilistische vuurwerk met brille vervat.

De faxen van Nicolien Mizee mogen zich in een groeiende schare bewonderaars verheugen: van Maria Goos tot Brigitte Kaandorp, van schrijver tot boekhandelaar en van het zuiden van Vlaanderen tot Vlieland verheugt men zich op dit derde deel. Lees bij ons een fragment.

N.B. Eerder publiceerden we voor Moord op de moestuin en uit Mizees Faxen aan Ger, deel 1: De kennismaking, en deel 2: De porseleinkast. Lees ook Fleur Speets bespreking van Moord op de moestuin.

 

1 juli 1998

Ik kom per post tot u.

De fax is nog altijd kapot. Na de reparatie van de Primafoonwinkel deden de 5 en de 6 het niet meer. Ik bracht de fax dus weer terug en ging hem, volgens afspraak, zaterdag ophalen.
Hij was er niet.
‘Hoe kan dat nou, bijna vier weken geleden ingeleverd!’
‘Nou, dat kan niet.’
‘O, even checken in het magazijn. U heeft gelijk. Nee dan snap ik het ook niet. Ik ga bellen. U hoort maandag van mij.’
Ik vanochtend weer terug.
‘Ja sorry, hij is naar een verkeerd filiaal gezonden. Hij staat in Hoofddorp. Maar woensdag is hij er écht.’
Dit komt nooit meer goed.

Frankrijk, La Combe, het hoge terras, zaterdag 5 juli 1998

Lieve Ger,

Sybren en ik zijn nog eens samen een week naar Barcelona geweest. Hij had toen al een nieuwe vriendin, met wie ik het ook goed kon vinden. Blijkbaar wekten we de indruk dat de vriendschap tussen Sybren en mij platonisch was.
Nou, dat was niet zo. Barcelona herinner ik me als één eindeloze zwetende naaipartij (ik weet geen ander of beter woord) die al begon voor ik mijn koffer goed en wel had neergezet.
Ik ging naar Barcelona omdat er op carrièregebied weer iets fout was gegaan; misschien was het wel mijn uiterst kortstondige loopbaan bij een winkel in schilderbenodigdheden, waar ik op een benauwde zolder dagenlang van 9 tot 5 tubes verf zat uit te proberen tot ik Sybren uiteindelijk met stokkende adem opbelde: ‘Sybren, ik ga nú weg! Ik hou het niet meer uit!’
Sybren, altijd overlopend van liefde als ik in nood zat, praatte op me in, bezwoer me nog even vol te houden en, iets gekalmeerd, hing ik op en zat de tijd tot 5 uur uit. In dit geval loste de zaak zichzelf op: de echtgenote van de eigenaar, een mevrouw die telkens afgaf op Nederlanders die niet konden werken (ze bezaten een huis in België), jonge mensen die niet konden werken en uitkeringstrekkers die al helemaal niet konden werken (ik, die in alle categorieën thuishoorde en het werk inderdaad verschrikkelijk vond, zweeg beschaamd), kreeg een hartaanval waardoor uitbreidings- en verhuisplannen die op mij altijd een vreemd irreële, ongeïnspireerde indruk gemaakt hadden, al waren ze in een vergevorderd stadium, van de ene op de andere minuut werden afgelast, en ik, ongelovig van opluchting, weer op straat stond.
Om van dit alles te herstellen, zou ik Sybren, die in het huis van een vriend ‘aan zijn scriptie zat te werken’ (iets wat niemand nog serieus over de lippen kon krijgen), in Barcelona gaan opzoeken. Ik zal toen, laten we zeggen, 26 geweest zijn, maar was niet bereisd, waar ik me ook al weer hevig over schaamde, en toen Sybren me telefonisch instrueerde om vanuit het station de metro te pakken (‘Pas op dat je niet de ondergrondse sneltram neemt’) en naar een bepaalde halte te komen waar hij me zou afhalen, begon ik bijna te huilen van zenuwachtigheid en machteloosheid. Want Sybren, als altijd allerliefst als ik huilde (misschien dat ik daarom in die jaren al mijn tranen opgebruikt heb) bleef me teder en zorgzaam moed inspreken tot ik toegaf – met de volstrekte zekerheid dat het mis zou gaan, dat Sybren hoe dan ook niet op het metroperron zou staan.
Dat was ook zo. Toen ik, in een soort paniekslaapwandeling, met mijn koffer in en uit die metro gekomen was en ongelovig vaststelde dat ik inderdaad op de juiste ondergrondse halte was gearriveerd (iets wat me het gevolg leek van een reeks toevalligheden achter welke de Voorzienigheid, ontroerd door mijn angst, de drijvende kracht was), verbaasde het me niet dat Sybren er niet stond.
Ik wachtte een half uur, kon me al niet meer voorstellen dat ik ooit nog een glimp van Barcelona bovengronds zou opvangen, noch dat ik er in zou slagen weer thuis te komen – en besloot toen het nummer te bellen dat Sybren me gegeven had.
Dat ik erin slaagde munten te wisselen, een telefoon te vinden en er achter te komen welke getallen ik moest weglaten om verbinding te krijgen, kwam alleen maar doordat ik me alvast voorbereidde op de verbijsterde vraag van de anderen als ze zouden horen dat ik diezelfde dag nog naar huis was teruggegaan: ‘Maar heb je dan niet gebeld?’ en op Sybrens woede: ‘Had dan gebeld, stomme trut!’
Dus ik belde, er zozeer van overtuigd dat ik geen verbinding zou krijgen, dat ik opschrok toen er werd opgenomen en een stem ‘Met Allard’ zei.

Terras bij de waterput, zaterdag 6 juli 1998, 12.20 uur

Waar waren we gebleven? Allard nam de telefoon op. Sybren bleek hem ook al gebeld te hebben. We stonden namelijk wel degelijk op dezelfde halte, maar ieder in een andere hal.
Nadat we Allard allebei twee keer gebeld hadden, vonden Sybren en ik elkaar. We keken elkaar ongemakkelijk aan. Zwijgend pakte Sybren een hengsel van mijn tas, zwijgend liepen we de trap op en kwamen in het zonlicht.
‘Hoe kón je nou in díe hal terechtkomen!’ barstte Sybren ineens uit.
‘Ik zei al dat ik niet met de metro wou!’ riep ik.
‘Ja, als we rekening moeten gaan houden met wat jij allemaal moeilijk vindt!’
Ik stond stil. ‘Moet ik maar weer omdraaien? Je zegt het maar hoor. Ik ben zo weer weg!’
‘Sybren! Nicolien! Wat toevallig! Wat leuk!’
Yonina Bongersma. Dat was inderdaad toevallig en kwam bijzonder goed uit. Want toen we even later met z’n drieën op een terras zaten en met Yonina (een vriendin van Sybrens zuster Mik) over haar studie Spaans spraken, voelde ik alle spanning uit me wegglijden. Misschien kwam het toch nog allemaal goed.
Maar toen we opstonden en Yonina de hoek om was, stond de spanning weer als een muur tussen ons in. Zwijgend, met zo nu en dan een bitse opmerking (ik haatte dat, maar had inmiddels geleerd dat agressie de enige manier was om Sybren nog enigszins in toom te houden en niet zelf ten onder te gaan in een vernederende vloed van tranen) kwamen we bij het huis aan, waar ik kennismaakte met Allard, die me mijn kamer wees.
‘Ik weet niet of je een aparte kamer wil...’ aarzelde Allard, die de maand daarvoor Sybren met zijn vriendin op bezoek had gehad.
Sybren en ik zwegen.
‘In elk geval, dit is Sybrens kamer en deze zou jij kunnen nemen.’ En Allard verdween weer in zijn studeerkamer.
Ik liep Sybrens kamer in en zette mijn tas neer. Een zaal van een kamer, met een mozaïekvloer en een matras op de grond. Een dunne reep zonlicht viel door het kleine, geblindeerde venster.
Ik ging op het matras liggen en deed mijn ogen dicht. Het volgende moment sjorde Sybren m’n schoenen, sokken en broek uit en kroop over me heen.
Nog geen tien minuten later rolden we van elkaar af en liep ik naar de douche. In de gang kwam ik Allard tegen, die beleefd zweeg.
Zo ging het die hele week. Ruzie en seks. We werden er doodmoe van, maar konden er niet mee ophouden.
Een leuke dag in Sitges, witte wijn en calamares op een stil terras, Sybren, met zijn papierwit-lichaam in een laken gerold naast me op het strand, als een meelworm – en toen weer met de trein terug en halverwege alweer slaande ruzie. Omdat ik nooit ergens de weg kan vinden, was ik gedwongen achter Sybren aan te blijven lopen, soms aan de andere kant van de straat.
Dat was een vreemde week. We hebben het er nooit meer over gehad.

Voor Sybren gaat de strijd onverminderd voort.
‘Ze wint, Charlie, ze wint altijd!’ roept hij tegen Charlie in het café.
Charlie vertelt me dat dan, en ik luister ernaar en heb niet het gevoel dat ik er wat mee te maken heb.

De vraag is natuurlijk waarom ik nog altijd met hem omga.

[...]

 

© 2019 Nicolien Mizee

pro-mbooks1 : athenaeum