Leesfragment: Als het over liefde gaat

01 september 2019 , door Jannah Loontjens
|

Zaterdag 7 september (17.00) wordt Jannah Loontjens' Als het over liefde gaat gepresenteerd bij het Martyrium. Lees bij ons nu alvast een deel van het eerste hoofdstuk!

De snikhete zomer van 2018. Jannah Loontjens vertrekt met haar geliefde Jamal naar Umbrië om daar in de voetsporen van haar literaire heldin Frida Vogels te treden. In 1968 wandelde Vogels met haar man van Perugia naar Spoleto. Vijftig jaar later blijkt het wandelpad van weleer echter goeddeels vervangen door asfalt.

Jannah en Jamal worden gedwongen om hun eigen route te kiezen. Aan elkaar overgeleverd in de zomerhitte in de Italiaanse heuvels, waar paden vertakken zonder borden of andere herkenningspunten, komt hun relatie onder spanning te staan. Al wandelend overpeinst Jannah wat Jamal en haar eigenlijk bij elkaar heeft gebracht en waarom ze het altijd zo moeilijk heeft gevonden zich aan een ander te hechten. Vaak denkt ze aan de woorden van Frida Vogels, die zo pijnlijk precies haar verhouding tot haar man kon benoemen.

Dit maakt Als het over liefde gaat tot een buitengewoon persoonlijk boek over schrijven, wandelen en uiteraard, de liefde.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Misschien wel niet.

1

San Martino in Campo — Torgiano — Bettona

De grindweg trekt een rechte streep tussen uitgedroogde velden. De zon staat hoog, het is al na het middaguur en de temperatuur is boven de dertig graden. In de lucht zweeft een roofvogel, traag cirkelend; vrij, machtig en ongehinderd in het peilloze blauw. Wie weet wat hij met zijn vergrootglasogen in de diepte opmerkt. Zo licht als hij in de ruimte zweeft, zo zwaar kan hij zich als een steen loodrecht omlaag laten vallen.
Een scheefgezakt huis staat eenzaam naast de grindweg, in de verte zien we auto’s voorbijzoeven. Hier moet Frida Vogels ook hebben gelopen. Op de kaart is er één pad dat naar Torgiano leidt. Als we dat vinden, zitten we goed.
Jamal zet zijn voice-overstem op: ‘And on they walked, our heroes…
We komen bij de geasfalteerde weg. In onze korte broeken, rugzak op, lopen we achter elkaar over de witte lijn langs het zwart dat de hitte in zich opzuigt. Naast het verdorde struikgewas dat onder de vangrail uitsteekt, is er amper ruimte. Auto’s scheren op een paar centimeter langs ons heen.
‘Hier kun je niet lopen,’ moppert Jamal.
Hij heeft gelijk, maar we hebben geen keus. Deze weg overbrugt een vierbaanssnelweg, die we onder aan de helling zien liggen. Het is de enige manier om aan de andere kant te komen.
Op het viaduct voel ik de trilling van de vrachtwagens die onder ons door denderen. De auto’s die in een lus omhoogschieten, toeteren zodra ze ons zien.
‘Dit moet er allemaal heel anders hebben uitgezien in 1968,’ roep ik naar Jamal die voor me uit loopt. ‘Toen hadden nog niet zoveel mensen auto’s.’
Hij reageert niet. Ik kan de ergernis aan zijn lichaam aflezen, zijn gespannen bovenarmen en naar voren gebogen nek. Hij zal zich wel afvragen wat hij hier doet, in de zomerhitte langs de Italiaanse grote weg. Alleen omdat ik zo nodig in de voetsporen van een schrijver wil lopen. Omdat ik zo nodig onvoorbereid op weg wilde, om het zo authentiek mogelijk te houden.

Jamal zei meteen ‘ja’ toen ik hem meevroeg op mijn Frida Vogels-wandeling. Dezelfde avond nog begon hij zich in het gebied te verdiepen. Hij las over eetgewoontes in Umbrië, bezienswaardigheden, bekeek vliegtickets en hotels. Dit ergerde me. Ik wilde net zo onvoorbereid aan deze wandeling beginnen als Frida Vogels dat had gedaan. In haar roman De harde kern schrijft ze over haar alter ego: ‘Ze probeerde paden die niet op de kaart stonden en soms in dicht kreupelhout of tegen een onbeklimbare helling doodliepen, dan probeerde ze het een volgende keer anders, tot de wandeling een succes werd.’ Zo wilde ik ook wandelen; aftastend, onderzoekend.
Eigenlijk was ik ook van plan om met de trein van Amsterdam naar Perugia te gaan. Maar dat bleek meer dan een etmaal reizen, we zouden moeten overstappen in Parijs, Zurich, Milaan en Florence. Jamal zag dat niet zitten. Ik gaf toe, we gingen vliegen. Maar al reisden we niet per trein, toch wilde ik nog enigszins het gevoel behouden dat ik zou reizen zoals Frida dat in 1968 deed. Ze had me geschreven: ‘U hebt niets anders nodig dan een goede kaart. De rest wijst zich vanzelf.’
Jamal keek verbaasd van zijn beeldscherm op toen ik hem zei dat ik onvoorbereid wilde vertrekken, met enkel een plattegrond en Frida’s aantekeningen als houvast.
‘O,’ zei hij. Hij zat net te lezen over kerken in Umbrië, maar beloofde mij er niets over te vertellen. Ook dat wilde ik niet. Ik wilde niet dat hij daar met meer kennis van zaken aan zou komen dan ik.

Jamal zette zijn voorbereidingen met getemperd enthousiasme voort. Dat hij Italiaans wilde leren, daar had ik toch niets op tegen? Hij bestelde Italiaans- voor-beginners-boekjes en declameerde zinnen met theatrale intonatie. Doordat hij al Spaans en Catalaans spreekt, ging dat hem goed af.
‘Waarom ben je geen Italiaanse?’ vroeg hij. ‘Die taal is zoveel makkelijker dan het Nederlands. En het klimaat is daar beter.’
‘En ook het eten,’ vulde ik aan.
Als hij het Italiaans de baas wordt, beheerst Jamal zeven talen.
Ondanks mijn protesten bestelde hij toch wandelgidsen en wist me ervan te overtuigen dat ik degelijke schoenen nodig had. Die gingen we kopen. Logge, stevige schoenen, in een helderblauw kleurtje.
‘O, nee,’ zuchtte mijn tienerdochter, ‘had dan gewoon bruine genomen. Nu ben je net zo’n vrouw die met haar suffe, maar felblauwe wandelschoenen toch nog hip denkt te zijn.’
Ze had gelijk. Als het aan mij lag, was ik op mijn Puma’s gegaan, afgewisseld met slippers.
Jamal lachte. ‘Ja, als het aan jou lag liep je met je rolkoffer door de heuvels, op je hoge hakken: I need prosecco!’

Jamal is een geoefend wandelaar. In de jaren dat hij in Spanje woonde, ging hij regelmatig met zijn Spaanse vrouw op wandelvakantie in de Pyreneeën. Ook is hij een ervaren bergbeklimmer. In de jaren tachtig studeerde hij aan de universiteit van Sheffield, waar hij zich aansloot bij een bergbeklimmersclub. Tot de kern van zeer toegewijde klimmers behoorde ook Simon Yates. In de weekenden en vakanties trokken ze er geregeld op uit en sloot ook Joe Simpson zich aan bij deze groep. De namen Yates en Simpson zeiden mij niets, maar bij velen zijn ze bekend vanwege hun huiveringwekkende avontuur op de Siula Grande, een berg in de Peruaanse Andes.
Stel je een berg voor, bedekt met sneeuw, de lucht is blauw maar plotseling ook even wit als sneeuw, overal tinten wit en tergende kou. Na het dagen beklimmen van ijswanden en sneeuwhellingen, bereikten Simon en Joe de top. Door storm en poedersneeuw bleek de afdaling nog gevaarlijker dan de klim. Ze waren onderkoeld. Het gastankje om sneeuw tot water te smelten was op en ze raakten uitgedroogd. Joe gleed uit en brak een been. Toen Simon hem aan een touw langs een sneeuwwand omlaag liet zakken, kwam Joe boven een afgrond te hangen. Simon voelde hoe het gewicht ook hem omlaag begon te trekken, bijna werd hij mee de afgrond in gesleept. Hij zag zich genoodzaakt het touw door te snijden en Joe verdween in een spleet tussen twee ijswanden. Dit verhaal is bekend geworden door het boek Touching the Void en de film die er later van is gemaakt.
Nog maar een halfjaar voor dit drama plaatsvond, had Jamal samen met diezelfde Simon een van de rotswanden van de Mont Blanc beklommen. Jamal wist dat hij voorzichtig moest zijn, omdat de rotswand poreus was. Simon, die boven hem klom, ging te snel. Juist op het moment dat Jamal dit besefte, voelde hij hoe onder zijn hand een stuk rots losliet. Een deel van het klif waaraan hij zich had vastgeklemd hield hij in zijn palm toen hij van de berg loskwam en om zijn as tegen de wand klapte. Hij brak zijn been.
De zon was opgekomen en het ijs begon te smelten, waardoor er gruis omlaagschoof, steentjes ter grootte van kiezels schoten als kogels langs hun hoofden. Simon hielp Jamal omlaag te zakken en veilig bereikten ze de grond. Simon zei: ‘Ik neem de rugtassen wel’, waarna hij verdween. Jamal kon op één voet nauwelijks zijn evenwicht bewaren. Hij strompelde op handen en een knie van het gebergte naar het dorp, waar twee plantsoenwachters hem over de stoep zagen kruipen. Ze kregen medelijden en brachten hem in hun gemeentewagen naar het ziekenhuis.
Met zijn gipsen been zou hij twee maanden in een flat in Londen doorbrengen, levend op instantsoepjes en schrijvend aan zijn eerste roman. Bergbeklimmen, of liever gezegd het falen van zijn klimambities, is voor Jamal onlosmakelijk met zijn schrijverschap verbonden.

 

© 2019 Jannah Loontjens

pro-mbooks1 : athenaeum